http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=418191
Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 16 juli 2001 Auteur drs. E.J.N. Brouwers
Kenmerk DVF-097/01 Telefoon 070-3486769
Blad /3 Fax 070-3486564
Bijlage(n) 2
Betreft Rapportage VN-organisaties/IFI's & Beoordelingskader multilaterale organisaties
Zeer geachte Voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg op 5 april 2001 inzake VBTB -Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording; indeling van de ontwerpbegroting 2002 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa-61) - heb ik met uw Commissie van gedachten gewisseld over rechtmatigheid en prestatiemeting bij multilaterale organisaties. In dit verband verzocht de heer Hessing om een proefrapportage over een multilaterale organisatie. De betreffende rapportage (over UNDP) ging de Commissie toe per brief d.d. 11 juni 2001 (NDS buza000305).
In deze brief heb ik toegezegd dat de Kamer, naast de VBTB-rapportage over andere VN-organisaties en IFI's, op korte termijn ook een voortgangsnotitie zou ontvangen m.b.t. de actiepunten in de notities 'De kwaliteit van de VN als kanaal voor Ontwikkelingssamenwerking' (Tweede Kamer, 1998-1999, 26714, nr. 1) en 'De Internationale Financiële Instellingen als kanaal voor Ontwikkelingssamenwerking' (Tweede Kamer, 1999-2000, 26967, nr. 1). Hierover heb ik opnieuw gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 14 juni 2001 over de Financiële Verantwoording 2000. Bij die gelegenheid heb ik tevens toegezegd de Kamer per brief te informeren over het in ontwikkeling zijnde beoordelingskader multilaterale organisaties.
Hierbij zend ik u de genoemde rapportage over andere VN-organisaties en, mede namens de Minister van Financiën, over de IFI's. Wat betreft de aard van de rapportage is de opzet van de UNDP-proefrapportage gevolgd. Alle organisaties en instellingen die in de 1999-appreciatie notities aan bod kwamen passeren de revue, m.u.v. de UNDP, waarover de Kamer per brief d.d. 11 juni jl. (NDS buza000305) uitgebreid werd geïnformeerd. Bij elk van deze organisaties en instellingen is een sectie gewijd aan de concrete maatregelen die werden genomen ter implementatie van de in de appreciatie notities opgenomen actiepunten.
In de rapportage wordt, conform de wens van de Kamer, ruim aandacht besteed aan de administratieve ('overhead') kosten van de organisaties en instellingen. In dit verband hecht ik eraan te verwijzen naar mijn kwalificerende opmerkingen terzake in de UNDP-proefrapportage en naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Dijksma over de overhead kosten van UNFPA (Aanhangsel Handelingen, nr. 530).
Zoals eerder door mij aangegeven zijn de prestaties van de organisaties en instellingen in hoge mate bepalend voor de (financiële) steun die ik verstrek. Hierbij gaat het om de OS-beleidsrelevantie voor Nederland enerzijds en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de betreffende organisatie/instelling anderzijds. Naast het bestaande toetsingsinstrumentarium zal dit binnenkort ook worden getoetst aan de hand van de uitkomsten van het beoordelingskader multilaterale organisaties. Het beoordelingskader is gegoten in de vorm van een enquêteformulier, dat recent werd uitgezet bij de volgende groepen van respondenten: de relevante dienstonderdelen op het departement van Buitenlandse Zaken; de relevante vakdepartementen; de betrokken permanente vertegenwoordigingen en kiesgroepkantoren en uiteraard de OS-posten. De hiertoe ontwikkelde vragenlijst gaat u hierbij ter informatie toe.
Wat betreft de UNDP heb ik de Kamer geïnformeerd dat gegeven het krachtige hervormingsbeleid de organisatie thans daarvoor gehonoreerd dient te worden door het verhogen van de Nederlandse bijdrage (i.c. het terugdraaien van de in 1999 doorgevoerde verlaging) en door middel van een partnership programma mede ter ondersteuning van verdere hervormingen. In de notitie 'Samen Werken voor Effect; Op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur' (Tweede Kamer, 1999-2000, 27237, nr. 1) heb ik aangegeven dat de door Nederland bepleite versterking van de internationale rechtsorde, waarvan de internationale ontwikkelingsarchitectuur deel uitmaakt, zich slecht verhoudt met het (in vergelijking met de donorgemeenschap als geheel) relatief geringe aandeel van de multilaterale hulp in de Nederlandse ontwikkelings-samenwerking. Deze beschouwing wees in de richting van een verhoging van hulp via het multilaterale kanaal. Dit betekent niet dat de bijdragen (zowel de algemene vrijwillige bijdragen als de bijdragen via trust funds en partnership progamma's) over de gehele linie omhoog zullen gaan. Dit wordt, zoals gezegd, gebaseerd op beleidsrelevantie en prestatie.
Eén van de in de notitie 'Samen Werken voor Effect' genoemde verbeterpunten
vormde het bij een enkele organisatie nog tekortschietend beheer en
management, zich uitend in onvoldoende prioriteitstelling, inefficiënte
inzet van personeel en geld of onvoldoende transparant beheer en
verantwoording. Een voorbeeld van een dergelijke situatie doet zich voor bij
het VN-drugsprogramma (UNDCP). Dit heeft geleid tot het opschorten van de
besluitvorming over het beschikbaar stellen van de jaarlijkse vrijwillige
bijdrage aan deze organisatie (in 2000 NLG 10 mln.). Hierover heb ik de
Kamer geïnformeerd per brief van 15 mei 2001, waarin ik toezegde de Kamer
ter zake op de hoogte te blijven houden. Hieromtrent kan ik u thans als
volgt informeren.
Op 12 juni jl. kwam het door het Office of Internal Oversight Services, de
onafhankelijke interne inspectiedienst van de VN, opgestelde
inspectierapport over het "programme management and administrative
practices" in UNDCP uit (geplaatst op de website van de VN). Hierin wordt
naar mijn mening een uitermate kritisch oordeel gegeven over de organisatie
en het management van de organisatie. Een groot deel van de negatieve
berichten over het management werd door het onderzoek bevestigd. Het rapport
kan worden gezien als een bekrachtiging van het eerder o.a. door Nederland
uitgedragen standpunt dat deze situatie niet kan voortduren en dat
drastische en onmiddellijke hervormingen noodzakelijk zijn. OIOS doet
hiertoe een reeks concrete aanbevelingen. De SGVN heeft aangegeven volledig
achter deze aanbevelingen te staan. De Executive Director van de organisatie
heeft ook aangegeven de aanbevelingen zo snel mogelijk te implementeren,
maar dit zou tenminste tijd vergen tot het eind van het jaar. De opschorting
van de Nederlandse vrijwillige bijdrage aan UNDCP blijft gehandhaafd totdat
de aanbevelingen en hervormingen daadwerkelijk zijn doorgevoerd.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
Rapportage over VN-organisaties & IFI's
Organisatie/instelling
blz.
1. UN Development Programme UNDP 1
2. UN Children's Fund UNICEF 1
3. UN Population Fund UNFPA 7
4. UN Joint and Co-sponsored Programme on Aids UNAIDS 12
5. UN Capital Development Fund UNCDF 16
6. World Food Programme WFP 21
7. Food and Agriculture Organization FAO 25
8. International Labour Organization ILO 28
9. World Health Organization WHO 32
10. UN Education, Science and Cultural Organization UNESCO 37
11. International Fund for Agricultural Development IFAD 40
12. World Bank IBRD/IDA 44
13. International Finance Corporation IFC 50
14. Inter-American Development Bank IDB 54
15. Asian Development Bank AsDB 58
16. African Development Bank AfDB 62
17. International Monetary Fund IMF 67
1. United Nations Development Programme (UNDP)
Zie de brief d.d. 11 juni 2001 over UNDP.
2. United Nations Children's Fund (UNICEF)
Doelstelling
UNICEF, opgericht in 1946, richt zich op de bescherming en promotie van de
rechten van kinderen en op het leveren van een bijdrage aan het vervullen
van de basisbehoefte van kinderen en aan het vergroten van hun kansen,
teneinde hun volledige ontwikkelingspotentieel zeker te stellen. Het Verdrag
inzake de Rechten van het Kind (1989) en de slotverklaring van de
Wereldkindertop (1990) dienen als leidraad voor het beleid van UNICEF.
Werkwijze en activiteiten
Het UNICEF-hoofdkantoor bevindt zich in New York, waar drie keer per jaar
ook de Uitvoerende Raad bijeenkomt. Naast het hoofdkantoor zijn er kantoren
in Genève (met name noodhulp), Kopenhagen (inkoop) en Florence (onderzoek).
Er zijn 8 regionale kantoren, die de 125 landenkantoren (elk met een
Resident Representative aan het hoofd) ondersteunen en hun activiteiten
coördineren. Een uitzondering vormt het regionale kantoor in Europa, dat
dient als brandpunt voor de Nationale Comités voor UNICEF in Europa. In
totaal werken er ruim 7.100 mensen bij UNICEF, waarvan meer dan 6.000 op de
kantoren in 'het veld'.
UNICEF is een universele organisatie en is actief in 161 landen. De criteria
voor de allocatie van middelen zijn gebaseerd op de situatie van kinderen in
het betreffende land. Er wordt gekeken naar de relatieve omvang van de
kinderpopulatie, het sterftecijfer onder de vijf jaar en naar het inkomen
per hoofd. Sinds 1997 worden de hulpprogramma's in toenemende mate
geconcentreerd op lage inkomenslanden die tevens slecht scoren op
indicatoren die verband houden met het werkterrein van UNICEF. Deze
concentratie moet geleidelijk resulteren in vermindering van het aantal
landen waar UNICEF operationele activiteiten uitvoert. De resultaten van het
in praktijk brengen van de nieuwe beleidslijn laten nog op zich wachten.
De programma's van UNICEF worden deels gefinancierd uit algemene middelen,
aangevuld met extrabudgettaire middelen voor multi-bi projecten en noodhulp.
De programmering van UNICEF is gebaseerd op landenprogramma's; het
formuleringsproces vindt voornamelijk plaats in het betreffende land, binnen
de algemene beleidskaders. Op deze manier kunnen bilaterale donoren in een
vroeg stadium betrokken worden. Nederland steunt deze decentrale werkwijze.
De uitvoering van UNICEF-programma's wordt vaker dan voorheen aan NGO's en
lokale gemeenschappen overgelaten.
Tijdens de Wereldkindertop in 1990 werden doelen gesteld voor het jaar 2000
op het gebied van gezondheid, voeding, onderwijs en toegang tot water en
sanitaire voorzieningen. Deze doelen waren de uitgangspunten voor de
programma's van UNICEF. Deze doelen zijn niet overal bereikt. Wel is
aanzienlijke vooruitgang geboekt. Op dit moment worden, in aanloop naar de
Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de VN over kinderen in
september 2001, naast de inspanningen van o.m. nationale overheden, ook de
bijdrage van UNICEF geëvalueerd. UNICEF gaat niet meer -zoals de meeste
organisaties- uit van de gebleken behoefte, maar baseert de steun op de
vraag in hoeverre uit het oogpunt van de rechten van het kind steun nodig
is. Daarmee is een verschuiving opgetreden van het leveren van diensten naar
een op rechten gebaseerde programmering, waarbij vooral 'advocacy',
institutionele ondersteuning en capaciteitsopbouw op het gebied van
bescherming van de rechten van kinderen naar voren komen. UNICEF is vaak nog
zwak in het uitvoeren van humanitaire hulpprogramma's. Voor een deel is dit
een gevolg van het feit dat deze programma's door de staf worden uitgevoerd,
en zij niet gewend zijn in noodsituaties op te treden. UNICEF is bezig het
personeel te trainen op flexibiliteit, zodat zij beter kunnen reageren op
wisselende omstandigheden.
UNICEF is de VN-organisatie die het meest multi-sectoraal werkt. Coördinatie
blijft daarom een punt van aandacht. Zeggenschap van de overheid is
cruciaal, maar er dient zo min mogelijk beslag op de schaarse capaciteit van
die overheid gelegd te worden, waardoor aansluiten bij donorcoördinatie zeer
wenselijk is. Nederland benadrukt voortdurend het belang van samenwerking
met alle relevante partners, en het aansluiten bij de PRSP's en sectorale
benadering en spoort daarom ook UNICEF aan om actief deel te nemen aan het
UNDAF (VN-samenwerking). Nederland vindt dat UNICEF sterker dient te bepalen
wat haar rol is binnen de donorgemeenschap, dat prioriteiten moeten worden
gesteld op landenniveau en dat de activiteiten hierop dienen te worden
afgestemd. Samenwerking, zeker ook met partners buiten het VN-systeem, komt
nog te weinig tot uitdrukking in het beleid van UNICEF, deels omdat de
aanwijzingen vanuit het hoofdkantoor in New York niet altijd worden
opgevolgd. De problematiek staat wel duidelijker dan ooit op de agenda.
Financiële omvang en bijdragen
De omvang van het totale programma in 1998-2000 in mln USD:
1998 1999 2000
968 1118 1140
Een deel van de inkomsten (in 1999 ging het om 35%) wordt bij elkaar
gebracht door fondsenwerving door de Nationale UNICEF-comité's in de
ontwikkelde landen. Overigens bestaan ook UNICEF-Comité's in
ontwikkelingslanden (doorgaans geïntegreerd in landenkantoren) die (op
bescheiden schaal) aan fondswerving doen. De bijdrage van UNICEF Nederland
in 2000 was NLG 75,9 miljoen, waarvan ongeveer 70% ten goede komt aan de
algemene middelen en 30% aan specifieke projecten.
Bijdragen van de 10 grootste donoren in mln USD in 2000:
Landen Algemene vrijwillige bijdrage % Extrabudget-taire bijdrage
%
1. VS 2. VK 3. Japan 4. Zweden 5. Noorwegen 6. Nederland 7. Denemarken
8. Australië Canada 10. Italië 109,6 26,7 25.6 31,2 32,6 22,8 23,0 3,0 9,1
9,5 19,4 4,7 4,5 5,5 5,8 4,0 4,1 0,5 1,6 1,7 138,0 57,4 46,3 24,7
20,2 28,1 6,1 17,5 10,9 7,3 23,9 9,9 8,0 4,3 3,5 4,9 1,1 3,0 3,0 1,3
De Nederlandse bijdragen aan UNICEF in de periode 1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
Algemene vrijwillige bijdrage 52 52 55,5
Overige bijdragen (incl. noodhulp) 41,4 59,2 67,4
Totale bijdrage 93,4 111,2 122,9
Bij deze cijfers moet worden opgemerkt dat Nederland in 2000 de op één na
grootste donor van het noodhulpprogramma van UNICEF was.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
De totale uitgaven van UNICEF bestaan voor 91% uit programmahulp en voor 9%
uit algemene ondersteuning van UNICEF (personeel, administratie,
afschrijvingen). Naast het centrale programma dat gefinancierd wordt uit
algemene vrijwillige bijdragen van donoren ('regular resources') kent UNICEF
additionele projecten en programma's, waarvoor de organisatie specifiek
fondsen kan werven ('other resources'). Om deze projecten uit te voeren is
de organisatie genoodzaakt additionele kosten te maken, die niet ten laste
kunnen komen van de begroting ('biennial support budget'), die immers alleen
gericht is op de besteding van algemene middelen, en die evenmin aan een
specifieke activiteit kunnen worden toegerekend. Kosten die wel aan een
specifieke activiteit kunnen worden toegerekend dienen in het
activiteitenvoorstel tot uitdrukking te komen.
Tegemoetkoming in beheerskosten door de donor:
UNICEF heft een zogeheten 'recovery charge' van 5% van de totale kosten over
alle bijdragen anders dan de algemene vrijwillige bijdrage (dus over alle
bijdragen aan 'other resources') teneinde bij te dragen in deze additionele
kosten. Naast de inkomsten uit de 'recovery charge' mag UNICEF de rente
inkomsten gebruiken om de additionele kosten verbonden aan het uitvoeren van
het 'other resources' programma te dekken. Zowel de hoogte van het
percentage van de 'recovery charge', als het gebruik van rente inkomsten
voor dit doel zijn expliciet goedgekeurd door de Uitvoerende Raad, en zijn
ook vastgelegd in de Raamovereenkomst die Nederland met UNICEF heeft
afgesloten. De huidige regeling kan alleen veranderen op basis van een
nieuw besluit van de Uitvoerende Raad.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Het beheersorgaan van UNICEF is de Uitvoerende Raad, met 36 leden, volgens
een vaste verdeling over de regionale groepen, te weten Afrika 8, Azië en
het Middellandse Zeegebied 7, Oost Europa 4, Latijns-Amerika en het
Caribisch gebied 5 en West Europa en andere landen groep (WEOG) 12. Binnen
de 'westerse' groep is voor de periode 1995-2006 een rotatieschema
vastgesteld, waarbij Nederland acht van de twaalf jaar lid is. Nederland is
vanaf januari 2000 lid van de Uitvoerende Raad en wel voor de periode tot 1
januari 2003.
Controle op rechtmatigheid
De VN-regelgeving voorziet in externe, onafhankelijke controle op de
kwaliteit van het integrale financieel beheer bij VN-fondsen en programma's,
dat wordt uitgevoerd door de Board of Auditors
(voor meer informatie hierover zie de UNDP-rapportage bij de brief van 11
juni 2001). Ten aanzien van multi-bi projecten kunnen VN-organisaties
speciale onderzoeken laten uitvoeren door de externe accountant van de
organisatie in kwestie. De donor, die hierom gevraagd heeft, moet de kosten
van een dergelijk onderzoek zelf dragen.
UNICEF beschikt over een eigen, interne accountantsdienst die onderzoeken
verricht en jaarlijks aan de Uitvoerende Raad verslag uitbrengt. Onder meer
wordt onderzoek verricht naar zaken zoals financiële en administratieve
procedures, voorschottenbeheer, management en aansturing van personeel,
uitvoering van het programma en automatisering. Het is mogelijk voor een
donor om, samen met de interne accountantsdienst van een VN-instelling,
onderzoek te doen naar projectuitgaven die door de donor worden
gefinancierd.
De Uitvoerend Directeur, Carol Bellamy, heeft na haar aantreden in 1995 de
organisatie van UNICEF grondig herzien, waarbij meer nadruk werd gelegd op
algemeen beheer. Daarbij vond een verregaande decentralisatie van
bevoegdheden naar het landenniveau plaats. Over het algemeen worden deze
veranderingen in de organisatie als positief beoordeeld. Recent is een nieuw
management informatiesysteem geïntroduceerd, dat onder meer de
landenkantoren in staat moet stellen ook zelf de financiële middelen te
beheren. Het systeem, dat overigens nog steeds kinderziektes kent, moet er
op termijn voor zorgen dat het hoofdkantoor over het noodzakelijke
totaaloverzicht van de gedecentraliseerde organisatie beschikt.
Nederland is een sterk voorstander van het versterken van de rol van het
intern accountantsonderzoek bij UNICEF. De kwaliteit van het beheer van
UNICEF wordt overigens als goed beoordeeld. De begrotingen en jaarrekeningen
van UNICEF zijn geharmoniseerd met die van UNDP en UNFPA, waardoor
vergelijking tussen deze fondsen en programma's mogelijk is. De
verantwoording van projecten (multi-bi) is over het algemeen voldoende, wel
is in enkele gevallen sprake van niet-tijdige financiële
projectverantwoording.
De Uitvoerende Raad is het orgaan dat de beleidsprioriteiten bepaalt, o.m.
door vaststelling van het strategisch plan (MTSP) en de begroting. Verder
bespreekt de Uitvoerende Raad het jaarverslag van de Uitvoerend Directeur,
alsmede het financiële rapport over het biënnium. Tenslotte wordt de
Uitvoerende Raad geadviseerd door de ACABQ en heeft ze inzage in de
jaarrekening en in het verslag van de activiteiten van de interne
accountantsdienst van UNICEF.
Prestatiemeting door de organisatie
Nederland geeft in zijn contacten met UNICEF regelmatig aan dat
doelmatigheid en doeltreffendheid van de VN-instellingen in het algemeen en
van UNICEF in het bijzonder een constant punt van aandacht is. Results based
budgeting is in dit verband een belangrijk managementinstrument om
effectiviteit en rendement te verhogen (referte UNDP rapportage). Aan
objectieve evaluatie wordt door UNICEF nog onvoldoende aandacht besteed.
Resultaten van projecten worden soms nog te positief neergezet, uit angst
dat donoren minder geneigd zijn middelen ter beschikking te stellen wanneer
er een negatieve evaluatie plaatsvindt. Er bestaan wat dit betreft grote
verschillen tussen regionale kantoren, die deels verantwoordelijk zijn voor
de evaluatie van hun beleid. Mede door druk vanuit de Uitvoerende Raad is de
aandacht voor interne evaluatie verbeterd. De kwaliteit van het beheer op
projectniveau verschilt per project. Met name de regelmaat en de kwaliteit
van de verslaglegging is de laatste jaren een probleem geweest. UNICEF is
zich ervan bewust dat hier een extra inspanning nodig is; de achterstand in
rapportages is dan ook grotendeels weggewerkt. De Uitvoerende Raad is van
mening dat de inhoudelijke verslaglegging van UNICEF over de activiteiten
aan de Raad analytischer moet zijn, met aandacht voor het leren uit eigen
fouten. In 2000 presenteerde UNICEF het eerste 'medium-term strategic plan'
(2000-2005), met daarin een programma en vier organisatorische prioriteiten
waarbij tegenover meer voorspelbare inkomsten een systematische
programmering, gericht op concrete resultaten wordt gesteld. UNICEF heeft
zich hieraan gecommitteerd en is voortvarend gestart met de uitvoering. Over
het plan zal jaarlijks worden gerapporteerd aan de Uitvoerende Raad.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.3 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Nederland zal de toepassing van de overeengekomen criteria voor
middelenallocatie kritisch volgen met het oog op graduatie van landen en
uitfasering van activiteiten in landen die niet (meer) aan de criteria
voldoen.
Nederland zal blijven aandringen op een goede coördinatie en samenwerking
met andere partners, zowel met VN-instellingen binnen UNDAF, als met de
Wereldbank, bilaterale donoren, NGO's en nationale en lokale overheden.
De strategie die UNICEF momenteel ontwikkelt voor na het jaar 2000 gaat uit
van een 'comprehensive approach'. UNICEF kiest een sectoroverstijgende
benadering, gericht op kinderen in een bepaalde leeftijdscategorie. Voor
kinderen tussen 0 en 6 zal het zwaartepunt liggen op zorg die het kind in
staat stelt zich fysiek en mentaal goed te ontwikkelen. Voor de 6 tot
12-jarigen zal het zwaartepunt liggen op toegang tot goed basisonderwijs,
terwijl voor de leeftijdscategorie van 12 tot 18 bescherming tegen
uitbuiting en stimulering van verdere ontwikkeling als uitgangspunt zal
gelden. Centraal uitgangspunt blijft de benadering gebaseerd op het
beschermen van de rechten van kinderen. In de aard van de activiteiten zal
het accent meer dan voorheen moeten liggen op capaciteitsopbouw en
'advocacy'.
De algemene bijdrage aan UNICEF wordt in beginsel op hetzelfde niveau
gehandhaafd. In een mogelijk op te stellen partnership programma zal de
nadruk vooral liggen op gezondheidszorg en (basis)onderwijs. Een en ander
zal wel afhankelijk zijn van de besluitvorming omtrent de nieuwe strategie
van UNICEF. Gezien de 'comprehensive approach' die UNICEF voorstaat zal de
toegevoegde waarde van UNICEF vooral liggen bij afstemming tussen sectoren
en het waarborgen van aandacht voor kinderen. Uitgaande van de aandacht voor
sectorale benadering in het Nederlandse OS-beleid, ziet Nederland hier zeker
een rol voor UNICEF."
Concrete maatregelen ter implementatie:
UNICEF implementeert momenteel de nieuwe verdeelsleutel voor allocatie van
algemene middelen, die als uitgangspunt heeft dat de minst ontwikkelde
landen (MOLs) hiervan een groter deel toebedeeld krijgen. Dit systeem zal
over een aantal jaar opnieuw worden bezien, nadat de meerjarige effecten van
het besluit zichtbaar zijn. De eerste signalen en tussenrapportages van
UNICEF wijzen erop dat inderdaad meer algemene middelen naar de MOLs gaan.
Nederland zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Nederland blijft het belang van coördinatie en samenwerking onder de
aandacht brengen. Aandacht hiervoor is een centraal element bij de
discussies omtrent het samenwerkingsprogramma (partnershipprogramma) met
UNICEF. Het is de bedoeling dat binnen de voor het samenwerkingsprogramma
gekozen thema's nauw wordt samengewerkt met andere relevante partners, en
dat de activiteiten van UNICEF nauw aansluiten bij de PRSP's en sectorale
benadering. Het is ook de bedoeling dat de activiteiten die vanuit het
samenwerkingsprogramma gefinancierd worden ertoe leiden dat UNICEF zich meer
op capaciteitsopbouw bij de overheid (met name op terrein van het aanpakken
van cross-sectorale thema's) en op belangenbehartiging (advocacy) zal
richten. De voor het samenwerkingsprogramma gekozen thema's vormen volgens
Nederland bij uitstek de terreinen waar UNICEF een grotere rol kan spelen
dan tot nu het geval is.
De algemene bijdrage aan UNICEF is de afgelopen jaren licht gestegen, van
NLG 52 miljoen in 1999 tot NLG 59 miljoen in 2001. Dit geschiedde mede naar
aanleiding van het feit dat UNICEF, mede onder voortdurende druk van
Nederland, vorig jaar duidelijk het onderwerp sectorale benadering heeft
opgepakt, en bezig is het beleid van de organisatie op dit terrein te
ontwikkelen. Zoals gezegd tracht Nederland UNICEF o.a. door de invulling van
het samenwerkingsprogramma op dit terrein te steunen.
Partnership Programma
Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan een tweejarig
samenwerkingsprogramma (partnership programma) met UNICEF. Het
samenwerkingsprogramma zal gericht zijn op de volgende drie thema's: early
childhood care and development, HIV/AIDS, en child protection (m.n.
kinderarbeid en kinderen in gewapend conflict). Belangrijk binnen het
samenwerkingsprogramma is dat getracht wordt de manier van werken van UNICEF
te veranderen, d.w.z. meer gericht op samenwerking en op ondersteuning van
processen als PRSP en sectorale benadering (door betere technische
ondersteuning van de ontvangende overheden, m.n. op het terrein van
sectoroverschrijdende thema's waarop UNICEF deskundigheid in huis heeft).
Het samenwerkingsprogramma betreft een bedrag van NLG 30 miljoen gulden per
jaar.
Het UNICEF-deel van de Nederlandse bijdrage aan GAVI, de Global Alliance for
Vaccines andImmunisation, zal nauw verbonden worden aan het
samenwerkingsprogramma (d.w.z. gebruik makend van de structuren die voor het
samenwerkingsprogramma ontwikkeld worden zoals rapportage en
beleidsoverleg).
4. United Nations Population Fund (UNFPA)
Doelstelling
UNFPA is in 1967 opgericht. Het mandaat van UNFPA is in de loop der jaren
enkele malen aangepast. Na de Internationale Conferentie over Bevolking en
Ontwikkeling (ICPD) in Cairo in 1994 heeft UNFPA als hoofddoelstelling het
verlenen van assistentie aan ontwikkelingslanden op het gebied van
reproductieve gezondheid en bevolkingsvraagstukken. Daarnaast heeft de
organisatie tot taak bewustwording en kennis op het gebied van reproductieve
gezondheid en bevolkingsvraagstukken te bevorderen.
Werkwijze en activiteiten
Het hoofdkwartier van UNFPA is gevestigd in New York. In Genève bevindt zich
het Europese hoofdkantoor. UNFPA heeft 107 landenkantoren en 972
personeelsleden, waarvan 241 op het hoofdkwartier en in Genève en 730 in het
veld.
UNFPA is een operationele organisatie. Het zwaartepunt van de activiteiten
ligt bij de landenprogramma's. Dit betekent overigens niet dat UNFPA zelf
altijd uitvoerder is. De uitvoering van UNFPA's programma gebeurt voor circa
de helft door UNFPA zelf; daarnaast voeren de ontvangende landen, NGO's en
andere VN-organisaties programma's uit. In principe kan elk land een beroep
doen op ondersteuning door UNFPA. Evenals bijUNICEFis dit afhankelijk van
een aantal criteria. Basiscriterium is de hoogte van het nationaal inkomen.
Daarnaast wordt een aantal kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren
gebruikt zoals toegankelijkheid van voorzieningen op het gebied van
reproductieve gezondheid, sterftecijfers van moeders en van zuigelingen, het
gebruik van voorbehoedsmiddelen en het gedeelte van de bevolking tussen de
15 en 24 jaar dat lijdt aan HIV/AIDS. Op grond van dit allocatiesysteem gaat
circa 64% van alle programmahulp van UNFPA naar landen die tot de categorie
minst ontwikkelde landen behoren.
Naast programmahulp houdt UNFPA zich, veelal in samenwerking met partners
zoals UNICEF, WHO en UNAIDS, bezig met beleidsontwikkeling en normatief werk
op het gebied van reproductieve gezondheid. Voorlichting en
publiciteitscampagnes zijn een belangrijk onderdeel van het werk van UNFPA.
De betrokkenheid van UNFPA bij de AIDS-pandemie is groot.
Als men erin slaagt om het ICPD actieprogramma uit te voeren, zal dit leiden
tot een langere levensverwachting, een lagere vruchtbaarheid en minder, maar
hoger opgeleide jongeren. UNFPA heeft in dit kader de laatste jaren goede
resultaten geboekt. Een paar voorbeelden:
de transitie van hoge naar lage mortaliteit begint altijd in de jonge
leeftijdsgroepen. Kindersterfte in sinds 1960 wereldwijd en in
ontwikkelingslanden meer dan de helft afgenomen.
het gebruik van voorbehoedmiddelen is toegenomen. Het aandeel van meisjes
die een voorbehoedmiddel hebben gebruikt bij hun eerste seksuele ervaring is
gestegen van ongeveer de helft in het midden van de jaren 80 naar driekwart
in de jaren 90. Zij gebruiken voornamelijk condooms. In diezelfde periode is
seksuele voorlichting een bijna universeel begrip geworden.
een groeiend aantal mannen en vrouwen heeft nu toegang tot informatie en
heeft meer mogelijkheden om keuzes te maken, bijvoorbeeld in het aantal
kinderen dat ze willen hebben.
vrouwen krijgen steeds meer controle over hun eigen leven en kunnen, vaker
dan vroeger, besluiten of ze kinderen willen of niet.
dankzij programma's op het gebied van family planning is in veel landen het aantal onvrijwillige zwangerschap gedaald. In de landen van Centraal Azië heeft een betere beschikbaarheid van diensten en informatie er toe geleid dat er 50% minder abortussen plaatsvinden. In Ghana zijn er successen geboekt met het opleiden van vroedvrouwen, die door hun activiteiten ongewenste zwangerschappen hebben helpen voorkomen.
bijna 70 landen hebben de laatste jaren hun beleid t.a.v. reproductieve rechten en gezondheid aangepast aan de ICPD-doelstellingen.
NGO's worden in meer dan 40 landen formeel toegelaten tot de discussie over
reproductieve rechten.
Financiële omvang en bijdragen
In 2000 bedroeg de totale omvang van het programma (algemene en
extrabudgettaire bijdragen)
USD 361 miljoen.
De Nederlandse bijdragen aan UNFPA in de periode 1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
Algemene bijdrage 87,5 88,5 124,0
Extrabudgettair 16,5 10,3 101,4
De 10 grootste donoren van UNFPA in 2000 in mln USD:
Landen Algemene bijdrage % Extrabud. bijdrage %
1. Nederland 2. Japan 3. Denemarken 4. Noorwegen 5. VK 6. VS 7.
Zweden 8. Finland 9. Duitsland 10. Zwitserland 50,5 48,2 23,8 22,9
22,2 21,5 18,4 12,4 9,4 6,9 19,6 18,7 9,1 8,9 8,6 8,3 7,1
4,8 3,7 2,7 51,8 1,0 1,4 -- 1,4 -- 0,3 -- 0,9 0,6 50,1 1,0 1,4 --
1,4 -- 0,3 -- 0,9 0,6
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
Het geheel van de apparaatskosten voor UNFPA, als percentage van de totale
uitgaven van de organisatie over laatste 10 jaar, bedroeg gemiddeld 18,7%.
Genoemde apparaatskosten bestaan voor het leeuwendeel uit personeels- en
kantoorkosten en betalingen voor diensten aan met name het VN-Secretariaat
en UNDP.
Tijdens de januari-zitting in 2001 van de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA
heeft de Nederlandse delegatie zowel in de groep van West-Europese en andere
staten als bij UNFPA de zorg overgebracht en toegelicht dat parlementsleden
hebben aangegeven de kosten en vergoedingen bij VN als relatief hoog te
beschouwen vergeleken bij de kosten en vergoedingen bij NGO's en de
Internationale Financiële Instellingen. Overigens moet hierbij vermeld
worden dat dit percentage om twee redenen aanzienlijk hoger ligt dan dat
voor bijvoorbeeld de Internationale Financiële Instellingen. In de eerste
plaats omdat de aard van de activiteiten van een organisatie als UNFPA
wezenlijk verschilt van die van bijvoorbeeld de IFI's. Een organisatie als
UNFPA doet aan arbeidsintensieve bewustwordingsactiviteiten, waardoor de
personeelskosten zwaar op het overheadcijfer drukken. In de tweede plaats
omdat de totale uitgaven van IFI's (de leningportefeuille) vele malen groter
zijn dan die van UNFPA of welke VN-organisatie dan ook.
Tegemoetkoming in beheerskosten door de donor:
Wanneer het gaat om de gevraagde vergoeding voor kosten voor de uitvoering
van door derden gefinancierde programma's en projecten, de multi-bi
activiteiten, dan geldt voor UNFPA het door de Uitvoerende Raad van UNFPA
vastgestelde 'service charge' percentage. Afhankelijk van de
uitvoeringsmodaliteit (zowel op cost sharing basis als trust funds) gelden
de volgende percentages:
bij cost sharing: VN-organisaties 7,5%, UNFPA 5%, uitgevoerd door overheid
5% en NGO's tot een maximum van 12% (dit dient uitonderhandeld te worden);
bij trust funds: VN-organisaties 7,5%, UNFPA 7,5%, uitgevoerd door overheid
5% en NGO's tot een maximum van 12% (ook dit percentage dient door UNFPA en
de NGO uitonderhandeld te worden).
Bij trust funds wordt ook een extra percentage in rekening gebracht, verband
houdend met de rapportage eisen die t.a.v. trust funds worden gesteld. Dit
percentage is eveneens vastgesteld door de Uitvoerende Raad en bedraagt 5%.
Ook als de begroting niet volledig wordt uitgeput heeft UNFPA recht op dit
percentage, daar het wordt berekend over de totale bijdrage en niet over de
werkelijk gemaakte kosten. Aangezien deze percentages door de Uitvoerende
Raad zijn vastgesteld, kunnen lidstaten daarover niet onderhandelen (NGO's
hebben dit recht wel binnen de gestelde grenzen). Wijzigingen zijn slechts
mogelijk via en met instemming van de Uitvoerende Raad.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
De gecombineerde Uitvoerende Raad van UNDP en UNFPA komt drie maal per jaar
bijeen. In het overeengekomen rotatieschema, dat mede gebaseerd is op de
omvang van de vrijwillige bijdrage, is Nederland over een periode van 12
jaar 9 jaar lid. Sinds 1 januari 2000 is Nederland weer lid van de
Uitvoerende Raad tot en met 2002.
De Uitvoerende Raad heeft 36 leden verdeeld over regionale groepen, 8
Afrikaanse staten, 7 Aziatische, 4 Oost-Europese, 5
Latijnsamerikaanse/Caribische en 12 West-Europese en andere staten
(inclusief Canada, Verenigde Staten, Japan, Australië en Nieuw Zeeland).
Verkiezingen vinden plaats in ECOSOC.
Nederland kan op twee manieren invloed uitoefenen om de kwaliteit van de
VN-kanalen positief te beïnvloeden: als lid van de bestuursorganen van de
verschillende VN-organisaties en als grote donor van VN-hulpprogramma's. Die
beïnvloeding kan heel gericht en concreet zijn, bijvoorbeeld door bijdragen
te verhogen of te verlagen. In andere gevallen gaat het om
veranderingsprocessen van lange adem en is het mobiliseren van voldoende
steun van gelijkgezinde landen nodig om succes te kunnen boeken. Als lid van
deze bestuursorganen zet Nederland zich in voor een meer gecoördineerde
inbreng van gelijkdenkende landen, waarbij ook aandacht moet worden besteed
aan consistentie van besluitvorming en financieringsgedrag. In de
Uitvoerende Raad wordt bij consensus besloten.
Documenten van UNFPA die ter beslissing of ter informatie worden voorgelegd
aan de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA zijn in beginsel niet vertrouwelijk.
Zij zijn voor iedereen beschikbaar via de website van UNFPA
(http:\\www.unfpa.org). Ook de in de tekst aangehaalde documenten
'multi-year funding framework' (MYFF) en andere genoemde documenten kunnen
worden opgevraagd via deze website.
Controle op rechtmatigheid
De VN-regelgeving voorziet in onafhankelijke controle op de kwaliteit van
het integrale financieel beheer bij VN-fondsen en programma's dat wordt
uitgevoerd door de Board of Auditors (referte UNDP rapportage). Als het gaat
om multi-bi projecten kunnen VN-organisaties speciale audits voor
individuele projecten laten uitvoeren door de externe accountant van de
organisatie in kwestie. De donor die hierom gevraagd heeft moet de kosten
van een dergelijk onderzoek zelf dragen.
Naast de externe accountant beschikt UNFPA over een interne
accountantsdienst. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Uitvoerende
Raad; de rapportage van UNFPA is gecombineerd met die van UNDP. Daarnaast is
het voor een donor mogelijk om samen met de interne accountantsdienst
onderzoek te doen naar uitgaven betreffende projecten die door Nederland
zijn gefinancierd.
De Uitvoerende Raad is het orgaan dat de beleidsprioriteiten bepaalt, o.m.
door vaststelling van het beleidsplan en de begroting. Verder bespreekt de
Uitvoerende Raad het jaarverslag en het financiële rapport. De kwaliteit van
het beheer als goed beoordeeld. De begrotingen en jaarrekeningen van UNFPA
zijn geharmoniseerd met die van UNDP en UNICEF, waardoor vergelijking tussen
deze fondsen en programma's mogelijk is.
Prestatiemeting binnen de organisatie
In april 2000 presenteerde UNFPA zijn eerste 'multi-year funding framework'
(MYFF), waarin middelen en resultaten aan elkaar worden gekoppeld. In 1998
verzocht de Uitvoerende Raad UNFPA om een raamwerk te ontwikkelen "that
integrates objectives, resources, budget and outcomes, with the goal of
increasing core resources." Over het MYFF zal jaarlijks worden gerapporteerd
aan de Uitvoerende Raad. Het MYFF kent twee met elkaar verbonden elementen,
te weten een 'results framework' en een 'integrated resources framework'. De
eerste periode van het MYFF loopt van 2000 tot en met 2003.
Results framework: doelstellingen en prestaties
Dit framework definieert gewenste resultaten en indicatoren die gebruikt
zullen worden om de mate van doelbereiking weer te geven. Prestaties zullen
worden gemeten door evaluaties, benchmarking en (logframe)-indicatoren om
zo de meest effectieve programmering en managementstrategieën te
determineren. Op deze wijze zullen donoren ook beter in staat zijn te
beoordelen of zij UNFPA als instrument wensen te gebruiken. De
MYFF-doelstellingen reflecteren (hoe kan het ook anders) de uitkomsten van
de ICPD en ICPD+5. Voor ieder doelstelling is een set van indicatoren
opgesteld om voortgang te meten. Er is ook een lijst met outputs die
bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen; deze prestaties zijn
tijdgebonden en UNFPA kan hierop worden afgerekend. Kortom, het gaat om
doeltreffendheid, doelmatigheid en relevantie.
Integrated resources framework
Het MYFF geeft een overzicht van middelen die nodig zijn voor de periode
2000-2003 en geeft informatie over de financiële stand van zaken voor wat
betreft core en non-core middelen. Resultaten hangen in sterke mate af van
beschikbaarheid van financiële middelen; twee verschillende scenario's
worden gegeven, waarbij de organisatie er van uitgaat wat minimaal nodig is
om de ICPD-doelstellingen te bereiken.
Results-based management
Het 'multi-year funding framework' bouwt voort op UNFPA's pogingen een
planning en management systeem op te zetten dat gebaseerd is op resultaten.
De uitvoering hiervan impliceert decentrale besluitvorming en stimuleert
een organisatiecultuur die de nadruk legt op sterke partnerships, leren door
ervaring, grotere accountability en een goede communicatie met alle partners
over de voortgang, prestaties en resultaten.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4. 4 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"De bijdrage aan UNFPA zal gehandhaafd worden op het huidige niveau. Het
opzetten van een apart partnershipprogramma met UNFPA lijkt op dit moment
geen meerwaarde te hebben.
De toepassing van het landenallocatiesysteem zal door Nederland kritisch
worden gevolgd met het oog op graduatie van landen van hulpprogramma's en
vermindering van het aantal landen waarin UNFPA programma's uitvoert.
Nederland zal in de Uitvoerende Raad aandacht vragen voor verdergaande
samenwerking tussen de VN-organisaties die actief zijn op het gebied van
gezondheidszorg (UNFPA, UNICEF, WHO) en het belang van sectorale benadering
(Sector Wide Approach, SWAp) in dit kader. Verder zal Nederland zich in de
Uitvoerende Raad inzetten voor verbreding van de financieringsbasis van
UNFPA, onder meer door extra bijdragen van niet-traditionele donorlanden en
uit particuliere bronnen. Verdere verbeteringen in de organisatie en het
beheer, vooral de uitwerking van resultaatgerichte budgetteringsmethoden
zullen worden ondersteund".
Concrete maatregelen ter implementatie:
In de notitie wordt gesteld dat de toepassing van het landenallocatie
systeem door Nederland kritisch zal worden gevolgd met het oog op graduatie
van landen van hulpprogramma's en vermindering van het aantal landen waarin
UNFPA programma's uitvoert. Nederland heeft in 1999 en begin 2000 met name
kritiek gehad op de zgn. 'underperforming donors', waardoor de inkomsten van
UNFPA niet stegen en de kaasschaaf over het landenprogramma moest. Voorts
heeft Nederland in de Uitvoerende Raad stelselmatig aandacht gevraagd voor
verdergaande samenwerking tussen de VN-organisaties die actief zijn op het
gebied van gezondheidszorg (UNFPA, UNICEF, WHO) en het belang van sectorale
benadering in dit kader.
Verder zet Nederland zich in de Uitvoerende Raad in voor verbreding van de
financieringsbasis van UNFPA, onder meer door extra bijdragen van
niet-traditionele donorlanden en uit particuliere bronnen. Verdere
verbeteringen in de organisatie en het beheer, vooral de uitwerking van
resultaatgerichte budgetteringsmethoden zullen worden ondersteund.
UNFPA is actief betrokken bij verdere uitwerking van de PRSP's. De
organisatie heeft onlangs een onderzoek gedaan bij de landenkantoren naar
hun ervaringen met PRSP's. De algemene bevindingen waren dat de PRSP's
participatie en coördinatie bevorderen. In het verleden vonden relatief
weinig consultaties met andere partners plaats en gingen Wereldban en IMF in
de optiek van UNFPA hun eigen weg. Volgens UNFPA draagt het PRS-proces bij
aan het bouwen en versterken van partnerships tussen VN-instellingen en
Wereldbank/IMF, met andere donoren, o.a. regionale banken en met
overheidsinstellingen en maatschappelijke groeperingen. UNFPA's
landenkantoren leggen in besprekingen over PRSP's grote nadruk op de
tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de global conferences, in het
bijzonder die welke UNFPA regarderen (gender, reproductieve gezondheid, en
basic social services).
De sectorale benadering (sector-wide approach, SWAp) heeft in de agenda van
UNFPA 2001 voorrang gekregen. Alle landenprogramma's is gevraagd pro-actief
te werken. Richtlijnen voor de landenkantoren worden opgesteld. UNFPA heeft
reeds ervaring opgedaan met SWAp's en herkent de volgende knelpunten. (1)
Een van de zwakheden van de SWAp is het gebrek aan voldoende ownership bij
sommige programmalanden. Als voorbeeld kan worden genoemd dat in een aantal
gevallen externe organisaties de leiding hebben genomen in een sectoraal
programma in plaats van de nationale overheid. (2) Specifieke bijdragen aan
één specifieke sector, waartoe sommige donoren hebben besloten, zijn
moeilijk te herleiden, waarop sommige donoren besloten in plaats van 'common
basket funding' parallelle financieringsconstructies aangaan. (3) UNFPA
wenst, naast de gezondheids- en onderwijssector, ook in zekere mate actief
te zijn in andere sectoren. (4) Er zal naar dwarsverbanden worden gezocht
met de reeds bestaande programma's zoals CCA, UNDAF, CDF en PRSP. Om de SWAp
op een goede wijze te laten functioneren zullen interne richtlijnen worden
opgesteld en trainingen worden gegeven.
Partnership Programma
Een partnership programma met UNFPA wordt niet overwogen.
4. UN Joint and Co-sponsored Programma on Aids (UNAIDS)
Doelstelling
UNAIDS werd in 1996 opgericht en kreeg als opdracht mee: het coördineren van
de maatregelen die worden genomen om preventief op te treden voor personen
en gemeenschappen, het coördineren van de verstrekking van zorg en het
stoppen van de snelle verspreiding van het virus. UNAIDS probeert wereldwijd
aandacht en hulp te krijgen voor de strijd tegen de epidemie en probeert
tevens de belangrijkste manieren van preventie en het beheersen van het
virus zo beschikbaar mogelijk te maken. UNAIDS is géén uitvoerende
organisatie, maar heeft een coördinerende rol. Zij coördineert de inbreng
van zes VN-organisaties (UNICEF, UNDP, UNFPA, UNESCO, WHO en UNDCF) en de
Wereldbank. Daarnaast wordt samenwerking gezocht met nationale autoriteiten,
met NGO's en andere VN-instellingen.
Werkwijze en activiteiten
UNAIDS is gevestigd in Genève. De hoofddoelstellingen zijn (a) het streven
naar wereldwijde betrokkenheid en politieke steun voor de respons op de
epidemie d.m.v. 'advocacy', gebaseerd op de meest actuele en technisch
juiste analyses, (b) preventie van het verspreiden van het virus, (c) hulp
en zorg bieden aan personen die lijden aan de ziekte, (d) het ondersteunen
van het individu en de gemeenschap die kwetsbaar zijn (vrouwen, jongeren,
seksuele en etnische minderheden, vluchtelingen, migranten, druggebruikers,
sekswerkers en economisch achtergestelde groepen) en (e) zorg voor de
sociale en economische gevolgen van de epidemie. Voorts is er aandacht voor
de rechten op onderwijs, werk, gezondheid, vrijheid, privacy en seksuele
rechten.
In tegenstelling tot haar voorganger, het Global Programme on AIDS
(WHO/GPA), heeft UNAIDS een kleine staf. In april 2001 waren in totaal 287
mensen in dienst van UNAIDS, waarvan 190 op het hoofdkantoor. Het
hoofdkantoor richt zich op mondiaal belangrijke taken als
bewustwordingsactiviteiten, verbetering van de relaties met de co-sponsors
en het stimuleren van de co-sponsors om hun activiteiten en financiële
middelen binnen het beleidskader van UNAIDS te integreren.
UNAIDS is geen operationele organisatie; de activiteiten zijn normatief en
coördinerend. UNAIDS heeft geen eigen landenprogramma's, maar werkt met
adviseurs en themagroepen. Bij de allocatie van de middelen wordt rekening
gehouden met de omvang van de HIV/AIDS-epidemie in de landen, de
betrokkenheid en activiteiten van de nationale overheden, de opstelling van
de co-sponsors, de mogelijkheden voor multi-sectorale en regionale aanpak
van de problematiek.
Op landenniveau functioneert UNAIDS door middel van themagroepen. In de
themagroepen, die over het algemeen onder leiding staan van de UNDP Resident
Coordinator, vindt afstemming van de activiteiten van de co-sponsors plaats.
In circa 50 landen is nu door UNAIDS een landenadviseur (Country Programme
Advisor) aangesteld, die ten dienste staat van de themagroep. De
landenadviseur speelt eveneens een belangrijke rol in de advisering aan de
overheid, zowel op centraal als op decentraal niveau. Het Nationaal AIDS
Programma is in de themagroepen vaak ook vertegenwoordigd, en in veel
gevallen nemen ook NGO's en bilaterale donoren deel. Onder de themagroep
functioneren op specifieke onderwerpen vaak thematische werkgroepen, onder
leiding van de meest betrokken VN-organisatie.
UNAIDS gaat ervan uit dat één multi-sectorale, multi-dimensionale aanpak van
het HIV/AIDS-probleem het beste gestalte kan krijgen via partnerships met
andere multilaterale instellingen, overheidsinstellingen, NGO's, academische
instellingen, de private sector en groepen in het maatschappelijk
middenveld, actief in de strijd tegen AIDS. Deelname van mensen die
HIV-besmet zijn en samenlevingen die lijden onder of bedreigd worden door de
pandemie is ook belangrijk om tot een humaan, ethisch verantwoord en
effectief antwoord op de pandemie te komen.
Voorts hecht UNAIDS groot belang aan de nationale autonomie. Het is de
verantwoordelijkheid van nationale overheden om een antwoord op AIDS te
ontwikkelen, de implementeren en te coördineren. UNAIDS en andere externe
partners zullen in deze steunen en voortbouwen op nationale initiatieven.
Complementariteit en het tegengaan van overlappende activiteiten vormen
hierbij een belangrijke factor.
Financiële omvang en bijdragen
In 2000 bedroeg de totale omvang van het programma (algemene bijdragen en
extrabudgettair)
USD 72,4 miljoen.
De Nederlandse bijdrage aan UNAIDS in de periode 1998-2000 in mln NLG
1998 1999 2000
Algemene bijdrage 10 12 38
Extrabudgettair 1 3 -
Bijdragen van de 10 grootste donoren in mln USD in 2000:
Landen Algemene bijdrage Extrabudgettair (%)
mln USD % mln USD %
1. VS 2. Nederland 3. Noorwegen 4. Zweden 5. Japan 6. VK 7.
Denemarken 8. België 9. Canada 10. Italië 15,0 15,0 7,6 6,5 4,8 4,6
3,0 2,8 2,3 1,7 21 21 11 9 7 7 4 4 3 2 - - 0,01 0,01 0,82 0,21 0,01 - 0,01
- - - 1 1 44 11 1 - 1 -
UNAIDS werkt met een tweejaarlijkse begroting. De inkomsten bestaan uit
vrijwillige bijdragen van bilaterale en multilaterale donoren. De donorbasis
is smal: in 2000 was de helft van het reguliere (core) inkomen afkomstig van
3 donoren (VS, Nederland en Noorwegen). Bijdragen van de co-sponsoren
bedragen in totaal 22% in het biënnium 2000-2001. De co-sponsoren besteden
in hun eigen programma's en activiteiten ook middelen aan HIV/AIDS.
Administratieve kosten
Aangezien UNAIDS geen uitvoerende organisatie is (projecten en programma's
worden uitgevoerd door de co-sponsoren) wordt voor de specifieke hoogten van
de overheadpercentages verwezen naar de rapportage over de Wereldbank,
UNFPA, UNDP, WHO, UNICEF en UNESCO.
De algemene administratieve kosten van de organisatie bedroegen in de
periode 1 januari 2000 tot en met 31 maart 2001 67% van de totale uitgaven
(52%'professional and general service categories'; 15%'progamme management
and administrative expenditure' met betrekking tot de coördinerende
programmatische activiteiten).
Nederlandse positie in het beheersorgaan
De Programme Coordinating Board (PCB) is het bestuurorgaan van UNAIDS en
heeft 18 leden. In een rotatieschema van westerse landen is Nederland 7 van
de 15 jaar lid van de PCB. In de periode 1999-2001 is Nederland waarnemer.
In 2002 zal Nederland weer lid zijn van de PCB.
Controle op rechtmatigheid
De VN-regelgeving voorziet in onafhankelijke controle op de kwaliteit van
het integrale financieel beheer bij VN-fondsen en programma's die wordt
uitgevoerd door de Board of Auditors (referte UNDP-rapportage). De
documenten zijn publiekelijk toegankelijk via http://www.unaids.org.
De VN-instellingen kennen naast de externe controle ook een interne
accountantsdienst, die audits verzorgt. Omdat UNAIDS wat beheer betreft valt
onder de WHO is het de interne accountantsdienst van de WHO die aandacht
heeft voor zaken zoals financiële en administratieve procedures,
voorschottenbeheer, management en aansturing van personeel, 'programme
delivery' en automatisering.
De PCB besteedt ruim aandacht aan de beheersmatige aspecten van het
secretariaat en van de co-sponsoren. De algemene opinie in dit beheersorgaan
is dat UNAIDS een goed beheersmatig beleid voert en met een relatief klein
secretariaat enorm veel werk verzet om de activiteiten van met name de
co-sponsoren, maar ook de andere VN-organisaties, actief op het terrein van
HIV/AIDS, in het veld te adviseren en te coördineren. Nederland is een
sterk voorstander van het versterken van de rol van de interne audit. De
verantwoording m.b.t. multi-bi projecten is over het algemeen goed.
Prestatiemeting binnen de organisatie
UNAIDS financiert zelf geen activiteiten en voert geen operationele
activiteiten uit. De taken zijn normatief en coördinerend. UNAIDS heeft geen
eigen landenprogramma's, maar werkt met adviseurs en themagroepen. Gezien de
aard van de organisatie (co-sponsor constructie) en haar inhoudelijke taken
(normatief en coördinerend; geen uitvoerende activiteiten) is het voor
UNAIDS moeilijk om onderwerpen als result-based budgetting en
prestatiemeting uit te werken. De afzonderlijke co-sponsoren zijn hierin in
meer of mindere mate wel actief. Een geslaagde coördinatie van het
multilaterale HIV/AIDS-beleid zal moeten blijken uit een betere samenwerking
tussen met name de co-sponsoren met de andere actoren in het proces, hetgeen
uiteindelijk zal moeten leiden tot een succesvolle strijd tegen de
HIV/AIDS-pandemie. UNAIDS streeft naar een optimale en efficiënte inzet van
middelen en personeel. Daartoe is onlangs een zogenaamd 'realignment-proces'
afgerond, waar taken, functie en middelen kritisch tegen het licht zijn
gehouden.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.5 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Nederland zal de steun aan UNAIDS continueren en een actieve rol blijven
spelen in de verdere ontwikkeling van UNAIDS. De totale bijdrage zal worden
gehandhaafd, waarbij verschuiving tussen de algemene bijdrage en de bijdrage
aan het 'coordinated appeal' van de co-sponsors mogelijk moet zijn. Het
opstellen van een Partnership Programme ligt in geval van UNAIDS niet voor
de hand.
Nederland zal stimuleren dat UNAIDS aansluiting zoekt bij de discussies over
versterking van de financieringsbasis, zoals die wordt gevoerd bij de andere
VN fondsen en programma's. Verbreding van de donorbasis is daarbij van groot
belang. Hiertoe dient de samenwerkingsovereenkomst tussen UNAIDS en de WHO
te worden aangepast.
Versterking van de samenwerking tussen de co-sponsors onder leiding van
UNAIDS is van belang en zal voortdurende aandacht vereisen. In de
verschillende beheersorganen van de co-sponsors zal Nederland dit eveneens
uitdragen. Nederland zal ook het grensoverschrijdend karakter van de
HIV/AIDS problematiek benadrukken en in dit verband aandacht vragen voor de
noodzaak van een regionale aanpak.
De betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij het werk van UNAIDS dient te
worden versterkt, ook in het functioneren van de PCB. Nederland zal dit ook
trachten te stimuleren door in de PCB waar mogelijk met een of meerdere
ontwikkelingslanden gezamenlijke posities in te nemen.
Nederland zal in de landen waarmee een bilaterale OS-relatie wordt
onderhouden bijdragen tot versterking van de rol van UNAIDS en participeren
in de themagroepen. Vooral in landen waar de HIV/AIDS problematiek niet door
de overheid wordt erkend, geniet het de voorkeur via multilaterale kanalen
te trachten hierin verandering te brengen."
Concrete maatregelen ter implementatie:
Nederland heeft de steun aan UNAIDS gecontinueerd en speelt een actieve rol
in de verdere ontwikkeling van UNAIDS. De totale bijdrage is inmiddels
aanzienlijk verhoogd. Nederland heeft tijdens overleggen en contacten
gestimuleerd dat UNAIDS aansluiting zoekt bij de discussies over versterking
van de financieringsbasis, zoals die wordt gevoerd bij de andere VN- fondsen
en programma's. Nederland hamert iedere keer waar mogelijk op 'burden
sharing'.
Nederland hecht grote waarde aan de versterking van de samenwerking tussen
de co-sponsoren onder leiding van UNAIDS. Het nieuwe werkplan geeft hiertoe
een goede aanzet. Regionale aanpak staat hoog op de prioriteitenlijst van de
organisatie, getuige het International Partnership against HIV/AIDS in
Africa (IPAA) en het Pan Caribbean Partnership against HIV/AIDS (PCP).
De betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij het werk van UNAIDS evenals in
het functioneren van de PCB dient te worden versterkt. Nederland benadrukt
keer op keer de verantwoordelijkheid van de programmalanden. In vrijwel
ieder programmaland is inmiddels een HIV/AIDS-actieprogramma opgesteld, met
steun van UNAIDS.
Nederland zal in de landen waarmee een bilaterale OS-relatie wordt
onderhouden, bijdragen tot versterking van de rol van UNAIDS en participeren
in de themagroepen. Vooral in landen waar de HIV/AIDS problematiek niet door
de overheid wordt erkend, geniet het de voorkeur via multilaterale kanalen
te trachten hierin verandering te brengen.
Wat betreft de toekomst van de organisatie kan het volgende worden
opgemerkt. Gezien het feit dat UNAIDS bij haar oprichting in 1996 een
mandaat voor 5 jaar kreeg, vindt er op dit moment een externe evaluatie naar
het functioneren van UNAIDS plaats, waarin ook gekeken wordt naar de rol van
de lidstaten en de co-sponsoren. Nederland is niet geheel tevreden met de
voortgang van het voorbereiding van deze exercitie. Volgens het tijdschema
had de evaluatie al gestart dienen te zijn; het Evaluation Supervisory Panel
(ESP), waarin een Nederlandse vertegenwoordiger zitting heeft heeft nog geen
evaluatieteam in het leven geroepen. Ook de informatieverstrekking vanuit
het Secretariaat is matig. Nederland is kritisch m.b.t. de voortgang en
benadrukt dat de uitvoering van de evaluatie zelf transparant en onpartijdig
moet zijn. Het mandaat, dat door de PCB is verstrekt, noemt deze punten
expliciet, doch er kan niet genoeg op gehamerd worden. Het is cruciaal dat
de evaluatie voldoende argumenten geeft voor een nieuwe termijn van UNAIDS.
Indien haar coördinerende rol versterkt zal worden en indien de co-sponsoren
beter samenwerken met de organisatie (en dat ook budgettair vertalen), ziet
Nederland een rol weggelegd voor een hernieuwd UNAIDS. Haar waarde is de
afgelopen 5 jaar zeker bewezen, maar gezien de ernst van de huidige
HIV/AIDS-pandemie zal de organisatie sterker dienen te worden.
Partnership Programma
Een partnership programma met UNAIDS wordt niet overwogen.
5. United Nations Capital Development Fund (UNCDF)
Doelstelling
UNCDF werd op initiatief van ontwikkelingslanden opgericht in 1966 als een
apart fonds van UNDP.
UNCDF richt zich op versterking van de economische en sociale infrastructuur
op lokaal niveau in de minst ontwikkelde landen (MOL's). Deels gebeurt dit
door inzet van kapitaal op schenkingsbasis, maar in steeds grotere mate door
institutionele ondersteuning. Het oorspronkelijke mandaat van UNCDF gericht
op kapitaalverstrekking ten behoeve van economische ontwikkeling,
plattelandsontwikkeling en industriële ontwikkeling is in de loop der jaren
geëvolueerd. Activiteiten van UNCDF zijn nu vooral gericht op versterking
van goed bestuur door decentralisatie en participatie, in combinatie met
armoedebestrijding door middel van geïntegreerde plattelandsontwikkeling
(onderwijs, gezondheidszorg, water en transport) en kleinschalige
industriële ontwikkeling.
Werkwijze en activiteiten
UNCDF heeft een klein hoofdkantoor (32 stafleden) in New York en 68
medewerkers in het veld in 30 landen. UNCDF is actief in een beperkt aantal
MOL's, met name in Afrika, en richt zich vooral op lokale autoriteiten en
instellingen voor microfinanciering. Het is voor UNCDF noodzakelijk dat de
beleidsomgeving in een land gunstig is (bijvoorbeeld dat de overheid
'decentralisatie' als prioriteit heeft geïdentificeerd) en dat daarnaast ook
UNDP op dat terrein actief is of een andere donor.
Naast het verschaffen van kapitaal ten gunste van economische-, productieve- en sociale infrastructuur wordt de nadruk gelegd op versterking van bestuurlijke en institutionele infrastructuur. In aansluiting op de technische assistentie van UNDP worden overheden financieel ondersteund bij het opzetten, programmeren en beheren van gedecentraliseerde ontwikkelingsfondsen. De zorg voor het milieu, de democratische betrokkenheid van de lokale bevolking (vooral vrouwen) en de rolverdeling tussen overheid, NGO's en private sector vormen hierbij de rode draad.
UNCDF beschikt over een beperkte veldcapaciteit. Projectformulering
geschiedt dan ook door middel van missies met daarnaast betrekkelijk veel
inbreng van het hoofdkwartier. UNCDF is ook verantwoordelijk voor technische
advisering aan de landenkantoren van UNDP op het gebied van
microfinanciering. Als klein fonds ligt het comparatief voordeel van UNCDF
in de flexibele en innovatieve benadering.
UNCDF mikt ook op navolging/replicatie van activiteiten door andere grotere
organisaties, bilaterale
donoren en door de autoriteiten in kwestie. Daartoe wordt in een vroeg
stadium samenwerking gezocht
met potentiële andere donoren (bijvoorbeeld de Wereldbank, IFAD en
bilaterale donoren).
Financiële omvang en bijdragen
Omvang van het programma in de periode 1998-2000 in mln USD:
1998 1999 2000
44 40 38
Nederlandse bijdrage aan UNCDF in de afgelopen 3 jaren in mln NLG:
1998 1999 2000
Algemene vrijwillige bijdrage 15 15 15
Extrabudgettaire bijdrage -- -- --
Bijdragen van de 10 grootste donoren van UNCDF in mln USD in 2000 :
Land bijdrage %
1. Denemarken 2. Nederland 3. Zweden 4. Noorwegen 5. Frankrijk 6.
Japan 7. België 8. Ierland 9. Nieuw-Zeeland 10.Finland 6,7 6,3 4,5
3,5 1,1 1,0 0,4 0,2 0,2 0,1 27,8 26,1 18,9 14,5 4,5 4,2 1,7 0,8 0,7
0,5
Administratieve kosten
Tegemoetkoming in de beheerskosten door de donor:
Nederland heeft een Raamovereenkomst met UNDP waarin ook de voorwaarden van
samenwerking met UNCDF zijn vastgelegd. De Raamovereenkomst is daardoor ook
van toepassing op de samenwerking met UNCDF. Onderdeel van de voorwaarden
van samenwerking, zoals deze zijn vastgelegd in de Raamovereenkomst, zijn de
afspraken die gemaakt zijn over de kosten die UNCDF bij projecten en
programma's in rekening kan brengen. Het gaat dan om kosten die worden
gemaakt i.v.m. het beheer van een project of de uitvoering van een project.
Voor een definitie van de verschillende kosten die UNCDF in rekening kan
brengen kan verwezen worden naar de Raamovereenkomst onder 'paragraph 1
definitions' (referte UNDP rapportage). De hoogte van de kosten die UNCDF in
rekening kan brengen, zijn vastgesteld door de Uitvoerende Raad van UNDP en
gaan uit van het beginsel van 'full cost recovery'.
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
De totale administratieve uitgaven van UNCDF bedragen ongeveer 14% van de
begroting. De tweejaarlijkse begroting (het 'biennial support budget')
bevat de geplande uitgaven aan zowel de 'management and administration
costs' als 'programme support'. Deze begroting wordt gefinancierd vanuit de
algemene middelen. Op grond van de Raamovereenkomst kan UNCDF voor de
administratie van de beheerstaak 'administrative costs' (zie definitie in de
Raamovereenkomst) van 3 tot 5 % (conform de besluitvorming van de
Uitvoerende Raad) van de totale projectkosten in rekening brengen. De exacte
hoogte ervan is afhankelijk van het soort diensten dat UNCDF als beheerder
verleent. In uitzonderlijke gevallen en met toestemming van de betreffende
donor mag UNCDF een hoger percentage in rekening brengen. Daarnaast kan
UNCDF op grond van de Raamovereenkomst de 'support costs' van de uitvoerder
(conform de besluitvorming van de Uitvoerende Raad) doorberekenen. De hoogte
van de 'support costs' verschilt per uitvoerder en zijn door de Uitvoerende
Raad als volgt vastgelegd:
Lokale overheid (of door overheid ingehuurde lokale NGO): hier berekent
UNCDF of een andere 'implementing entity' 1-3% van de totale kosten voor
ondersteuning van de overheid;
VN-organisaties anders dan UNCDF zelf: maximaal 10%;
Andere multilaterale organisaties: van geval tot geval te bepalen;
NGO's: maximaal 7,5% en
UNCDF zelf: in beginsel niet hoger dan 8% van de totale kosten.
Deze percentages kunnen alleen veranderen op basis van een besluit van de
Uitvoerende Raad.
Nederlandse positie in het bestuursorgaan
De Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA komt drie maal per jaar bijeen en
fungeert ook als beheersorgaan voor UNCDF. In het overeengekomen
rotatieschema, dat mede gebaseerd is op de omvang van de vrijwillige
bijdrage, is Nederland over een periode van 12 jaar 9 jaar lid. Sinds 1
januari 2000 is Nederland weer lid van de Uitvoerende Raad tot en met 2002.
Voor verdere informatie kan verwezen worden naar de betreffende paragraven
in de UNDP en UNFPA rapportage.
Controle op rechtmatigheid
De VN-regelgeving voorziet in onafhankelijke controle op de kwaliteit van
het integrale financieel beheer bij VN-fondsen en programma's. De daarmee
belaste instantie is de Board of Auditors (referte UNDP rapportage). Als het
gaat om multi-bi projecten kunnen VN-organisaties speciale 'audits' voor
individuele projecten laten uitvoeren door de externe auditor van de
organisatie in kwestie. De donor die hierom gevraagd heeft moet de kosten
van een dergelijk onderzoek zelf dragen.
UNCDF beschikt niet over een eigen interne accountantsdienst, maar maakt
gebruik van UNDP's Office of Audit and Performance Review dat jaarlijks aan
de Uitvoerende Raad rapporteert. Het is mogelijk voor een donor om samen met
de interne accountantsdienst van een VN-instelling onderzoek te doen naar
projectuitgaven die door de betreffende donor worden gefinancierd. Tijdens
een interne 'audit' heeft de interne accountantsdienst onder meer aandacht
voor de lopende projecten en programma's, financiële en administratieve
procedures, voorschottenbeheer, management en aansturing van personeel,
'programme delivery' en automatisering.
De begroting, die voor een periode van twee jaar van kracht is, wordt voor
aanvang van het biënnium voorgelegd aan het Advisory Committee on
Administrative and Budgetary Questions van de Verenigde Naties (ACABQ) en in
september aan de Uitvoerende Raad. De begroting is even hoog als het totaal
van de vrijwillige bijdragen en eventuele rentetegoeden. De begroting is qua
uitgaven uitgesplitst in het programma van UNDP, de 'programme support
costs' en kosten die voor de VN-coördinatietaken worden gemaakt, alsmede de
administratieve kosten.
De verantwoording, eveneens over een tijdvak van twee jaar, 'Financial
report and audited financial statements for the biennium' ('audit' door de
Board of Auditors), wordt ter beoordeling in de periode juni-september na
afloop van het biënnium voorgelegd aan ACABQ, vervolgens aan de Vijfde
Commissie van de AVVN en in januari daaropvolgend (een jaar na afloop van
het betreffende biënnium) aan de Uitvoerende Raad. De Administrator van UNDP
doet deze rekening vergezeld gaan van zijn reactie bij de opmerkingen van de
Board of Auditors. Naast de 'Audited financial statements for the biennium'
worden ook de 'Annual Review of the Financial Situation' en het 'Updated
resource allocation framework and revised Multi-Year Funding Framework' aan
de Uitvoerende Raad voorgelegd.
Prestatiemeting binnen de organisatie
Het Strategic Results Framework 2000-2003 (SRF) definieert gewenste
resultaten en indicatoren die gebruikt zullen worden om de mate van
doelbereiking weer te geven. Programma's en projecten geven sinds de
instelling van het SRF aan wat de indicatoren, 'baseline' (uitgangspunt om
te meten), 'targets' en 'outcome' zijn (zie bijlage voor definities). Elk
project- of programmadocument bevat ook een 'logical framework' , een
organisatorisch kader dat bijdraagt aan het vaststellen van 'input',
'output', 'purpose' en 'goal'. Om een 'logical framework' te kunnen hanteren
dienen de doelenstellingen van de organisatie voorafgaand aan het
'projectdesign' duidelijk te zijn. Het 'logical framework' is een instrument
dat veel wordt gebruikt bij ontwikkelingsinstellingen en multilaterale
organisaties. Uitgangspunt voor UNCDF is dat de organisatie verantwoordelijk
is voor 'outputs' die weer moeten bijdragen aan 'outcomes'. De resultaten
zijn dus gekoppeld aan de interventies van UNCDF op lokaal niveau.
De hoofddoelstelling van het SRF is bijdragen aan de bestrijding van de ergste armoede door middel van lokale programma's voor ontwikkeling en micofinanciering. De hiervan afgeleide doelstellingen betreffen:
lokaal bestuur
micofinanciering
management van natuurlijke bronnen (land in rurale gebieden)
corporate management.
De doelstellingen zijn weer onderverdeeld in subdoelstellingen waaraan de
'outcomes' zijn gekoppeld. UNCDF beperkt zich tot twee thematische
invalshoeken, lokaal bestuur en microfinanciering, concentreert zich op 15
MOL's, alsmede op lokale autoriteiten en instituten voor microfinanciering.
Het eerste Results-oriented Annual Report is in de Uitvoerende Raad
besproken. De 'lessons learned' voor UNCDF betreffen o.a. een verbeterde
planning en monitoring van projecten op veldniveau; het tijdrovende karakter
van deze operatie; behoefte aan meer training van de staf; de nadruk op
kwantitatieve indicatoren bij de meeste projecten en matige planning van
enkele projecten benadrukt de noodzaak om planning, monitoring, en
rapporteren op projectniveau te versterken.
De multi-donor evaluatie van UNCDF had plaats op initiatief van de
belangrijkste donoren van het fonds, te weten België, Denemarken, Frankrijk,
Japan, Nederland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland en is door deze landen
gefinancierd. UNCDF en UNDP hebben op technisch niveau deelgenomen aan de
evaluatie. De daadwerkelijke evaluatie is uitgevoerd door een aantal
onafhankelijke experts. Zij zijn begeleid door een stuurgroep van
evaluatiediensten van de donoren onder leiding van Nederland. De uitkomsten
van de evaluatie onderschrijven de nieuwe richting die UNCDF in 1995 heeft
gekozen, waardoor UNCDF in korte tijd een geheel eigen niche heeft
gecreëerd. Zorg is er over de uitvoering van de nieuwe koers. De goede
ideeën moeten veelal nog in resultaten worden omgezet. De belangrijkste
aanbeveling van het rapport aan de donoren is om UNCDF te steunen op de
ingeslagen weg.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.6 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Afhankelijk van de definitieve uitkomsten van de onafhankelijke evaluatie
wordt de steun aan UNCDF voortgezet. De bijdrage zal vooralsnog op het
zelfde niveau worden gehandhaafd.
Bezien zal worden of UNCDF beleidsmatig kan worden geïncorporeerd in UNDP,
waarbij dit programma als pilot en richtingaanwijzer fungeert voor de
toekomstige werkzaamheden van UNDP".
Mijn beleidsreactie, brief 2000/FE/0115 van 25 mei 2000 aan de Tweede Kamer,
op de multi-donor evaluatie van UNCDF is na de notitie 'De kwaliteit van de
VN als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking' verschenen. Relevante citaten
uit de beleidsreactie: "Nederland zal goed de vinger aan de pols blijven
houden waar het gaat om het behalen van daadwerkelijke resultaten door
UNCDF. Van belang is dat UNCDF zijn beleidsimplementatie verder
professionaliseert. In de Uitvoerende Raad van UNDP en in overleg met het
eigen postennetwerk zal de uitvoering in het veld worden gevolgd. Het lijkt
mij daarom wenselijk UNCDF als kleine innovatieve semi-autonome organisatie
te handhaven. De rol van UNDP op het gebied van goed bestuur concentreert
zich meer op de centrale autoriteiten, de politieke instituties, justitie en
de centrale functies van de publieke sector. UNCDF concentreert zich juist
op decentralisatie en een ander segment van de publieke een ander segment
van de publieke sector. UNCDF zou dan als kleine eenheid in een grote
organisatie opgaan die een heel andere koers voor ogen staat. Het risico dat
UNCDF als onderdeel van UNDP haar innovatieve en eigen koers kwijt zou
kunnen raken is daarmee reëel."
Partnership Programma
Een partnership programma met UNCDF wordt niet overwogen.
6. World Food Programme (WFP)
Doelstelling
Het Wereldvoedselprogramma (WFP) is opgericht in 1961 door de Conferentie
van de FAO en de Algemene Vergadering van de VN als multilaterale
voedselhulp organisatie. Het mandaat van WFP bestaat uit drie onderdelen:
het leveren van voedselhulp in humanitaire noodsituaties, het inzetten van
voedselhulp ter ondersteuning van economische en sociale ontwikkeling, en
een bijdrage leveren aan de internationale voedselzekerheid.
Werkwijze en activiteiten
Het WFP hoofdkwartier is gevestigd in Rome, waar 594 personeelsleden werken.
Op landenniveau heeft WFP 83 kantoren, waar 1.939 mensen werkzaam zijn. De
totale personeelsbezetting is 2.533 mensen (per 1 april 2001). WFP wordt
sinds 1992 geleid door de Amerikaanse Catherine Bertini.
WFP is een operationele organisatie die zowel ontwikkelings- als
noodhulpprojecten uitvoert. De noodhulpactiviteiten van WFP behelzen de
levering van voedselhulp en bijbehorende logistieke ondersteuning in
humanitaire noodsituaties en vluchtelingenoperaties. Dit gebeurt in de
meeste gevallen in het kader van zogenaamde VN-'appeals', waarbij de
samenwerkende humanitaire organisaties van de VN de donoren om bijdragen
verzoeken voor specifieke operaties. In 2000 had WFP 185 acute
noodhulpoperaties in 64 landen voor een totaalbedrag van USD 779 miljoen en
93 voortgezette vluchtelingenoperaties in 39 landen ter waarde van USD 425
miljoen. In datzelfde jaar voerde de organisatie in 59 landen 189
ontwikkelingsactiviteiten uit voor een totaalbedrag van USD 215 miljoen.
De ontwikkelingsactiviteiten van WFP worden steeds meer geconcentreerd op de
low-income food deficit countries (LIFDC's), die in 2000 circa 91% van de
beschikbare middelen ontvingen. De ontwikkelingsactiviteiten worden
geprogrammeerd in een landenprogramma, waarin nationale prioriteiten en
VN-prioriteiten worden geïntegreerd.
WFP heeft in 2000 meer dan 90 miljoen mensen wereldwijd bereikt en geholpen.
Meer dan 3 miljoen mensen konden in 2000 worden gesteund dankzij Nederlandse
bijdragen. Terwijl van 2000 nog niet alle gegevens beschikbaar zijn, kan de
geboden assistentie in 1999 als volgt worden uitgesplitst. In 1999 hielp WFP
89 miljoen mensen, 17% meer dan het jaar daarvoor. Het grootste deel, 41
miljoen mensen, betrof slachtoffers van natuurrampen zoals aardbevingen,
overstromingen en droogte. 29 miljoen ontheemde mensen, vluchtelingen en
mensen die na een conflict naar hun land terugkeerden, konden door WFP
worden geholpen. Verder werden 19 miljoen mensen via
ontwikkelingsactiviteiten bereikt. Door middel van haar activiteiten draagt
de organisatie bij aan het bereiken van de internationaal afgesproken
doelstelling om het aantal ondervoede mensen in 2015 met de helft te
verminderen (Wereld Voedsel Top 1996).
Financiële omvang en bijdragen
WFP wordt geheel gefinancierd uit vrijwillige bijdragen van donoren. Deze
bijdragen worden beschikbaar gesteld in de vorm van voedsel en geld. In 2000
werd 86% van de aan WFP ter beschikking gestelde bijdragen door de donoren
bestemd voor noodhulp. WFP ontvangt nauwelijks ongeoormerkte algemene
bijdragen. Donoren bestemmen hun 'algemene' bijdragen voor één van de
zogenaamde 'windows' die WFP hanteert, te weten noodhulp,
vluchtelingenoperaties en ontwikkeling. Ook zijn er veel donoren die
uitsluitend specifieke noodhulp- en vluchtelingenoperaties steunen. WFP
maakt in de financiële rapportage geen onderscheid tussen algemene bijdragen
en bijdragen aan specifieke operaties. De VS is verreweg de grootste donor
van WFP. WFP is een belangrijk afzetkanaal voor Amerikaanse
graanoverschotten. De begroting bedroeg in 2000 USD 1.485 miljoen, waarvan
USD 1.204 miljoen bestemd voor noodhulp.
Nederlandse bijdrage in de periode 1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
Algemene bijdrage 60 55 55
Extrabudgettair 22,9 50 75
Bijdragen van de 10 grootste donoren in 2000 in mln USD:
Land/donor Bijdrage %
1. VS 796 47,2
2. Japan 260* 15,4
3. Europese Commissie 114 6,8
4. Nederland 63* 3,7
5. VK 60* 3,6
6. Australië 54 3,2
7. Canada 52 3,1
8. Duitsland 47* 2,8
9. Denemarken 42 2,5
10. Noorwegen 33 1,9
* Bijdragen volledig in geld, met kanttekening bij de Japanse bijdrage;
daarvan was 0,3% in kind.
Sinds 1997 is de Nederlandse algemene bijdrage aan WFP uitsluitend bestemd
voor noodhulp- en vluchtelingenoperaties. De extrabudgettaire bijdragen
betreffen vrijwel uitsluitend bijdragen aan specifieke noodhulpoperaties
gefinancierd uit de begroting voor noodhulp.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten van de organisatie:
In het biënnium 1998-1999 bedroegen de totale administratieve kosten van WFP
USD 500,3 miljoen. Dit bedrag, afgezet tegen de totale omzet van de
organisatie van USD 2.917,5 miljoen, levert een percentage voor
administratieve kosten van 17,1% op.
Tegemoetkoming in de beheerskosten door de donor:
Op grond van de raamovereenkomst tussen WFP en Nederland kan WFP voor de
indirecte support kosten (gedefinieerd als die kosten die direct gerelateerd
zijn aan het uitvoeren van een activiteit) 7,8% in rekening brengen. Dit
percentage is goedgekeurd door de Uitvoerende Raad in 2000. Daarenboven
worden nog directe support kosten berekend per activiteit en naar rato van
de donorbijdrage van die activiteit.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Het bestuursorgaan van WFP is de Uitvoerende Raad bestaande uit 36 leden op
rotatiebasis. De helft van de leden wordt gekozen door de FAO-Raad en de
helft door ECOSOC, steeds voor een periode van 3 jaar.
In 2000 zijn de 28 lijst D landen (Westerse groep) tot een verdeling van de 13 lijst D zetels in de Uitvoerende Raad voor de periode 2001-2012 gekomen. Verdeelsleutel vormt de procentuele bijdrage per land over de periode 1997, 1998 en 1999. Op basis van deze sleutel is Nederland 10 van 12 jaar in de Raad vertegenwoordigd; in 2011 en 2012 zal Nederland geen zitting nemen.
Controle op rechtmatigheid
Het kantoor van de inspecteur-generaal voert inspecties en onderzoeken
binnen het eigen apparaat uit. Deze studies betreffen onderwerpen als
voedselverliezen, houdbaarheid van voedsel, procurement fraude. De
bevindingen van de inspecteur-generaal worden ter informatie aan de
Uitvoerende Raad voorgelegd.
Het kantoor voor internal audit heeft ten doel de transparantie en
accountability van de organisatie te dienen. In 1999 werd op
hoofdkantoorniveau een uitgebreide audit van computeroperaties uitgevoerd.
Verder werd in 1999 o.m. onderzoek verricht naar het wisselkoersbeleid, de
lokale externe audits van fondsen en de selectie van investeringsmanagers.
De bevindingen worden ter informatie aan de Uitvoerende Raad voorgelegd.
Overeenkomstig de bepalingen van WFP's General Regulations wijst de
Uitvoerende Raad een External Auditor aan voor een periode van vier jaar.
Deze functie kan bekleed worden door de Auditor-General (rekenkamer) van een
lidstaat van de VN of de FAO. De Franse Rekenkamer fungeert momenteel als
External Auditor van WFP.
Na beoordeling door de externe auditor worden de audited biennial accounts
voorgelegd aan het VN Advisory Committee on Administrative and Budgetary
Questions (ACABQ) en het FAO Finance Committee voor advies. Na advies te
hebben verkregen worden de rekeningen aan de Uitvoerende Raad voorgelegd ter
goedkeuring.
De biennial accounts 1998-1999 zijn in 2000 door de External Auditor
gewaardeerd met een goedkeurende verklaring zonder beperkingen. De audited
biennial accounts zijn door de Uitvoerende Raad in oktober 2000
geaccordeerd.
Prestatiemeting binnen de organisatie
In 2000 heeft de Uitvoerende Raad van WFP een werkdocument inzake governance
aanvaard dat moet voorzien in meer transparantie en effectievere
besluitvormingsprocedures. Eén van de aanbevelingen uit dit rapport betreft
het invoeren van results based management. WFP is recentelijk gestart met de
voorbereiding en introductie van results based management. WFP is momenteel
doende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren te ontwikkelen die, na
goedkeuring door de Uitvoerende Raad, zullen dienen voor het meten van
resultaten. Results based management staat op agenda van derde reguliere
zitting van de Uitvoerende Raad van dit jaar (oktober 2001).
De Uitvoerende Raad van WFP heeft in mei jl. het "Strategic and Financial
Plan 2002-2005" aangenomen. Dit plan vormt een overgang naar een strategisch
plan zoals door de Uitvoerende Raad is gevraagd, teneinde de beheersrol van
de Raad te versterken. In dit plan worden resultaatgerichte doelstellingen
en indicatoren gehanteerd.
Concrete maatregelen ter implementatie van VN-notitie
Conclusies uit hoofstuk 4.7 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"De totale Nederlandse bijdrage aan WFP is sinds 1996 gehalveerd. In dit
licht zal de algemene bijdrage aan de noodhulpactiviteiten van WFP
vooralsnog worden gehandhaafd op het huidige niveau. Daarnaast zal Nederland
bijdragen blijven leveren voor specifieke noodhulpoperaties.
Nederland zal de uitvoering van het bijgestelde beleid van WFP voor
ontwikkelingsactiviteiten kritisch blijven volgen en als daartoe aanleiding
bestaat dit beleid in samenspraak met gelijkgezinde landen opnieuw ter
discussie stellen. Nederland zal zich in de Uitvoerende Raad blijven
inzetten voor de waarborging en versterking van het multilaterale karakter
van WFP. Daarnaast zijn van belang de verbetering van monitoring en
evaluatie van noodhulp, meer transparantie en effectievere
besluitvormingsprocedures in de UR en verbetering van financieel beheer en
donorrapportage.
Nederland zal externe evaluaties van WFP-noodhulpoperaties stimuleren en
waar mogelijk hierin deelnemen. Tot slot zal een beoordeling plaatsvinden
van de beleidswijzigingen ten aanzien van de ontwikkelingsactiviteiten van
WFP. Ook bij een positieve beoordeling moet de vraag worden gesteld, of
gebonden hulpactiviteiten in de vorm van voedselhulp prioriteit zouden
moeten hebben.
De EU-positie over hervorming van de Romeinse instellingen (FAO, WFP en
IFAD) zal in WFP actief worden uitgedragen."
Concrete maatregelen ter implementatie:
In 2001is de algemene vrijwillige bijdrage aan WFP met NLG 5 miljoen
opgehoogd daar Nederland van mening is dat WFP zich, mede naar aanleiding
van de door Nederland uitgeoefende druk, voldoende heeft ingezet
multilaterale middelen te verkrijgen. Dit laat onverlet dat Nederland in de
Uitvoerende Raad op continue basis de waarborging en versterking van het
multilaterale karakter van WFP bepleit. De bijdragen aan specifieke
noodhulpoperaties hebben zowel in 1999 als 2000 op een hoog niveau gelegen.
De Uitvoerende Raad van WFP heeft in 2000 een werkdocument inzake governance aanvaard dat moet voorzien in meer transparantie en effectievere besluitvormingsprocedures. Verder dringt Nederland continue aan op een verbetering van het financieel beheer en goede en tijdige donorrapportages.
In 1999 zijn de criteria voor WFP's ontwikkelingsactiviteiten door de Uitvoerende Raad aangescherpt. Zo legt de organisatie zich nu meer toe op activiteiten binnen de allerarmste landen. Nederland volgt de ontwikkelingsactiviteiten nauwlettend en stelt zich kritisch op t.a.v. het vorig jaar door de VS geïntroduceerde 'School Feeding Initiative' dat WFP's ontwikkelingsportfolio een enorme stimulans heeft gegeven.
In EU-verband blijft Nederland streven naar hervorming van de drie Romeinse instellingen. Tijdens de FAO Conferentie van november 1999 is echter een Europese ontwerpresolutie t.b.v. een verdergaande samenwerking tussen de Romeinse instellingen verworpen. De secretariaten van de drie organisaties werken nauw met elkaar samen, echter een verdere hervorming van de organisaties wordt vooralsnog door veel lidstaten niet voorgestaan.
Partnership Programma
Momenteel wordt de mogelijkheden verkend om tot kanaalfinanciering over te
gaan. Kanaalfinanciering zou inhouden dat de extrabudgettaire bijdragen aan
WFP worden gebundeld.
7. Food and Agriculture Organization (FAO)
Doelstelling
De preambule van de FAO Constitutie definieert de doelstellingen van de
lidstaten van de organisatie als het ondernemen van gezamenlijke actie ter
verbetering van de voedselsituatie en de levensstandaard van mensen, het
verhogen van de voedselproductie en de verbetering van de distributie van
voedsel en landbouwproducten, en het verbeteren van de levensomstandigheden
van de rurale bevolking om economische groei te bereiken en honger in de
wereld te beëindigen.
Werkwijze en activiteiten
Het hoofdkantoor is gevestigd in Rome, waar circa 1.900 personeelsleden
werken. Op de 93 veld-kantoren (78 landen-, 10 (sub)regio- en 5
liaisonkantoren) zijn ongeveer 1.400 mensen werkzaam. In 1994 startte FAO
een decentralisatieproces dat nog in uitvoering is.
FAO is actief op het terrein van voedsel(productie) en visserij, bosbouw,
duurzame plattelandsontwikkeling en voedselveiligheid. De organisatie biedt
een forum voor overleg over deze onderwerpen en levert technisch advies.
FAO's taken liggen in eerste instantie op het normatieve vlak: het
verzamelen, bewerken en verspreiden van informatie en het ontwikkelen van
internationale standaarden. De FAO vervult deze taken mede op basis van
operationele activiteiten.
Middels zijn bijdrage steunt Nederland de normatieve en operationele
activiteiten van FAO. Dankzij FAO's werk in het stimuleren van agrarische
ontwikkeling worden armoede en honger teruggebracht, voeding bevorderd en
voedselzekerheid (gedefinieerd als toegang tot voedsel dat nodig is voor een
actief en gezond leven voor alle mensen op alle tijden) nagestreefd. De
organisatie draagt daarmee bij aan het bereiken van de op de Wereld Voedsel
Top 1996 afgesproken doelstelling het aantal ondervoede mensen in 2015 met
de helft (ten opzichte van het aantal in 1996) te verminderen. Echter, eind
2000 heeft de Directeur-Generaal van FAO de noodklok geluid, omdat hij
vreest dat de doelstelling niet gehaald zal worden. Op zijn initiatief wordt
in november van dit jaar een vervolgtop (WFS+5, vijf jaren na de WFS)
georganiseerd. De extra top heeft ten doel meer aandacht, politieke wil en
geld te mobiliseren.
Financiële omvang en bijdragen
In 2000 bedroeg het totaal aan extrabudgettaire inkomsten voor de FAO USD
216,7 miljoen (exclusief bijdragen aan noodhulpactiviteiten).
De Nederlandse bijdrage in 1998-2000 in mln USD:
1998 1999 2000
20,0 23,2 8,7
10 grootste donorlanden (extra-budgettaire bijdragen) in 2000 in mln USD:
Land/Donor Bijdrage %
1. Italië 19,0 31,7
2. Nederland 8,7 14,5
3. Japan 8,6 14,3
4. Europese Commissie 8,3 13,8
5. België 7,7 12,8
6. Noorwegen 4,0 6,7
7. Frankrijk 0,7 1,2
8. VK 0,5* 0,8
9. Spanje 0,4 0,7
10. Finland 0,4 0,7
In 1999 is het VK een meerjarig programma ter waarde van USD 36 miljoen met
FAO gestart, in 2000 zijn nagenoeg geen nieuwe committeringen aangegaan. De
8e donorpositie van het VK in deze tabel geeft een enigszins vertekend beeld
daar het VK wel degelijk een grote extrabudgettaire donor is.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten van de organisatie:
Op basis van de audited accounts van FAO over het biënnium 1998-1999 kan
worden berekend dat de administratieve kosten voor alle activiteiten tezamen
gemiddeld op 23% van de totale begroting lagen. Dit relatief hoge percentage
kan worden verklaard door het feit dat FAO in eerste instantie een
normatieve rol vervult en pas daarnaast ook operationele activiteiten
uitvoert. Verder vraagt ook de ondersteuning van het intergouvernementele
proces een grote inzet (en daarmee hoge kosten) van de organisatie.
Tegemoetkoming in de beheerskosten door de donor:
Op grond van de algemene regelgeving binnen FAO en op grond van de
raamovereenkomst tussen FAO en Nederland kan FAO voor administratieve kosten
een percentage variërend van 7% tot 13% in rekening brengen, afhankelijk van
de omstandigheden zoals in de raamovereenkomst gedefinieerd. Deze
percentages zijn goedgekeurd door de FAO beheersorganen (Financiële
Commissie, Raad en Conferentie).
Nederlandse positie in het beheersorgaan
De bestuursstructuur van de FAO bestaat uit de Conferentie en de Raad. De
Conferentie, waarin alle 180 lidstaten plus de Europese Commissie zitting
hebben, vergadert één keer per twee jaar en neemt besluiten over het
programma en het budget. De Raad is het uitvoerend orgaan en opereert onder
het mandaat van de Conferentie. De Raad komt in de tussenliggende
tweejaarlijkse periode minstens drie keer bijeen. In de Raad hebben 49 leden
zitting. De verdeling van de zetels is gebaseerd op 7 regionale groepen. Er
bestaat voor de Europese Regionale Groep geen formeel rotatieschema, wel is
er een informeel akkoord. Frankrijk, VK, Duitsland en Italië bezetten in de
praktijk permanent een zetel in de Raad, waardoor het voor andere leden van
de Europese groep moeilijk is een zetel te bemachtigen. Nederland zit
momentaal niet in de Raad en is in 2004 weer aan de beurt om zitting te
nemen.
FAO kent drie commissies die zich bezighouden met algemeen beleid en beheer:
de programma- en de financiële commissie alsmede de commissie inzake
juridische en constitutionele aangelegenheden. De Nederlandse Permanente
Vertegenwoordiger bij FAO heeft zitting in de programmacommissie voor een
periode van twee jaar (2000-2001). Voorts zijn er vijf thematische
commissies en verschillende sectorale commissies.
Ten aanzien van FAO-aangelegenheden vindt uitvoerige EU-coördinatie plaats,
zowel in Brussel als in Rome. Nederland zet zich actief in voor het bereiken
van gemeenschappelijke standpunten in EU-kader. In de praktijk treedt de EU
nagenoeg altijd gezamenlijk op bij FAO.
Controle op rechtmatigheid
Het kantoor van de inspecteur-generaal is verantwoordelijk voor het interne
toezicht op het FAO management. Het voert daartoe inspecties en onderzoeken
uit, deze studies omvatten onderwerpen als het inhuren van consultants,
decentralisatie kwesties, talenregime etc. Verder is het kantoor
verantwoordelijk voor de interne audits.
De Franse Rekenkamer vervult momenteel de functie van External Auditor van
FAO. De termijn van de Franse Rekenkamer loop echter af en eind dit jaar zal
de Raad, op aanbeveling van de Financiële Commissie, een nieuwe External
Auditor benoemen. De Financiële Commissie heeft onlangs de Rekenkamer van
India voor deze functie voorgedragen.
De External Auditor heeft een goedkeurende verklaring voor de audited
accounts van FAO over de periode 1998-1999 afgegeven. De audited accounts
zijn in mei 2001 besproken door de Financiële Commissie en moeten nog langs
de Raad om vervolgens definitief aanvaard te worden door de Conferentie in
november 2001.
Prestatiemeting binnen de organisatie
FAO heeft in de afgelopen periode haar planningsysteem grondig vernieuwd en
verbeterd. Dit proces heeft tot een grote verandering geleid in de manier
van denken binnen de organisatie (meer strategisch, meer in termen van
doel/middelen/resultaten). Dit betekent echter niet dat het doel al is
bereikt, er is nog een hele weg te gaan. Het results based management
systeem bestaat uit de volgende instrumenten/documenten: Stategic Framework
2000-2015 (goedgekeurd door de FAO-conferentie in november 1999); daarvan
afgeleid het Medium Term Plan 2002-2007 (een voortrollend plan aangenomen
door de Raad in november 2000), dat de 'brug' vormt naar het Pogramme of
Work of Budget 2002-2003 (goed te keuren door de conferentie in november
2001); het sluitstuk is het Programme Implementation Report, waarin een
oordeel wordt gegeven over de effectiviteit van programma uitvoering.
Concrete maatregelen ter implementatie van VN-notitie
Conclusie uit hoofdstuk 4.8 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Op centraal niveau in de Conferentie en Raad, met inbegrip van het 'FAO
Strategic Framework 2000-2015' opereert Nederland in EU-verband. De
samenwerking verloopt soepel en de kans dat het beleid in positieve zin kan
worden bijgestuurd (m.n. betere prioriteitsstelling en betere omschrijving
taken en toegevoegde waarde van FAO) lijkt mede daardoor toegenomen. Voorts
heeft Nederland in EU-kader een initiatief genomen tot een positie over
hervorming van de Romeinse instellingen (FAO, WFP en IFAD). Deze EU-positie
zal actief worden uitgedragen.
De tamelijk omvangrijke multi-bi samenwerking tussen Nederland en FAO berust
niet op een expliciet beleidskader en heeft mede daardoor een nogal
versnipperd karakter. Het is derhalve niet verwonderlijk dat deze
samenwerking nauwelijks effect heeft op het beleid van de organisatie in
voor Nederland relevante sectoren.
Naar verwachting zal de Nederlandse bijdrage in de komende tijd dalen. Dit
is gezien het oordeel over de kwaliteit van de samenwerking eerder een
logische consequentie dan een negatieve ontwikkeling. In de naaste toekomst
zal in het licht van de sectorale benadering worden gewerkt aan een meer
gericht beleidskader."
Concrete maatregelen ter implementatie:
De EU treedt zeer regelmatig gezamenlijk op bij FAO. Echter de samenwerking
in EU-verband verloopt niet altijd geheel soepel daar de EU-lidstaten zich
soms dreigen te verliezen in uitvoerige, interne beraadslagingen over
gezamenlijke standpunten, tijd die ten koste gaat van een actief lobbyen bij
andere regionale groepen.
In EU-verband blijft Nederland streven naar hervorming van de drie Romeinse
instellingen. Tijdens de FAO conferentie van november 1999 is echter een
Europese ontwerpresolutie t.b.v. een verdergaande samenwerking tussen de
Romeinse instellingen verworpen. De secretariaten van de drie organisaties
werken nauw met elkaar samen, echter een verdere hervorming van de
organisaties wordt vooralsnog door veel lidstaten niet voorgestaan.
Mede om een verdere versnippering van de multi-bi gelden te voorkomen is in
mei 2001 een partnership programma tussen Nederland en FAO van start gegaan.
Er bestaat een duidelijke behoefte de uitgaven uit centrale middelen te
stroomlijnen om derhalve effectief invloed uit te oefenen op het
functioneren van de organisatie.
De Nederlandse bijdrage aan FAO is dalende. Nederland is niet langer de
grootste extrabudgettaire donor van FAO. De Nederlandse committeringen zijn
in de periode 1998-2000 met USD 12,3 miljoen dollar gedaald naar USD 8,7
miljoen.
Partnership Programma
Nederland en FAO zijn per mei 2001 een partnership programma overeenkomst
aangegaan. Redenen om tot een partnership programma met FAO te komen waren:
het door stroomlijning van Nederlandse gelden uit centrale middelen
(departement) vergroten van de effectiviteit van deze gelden richting FAO,
het daardoor bewerkstelligen van een betere kwaliteit en het stimuleren van
hervormingen binnen de organisatie. Voor dit programma is NLG 22,5 miljoen
voor de periode 2001-2002 gereserveerd. De bijdrage komt in de plaats van de
multi-bi uitgaven aan FAO vanuit centrale middelen voor afzonderlijke
projecten (stroomlijning) en leidt niet tot een toename van de gelden
richting de organisatie. Middels het partnership programma zal FAO worden
gesteund in haar activiteiten op het terrein van voedselzekerheid, bossen en
agro-biodiversiteit.
Wat betreft de rapportage over het partnership programma zijn met de FAO
afspraken gemaakt over prestatie-/impactmeting. FAO heeft indicatoren
ontwikkeld op basis waarvan rapportage over voortgang en 'outcome' zal
plaatsvinden.
8. International Labour Organization (ILO)
Doelstelling
De Internationale Arbeidsorganisatie is in 1919 opgericht als onderdeel van
het Verdrag van Versailles met als doel het wereldwijd bevorderen van
sociale rechtvaardigheid in de overtuiging dat slechts op basis daarvan
universele en duurzame vrede mogelijk is. In 1946 werd de ILO de eerste
gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties.
Werkwijze en activiteiten
De ILO heeft een voor de VN en andere internationale organisaties unieke,
tripartiete, structuur: behalve regeringen zijn ook vertegenwoordigers van
werkgevers- en werknemers organisaties, de 'sociale partners', op voet van
gelijkheid lid van de organisatie. Het Internationale Arbeidsbureau
(International Labour Office), gevestigd in Genève, is het permanente
secretariaat van de ILO. Daarnaast zijn er 34 landen- en regiokantoren, en
zogeheten multidisciplinaire teams. In totaal werken (per ultimo 2000) er
2.259 mensen bij de ILO, waarvan 1.081 op het hoofdkantoor in Genève.
De belangrijkste activiteit van de ILO is het opstellen van minimum
arbeidsnormen en het toezien op de naleving daarvan. Deze zijn vastgelegd in
183 Conventies en 191 Aanbevelingen. Sommige conventies zijn door praktisch
alle landen aanvaard en kunnen worden beschouwd als de hoekstenen van het
ILO-normstellende werk. Het gaat dan vooral om de Conventies 87: Freedom of
Association and Protection of the Right to Organize, en 98: Right to
Organize and Collective Bargaining, aangenomen in resp. 1948 en 1949. Met
betrekking tot het toezicht op de naleving van deze conventies werd een
speciaal, versterkt, toezichtsysteem in het leven geroepen dat niet beperkt
blijft tot de landen die ze hebben geratificeerd.
Midden jaren '90 ontstond het idee dit versterkte toezicht uit te breiden
tot enkele andere conventies, waarvan de inhoud geacht wordt eveneens te
behoren tot een vaste kern van internationaal algemeen erkende normen op het
gebied van de arbeidsverhoudingen. Door de Internationale Arbeidsconferentie
van 1998 is een plechtige verklaring aangenomen waarin de meest fundamentele
principes uit bepaalde conventies werden neergelegd: de Declaration on
Fundamental Principles and Rights at Work. De verklaring betreft een aantal
sociale grondregels die universeel geldig zijn en zowel binnen als buiten de
organisatie als fundamenteel worden beschouwd:
vrijheid van vereniging en feitelijke erkenning van het recht op collectief
onderhandelen;
de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid of gedwongen tewerkstelling;
de effectieve afschaffing van kinderarbeid en
de uitbanning van discriminatie met betrekking tot tewerkstelling.
De verplichting om deze grondregels te respecteren vloeit voort uit het
lidmaatschap van de ILO zelf, en is niet afhankelijk van de ratificatie van
de betreffende conventies door de staat.
Een tweede activiteit is het technische samenwerkingsprogramma dat zich
richt op het bevorderen van de ratificatie, en vooral de implementatie, van
de conventies en aanbevelingen. Zo zijn er programma's voor de bevordering
van werkgelegenheid, het opzetten van sociale zekerheidstelsels en het
versterken van tripartisme. De technische samenwerking wordt tegenwoordig
grotendeels gefinancierd uit vrijwillige bijdragen van donorlanden.
Daarnaast wordt bijgedragen uit het reguliere budget van de organisatie en
door andere VN-instellingen.
Een derde taak van de ILO is het optreden als wereldwijd expertisecentrum
voor alles wat met arbeid te maken heeft, zoals werkgelegenheid,
arbeidsomstandigheden en arbeidswetgeving. De ILO doet onderzoek en
publiceert onder andere regelmatig het World Labour Report en het World
Employment Report.
Financiële omvang en bijdragen
De begroting van de ILO (gefinancierd uit de contributies) bedraagt voor het
huidige biënnium (2000-2001) USD 467miljoen. Daarnaast is voor technische
assistentie uit extrabudgettaire middelen (vrijwillige bijdragen) USD 185
miljoen voorzien. In de International Labour conference van juni 2001 heeft
de ILO voor de reguliere begroting voor het volgende biënnium (2002-2003)
een budget van USD 474 miljoen gepresenteerd. Voor technische assistentie
uit extrabudgettaire middelen is voor het biënnium 2002-2003 USD 188 miljoen
geraamd.
De Nederlandse contributie aan de ILO voor 2001 is vastgesteld op 1,607 % en
bedraagt NLG 7,2 miljoen. De vrijwillige bijdrage van Nederland aan de ILO
heeft sinds begin 2000 de vorm van een partnership programma. Voor het
biënnium 2000-2001 is NLG 37 miljoen toegezegd (12 miljoen in 2000 en 25
miljoen in 2001). Daarnaast werd in 2000 NLG 13,5 miljoen aan ILO projecten
bijgedragen. In 1999 was dit NLG 8,6 miljoen.
Nederlandse bijdrage in de periode 1998-2000 mln NLG:
1998 1999 2000
Centrale OS middelen 1,9 4,0 3,0
Multi-bi (decentrale middelen) 11,3 4,6 10,5
Partnership Programma - - 12
10 belangrijkste donoren (vrijwillige bijdragen) in 2000 in mln USD:
Land Bijdrage* %
1. Nederland 7,5 13,3
2. Denemarken 7,2 12,8
3. VS 6,6 11,6
4. Noorwegen 5,6 9,9
5. Duitsland 4,8 8,5
6. Zweden 4,3 7,6
7. Spanje 4,1 7,3
8. Italië 2,8 5,0
9. Japan 2,8 5,0
10. België 1,8 3,3
* uitgaven in 2000 exclusief programme support costs
Administratieve kosten
· Personele en materiële kosten van de organisatie:
Begin jaren '90 is door UNDP opdracht gegeven tot een onafhankelijk
onderzoek naar de administratieve kosten van vijf grote VN instellingen
(FAO, ILO, UNIDO, UNESCO en UNDTCD). Het bleek dat overheadkosten m.b.t. de
technische assistentie programma's bekostigd uit de vrijwillige bijdragen
gemiddeld op 27% uitkwamen. De ILO heeft in 2000 een herzien kostenonderzoek
laten doen met als uitkomst 26%.
· Tegemoetkoming in de beheerskosten van de donor: Op grond van de
raamovereenkomst tussen de ILO en Nederland kan de ILO een percentage van
13% hanteren voor de directe supportkosten voor een activiteit. Het verschil
tussen de 26% en de 13% wordt uit twee bronnen bestreden: het opnemen van
kosten in het project budget, meestal onder de noemer technical backstopping
en het absorberen van overheadkosten binnen het reguliere budget.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Nederland was lid van de Raad van Beheer van 1993 t/m 1996 en is
plaatsvervangend lid van 1999 t/m 2002. De Nederlander Prof. Mr. M.G. Rood
is sedert 1993 op persoonlijke titel voorzitter van het Committee on Freedom
of Association van de Raad van Beheer.
Controle op rechtmatigheid
De interne accountantsdienst van de ILO (Internal Audit Section) is een
onafhankelijke afdeling die door toezicht en onderzoek de doel- en
rechtmatigheid van het financiële management controleert. Doel is met
redelijke zekerheid vast te stellen dat de activiteiten hebben bijgedragen
aan het bereiken van de doelstellingen van de organisatie.
De externe auditor van de ILO is Sir John Bourn, het hoofd van het UK
National Audit Office (NAO) dat naast verantwoordelijkheden in het VK ook
aangewezen is als externe auditor voor een 40-tal internationale
organisaties, waaronder de ILO. Het NAO is ook aangezocht voor het
accountantsonderzoek van het partnership programma dat Nederland met de ILO
heeft gesloten.
Financiële en inhoudelijke rapportages aan de Raad van Beheer en de
Internationale Arbeidsconferentie zijn over het algemeen van goede
kwaliteit. De ILO voldoet aan de VN accounting standards en heeft nog ieder
jaar van de externe accountant een goedkeurende verklaring ontvangen.
Aanbevelingen van de zowel de externe als de interne accountant worden
adequaat en tijdig opgevolgd.
Prestatiemeting binnen de organisatie
De Directeur-Generaal van de ILO, Juan Somavia, heeft na zijn aantreden in
maart 1999 aan de Raad van Beheer een nieuwe opzet voor het programma en de
begroting gepresenteerd waarbij hij uitgaat van vier strategische
doelstellingen:
Promote and realise standards and fundamental principles and right at work;
Create greater opportunities for women and men to secure decent employment
and income;
Enhance the coverage and effectiveness of social protection for all;
Strengthen tripartism and social dialogue.
Aan elke doelstelling heeft hij één of meer 'InFocus' programma's gekoppeld,
acht in totaal, die dienen als beleidskader voor de operationele
activiteiten van de organisatie. Het programma en budget voor 2002-2003 is
opnieuw een stap in de richting van results based budgeting waartoe in het
huidige biënnium een eerste aanzet werd gegeven. Strategische
doelstellingen, operationele doelstellingen, voorgenomen resultaten en
indicatoren zijn alle duidelijk aangegeven. Tevens zijn de extrabudgettaire
(vrijwillige) bijdragen aan de ILO in het programma en de begroting
geïntegreerd.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.9 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Bij zijn aantreden in maart '99 heeft directeur-generaal Juan Somavia een
grondige hervorming van de ILO in gang gezet. De plannen voor de begroting
en het programma, voor de managementstructuur, voor de rol van technische
samenwerking en voor een duidelijkere profilering van de ILO binnen de VN,
zijn veelbelovend. Nederland zal het proces nauwgezet volgen en, waar nodig
en mogelijk, actief ondersteunen.
De samenwerking met de ILO, die nu nog voornamelijk in de vorm van multi-bi
projecten plaatsvindt, is weinig gericht. Het verdient daarom de voorkeur
tot een partnership programma te komen op mondiaal of (sub) regionaal niveau
ten behoeve van enkele InFocus programma's. Als basis hiervoor dienen de
beleidsprioriteiten van zowel de ILO als Nederland, en kan ook de kracht van
de Nederlandse kennis worden ingebracht."
Concrete maatregelen ter implementatie:
De hervormingen hebben hun weerslag gevonden in de integrerende agenda
'Decent Work', uitgewerkt in vier strategische doelen met als centrale
doelstelling dat het creëren van werkgelegenheid het uitgangspunt moet zijn
voor 'rights at work', 'social protection' en 'social dialogue'. De
reorganisatie van het Bureau heeft zich voltrokken rond deze strategische
doelen. In de veldstructuur zijn 'Decent Work Teams' opgenomen; een concept
dat nader bekeken zal worden omdat in de Beheersraad nadrukkelijk
geadviseerd is dat voorkomen moet worden een nieuwe bestuurslaag in de
veldstructuur te introduceren.
Met ingang van het biënnium 2000-2001 heeft ook de ILO een eerste aanzet
gegeven tot het toepassen van results based budgeting (RBB), eveneens langs
de lijnen van de vier strategische doelen. De samenhang tussen het reguliere
budget en de vrijwillige bijdragen komt duidelijker naar voren. Wel behoeven
een aantal doelstellingen en indicatoren nog nadere verfijning, onder andere
het mainstreamen van het onderwerp gender wordt nagestreefd.
Partnership Programma
Sinds begin 2000 heeft Nederland een partnership programma met de ILO. Deze
vorm van financiering, die zich richt op een beperkt aantal programma's en
een periode van twee jaar bestrijkt, kwam in de plaats van ad-hoc
projectfinanciering.
Het huidige partnership programma, dat de jaren 2000-2001 betreft, heeft een
omvang van NLG 37 miljoen. Voor het PP is aansluiting gezocht bij de door de
ILO gestelde prioriteiten die tot uitdrukking komen in de acht InFocus
programma's en twee dwarsdoorsnijdende thema's. Het partnership programma
draagt bij aan drie InFocus programma's en één dwarsdoorsnijdend thema:
InFocus Programme on Promoting the Declaration
InFocus Programme on Boosting Employment through Small Enterprise
Development
InFocus Programme on Socio-Economic Security
Dwarsdoorsnijdend thema Gender Promotion
De ILO heeft het partnership opgevat als een instrument voor dialoog waarin
beide partners ideeën uitwisselen over de koers die de organisatie moet
opgaan, de ontwikkeling op het gebied van technische assistentie en
ontwikkelingstrends in het algemeen.
9. World Health Organization (WHO)
Doelstelling
Doelstelling van de WHO is het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van
gezondheid door alle volkeren. De WHO hanteert een ruime definitie van
gezondheid, namelijk: "gezondheid is een staat van volledig fysiek, mentaal
en sociaal welbevinden, niet alleen de afwezigheid van ziekte of gebrek, en
dat op mondiaal niveau". De organisatie heeft een breed mandaat, gericht op
onder meer het vaststellen van normen en standaarden, het monitoren van de
mondiale gezondheidssituatie en het adviseren en assisteren van de lidstaten
inzake gezondheid.
Werkwijze en activiteiten
De WHO is een gespecialiseerde organisatie van de VN met 191 lidstaten. Deze
lidstaten vormen gezamenlijk het hoogste orgaan van de organisatie, de World
Health Assembly. De WHO beschikt over een hoofdkantoor in Genève en zes
regionale kantoren. Deze regionale kantoren hebben een groot aantal
gedelegeerde bevoegdheden. De WHO beschikt voorts over 105 landenkantoren.
De organisatie telt 3.500 werknemers in vaste dienst. Daarnaast kent de WHO
een groot aantal werknemers met een korte termijn contract (short term
professionals), namelijk 8.500 personen (december 2000). Dit is het gevolg
van de aanzienlijke toename van de jaarlijkse extrabudgettaire inkomsten,
waardoor een (tijdelijke) vraag naar extra werknemers bestaat.
Het zwaartepunt van de activiteiten ligt op het mondiale niveau. De regio's ondersteunen de landenkantoren en voeren regionale programma's uit. De landenkantoren hebben tot taak het assisteren van de nationale overheid bij het vertalen van mondiale normen en beleidsadviezen naar de specifieke omstandigheden van de betreffende landen. De WHO-activiteiten op landenniveau zijn in het algemeen voor verbetering vatbaar. Inmiddels heeft de WHO "country co-operation strategies" ontwikkeld, waarbij de sectorale benadering en de samenhang met de PRSP's belangrijke elementen vormen. Het WHO-brede toepassingsproces is momenteel in ontwikkeling.
Momenteel wordt getracht op basis van thema's (zoals reproductieve
gezondheidszorg, malaria, aids en noodhulp) te komen tot zogenaamde
"Meetings of Interested Parties". Deze bijeenkomsten beogen de interactie
tussen geïnteresseerde lidstaten (zowel ontvangende landen als donoren) en
het WHO-secretariaat te verbeteren.
Financiële omvang en bijdragen
De Nederlandse bijdrage uit ODA-middelen in de periode 1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
24,6 34,2 226,5¹
¹ Inclusief de bijdrage voor het partnership programma.
Bijdragen van 10 grootste donoren in 2000 in mln USD:
Land Bijdrage %
1. VK 123,3 31,6
2. Nederland 80,0 20,5
3. VS 66,0 16,9
4. Noorwegen 20,7 5,3
5. Japan 17,5 4,5
6. Italië 14,2 3,6
7. Denemarken 12,7 3,3
8. Australië 11,8 3,0
9. Zweden 10,3 2,6
10. Canada 8,9 2,3
In 2000 bedroegen de extrabudgettaire bijdragen van de lidstaten USD 389,5
miljoen en de totale extrabudgettaire inkomsten (vrijwillige bijdragen van
lidstaten, andere internationale organisaties en anderen) USD 731 miljoen.
De hoogte van het extrabudgettaire budget is de laatste jaren aanzienlijk
toegenomen en is inmiddels groter dan de reguliere begroting. De reguliere
begroting voor het biënnium 2002-2003 bedraagt USD 842 miljoen en is als
gevolg van de toepassing van nominale nulgroei sinds 1998 onveranderd.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten van de organisatie:
De administratieve kosten van de WHO, uitgedrukt als percentage van de
begroting voor het biënnium 2000-2001, bedroegen gemiddeld 18%. Dit relatief
hoge percentage kan worden verklaard door het feit dat de WHO, evenals
andere gespecialiseerde organisaties van de VN, niet primair is opgezet voor
het uitvoeren van operationele activiteiten. De gespecialiseerde
organisaties hebben in eerste instantie een belangrijke normatieve rol. Ook
de ondersteuning van het intergouvernementele proces vraagt een grote inzet
(en daarmee aanzienlijke kosten) van de organisatie.
Tegemoetkoming in de beheerskosten door de donor:
Op grond van de Raamovereenkomst kan de WHO voor de administratie van de
beheerstaak (administrative en support costs) 13% van de totale
projectkosten in rekening brengen. Dit percentage wordt voor alle lidstaten
gehanteerd.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Nederland is als lidstaat van de WHO vertegenwoordigd in het hoogste
besluitvormende orgaan van de organisatie, de World Health Assembly (WHA).
Nederland was in de periode 1997-2000 tevens lid van de Executive Board van
de organisatie. Momenteel is Nederland waarnemer in dit orgaan. Deze Raad
heeft 32 leden en heeft als belangrijkste taak zorg te dragen voor de
voorbereiding van de WHA. De WHA kiest de leden van de Raad op basis van een
voorselectie door de zes regio's van de WHO.
Controle op rechtmatigheid
De controlestandaarden voor de WHO zijn opgesteld door de Board of Auditors.
De financiële verslaglegging vindt plaats op basis van de United Nations
System Accounting Standards, met daarnaast de eigen Regulations and Rules.
De Externe Account rapporteert aan de WHA. De functie van Externe Account
wordt bekleed door de rekenkamer van een lidstaat. Momenteel is dit de
rekenkamer van Zuid-Afrika.
De WHO heeft eveneens een Office of Internal Audit and Oversight met
uitgebreide bevoegdheden. Deze rapporteert aan de DG, evenals aan de WHA. De
inhoudelijke en financiële rapportages zijn van voldoende kwaliteit. De
rapportages geven een inzichtelijk beeld van de programma activiteiten, maar
besteden te weinig aandacht aan knelpunten. Er wordt gewerkt aan een intern
evaluatiemechanisme dat tevens weerslag dient te krijgen in adequate
rapportages aan de bestuurslichamen.
Prestatiemeting binnen de organisatie
De begroting en de jaarrekening van de WHO worden opgesteld in lijn met
VN-richtlijnen betreffende de prestatiebegroting (results based budgeting).
In de begroting en verslaglegging worden naast de financiële gegevens per
programma de voorgenomen doelstellingen en indicatoren aangegeven. De WHO is
met de toepassing van het results based budgeting-concept een van de
koplopers in het VN-systeem. Dit concept wordt door Nederland van harte
ondersteund, daar het een beter inzicht geeft in de prioriteitenstelling van
de organisaties en in de te verwachte resultaten, hetgeen de meetbaarheid
van de output ten goede komt.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusie uit hoofdstuk 4.10 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Nederland zal het hervormingsproces van DG Brundtland op de voet volgen en
in beginsel krachtig ondersteunen. Indien de hervormingen slagen zal dit de
slagvaardigheid van de WHO - een organisatie met een voor ontwikkeling
belangrijk mandaat - vergroten.
Het belangrijkste deel van de steun aan het hoofdkantoor van de WHO te
Genève werd vanaf 1998 in één contract gebundeld. Met ingang van 2000 zal de
steun aan WHO-Genève worden versterkt op basis van een tussen Nederland en
WHO overeen te komen partnership programme met een looptijd van twee jaar.
Hiermee wordt beoogd een betere aansluiting tussen de Nederlandse
prioriteiten en de prioriteiten van de WHO te verkrijgen en daarmee de
hervorming van de organisatie te ondersteunen. Voorts wordt het nu mogelijk
om het totaalbedrag van de Nederlandse OS-steun aan WHO-Genève beter te
sturen. Dit bedrag zal in de komende twee jaar worden verhoogd."
Bij het aantreden van de nieuwe Directeur Generaal Brundtland, in juli 1998, is een ingrijpend hervormingsproces begonnen. Inmiddels hebben de hervormingen geleid tot meer eenheid in de organisatie. Zo heeft de DG alle regionale directeuren opgenomen in haar "global cabinet", waarin het WHO-beleid wordt besproken. Voorts is voor het biënnium 2002-2003 voor het eerst een begroting vastgesteld waarin alle activiteiten van zowel het hoofdkwartier als van de regionale kantoren zijn geïntegreerd.
Een ander belangrijk element van de hervormingen betreft openstelling voor
samenwerking met andere belangrijke spelers op het gebied van internationale
volksgezondheid, zoals andere VN-organisaties, Wereldbank, NGO's en de
private sector. De samenwerking is inmiddels geïntensiveerd en komt
ondermeer tot uiting in de Global Alliance on Vaccines and Immunization
(WHO, UNICEF, Wereldbank, nationale overheden, onderzoeksinstellingen en de
private sector), Roll Back Malaria (WHO, UNDP, UNICEF en de Wereldbank) en
het Global Partnership to Stop TB (UNICEF, de Wereldbank, the Rockefeller
Foundation, de Nederlandse Tuberculosebestrijding (KNCV) en diverse
bilaterale donoren). Een nieuwe uitdaging voor WHO betreft het vormgeven van
het G-8 initiatief voor een zogenaamd "Global Fund for Health and Hiv/Aids".
De WHO acht het van het grootste belang dat het "Global Fund for Health and
Hiv/Aids" zal bijdragen aan duurzame versterking van gezondheidssystemen in
ontwikkelingslanden.
Ten aanzien van het verbeteren van de efficiëntie van de organisatie heeft
de WHO inmiddels een nieuw financieel kader gekregen (financial Regulations
and Rules). Dit kader strekt ertoe de financiële verantwoording
inzichtelijker te maken en te laten aansluiten bij het concept van "results
based budgeting". Voorts is de rol van de Internal Auditor versterkt door
deze functionaris een onafhankelijke positie binnen het WHO-secretariaat te
geven. De Internal Auditor verricht op eigen initiatief onderzoeken en
rapporteert hierover aan de DG. Het systeem van beheersmatige "checks and
balances" is hiermee versterkt.
Daarnaast is de technische (normatieve en adviserende) positie van de WHO
aantoonbaar verbeterd naar aanleiding van een scherpe prioriteitenstelling.
Het aantal prioriteiten is teruggebracht tot elf organisatiebrede
prioriteiten. Voorts is een belangrijk element van het vernieuwde WHO-beleid
dat alle door de WHO te ondernemen activiteiten "evidence based" dienen te
zijn. Dit betekent dat alleen activiteiten kunnen worden ondernomen die op
wetenschappelijk, objectiveerbaar onderzoek zijn gebaseerd. Het World Health
Report van het jaar 2000 inzake "Health systems: improving performance" was
een eerste poging van de DG om op basis van beschikbare gegevens en een
recent ontwikkelde methodologie te komen tot een rangschikking van lidstaten
voor wat betreft de prestaties van hun gezondheidssystemen. Nederland vond
dit een zeer lovenswaardig initiatief, maar vindt, zoals vele ander
lidstaten, dat de databestanden alsook de te hanteren methodologie verder
dienen te worden verbeterd. Hieraan wordt momenteel gewerkt.
Voor wat betreft het personeelsbeleid dienen nog hervormingen plaatst te
vinden. De WHO kent een groot aantal werknemers met een korte termijn
contract (short term professionals), namelijk 8.500 personen. Dit is het
gevolg van de aanzienlijke toename van de jaarlijkse extrabudgettaire
bijdragen, waardoor een (tijdelijke) vraag naar extra werknemers bestaat.
Deze werknemers hebben een vergelijkbare werklast en verantwoordelijkheid
als WHO-werknemers met een vast contract. De arbeidsvoorwaarden van deze
short term professionals zijn evenwel slechter dan die van de collega's met
een vast contract. De belangenverenigingen van het personeel zijn van mening
dat een dergelijk verschil in arbeidsvoorwaarden niet is gerechtvaardigd en
demotiverend werkt. Voor Nederland blijft de positie van de short term
professionals een punt van voortdurende aandacht.
Het hervormingsproces heeft tot op heden bijgedragen aan de modernisering én
verbetering van de bedrijfsvoering evenals aan het verbeteren van de
technische (normatieve en adviserende) positie van de WHO. Zoals vermeld in
de notitie "De kwaliteit van de VN als kanaal voor
ontwikkelingssamenwerking" wenst Nederland organisaties die succesvolle
hervormingen te steunen door de algemene vrijwillige bijdrage aan de
organisatie te verhogen, door het loslaten van nominale nulgroei van de
reguliere begroting en door het aangaan van een partnership programma met de
organisatie. De algemene vrijwillige OS-bijdrage aan de WHO is het afgelopen
jaar aanzienlijk verhoogd en is nu gebundeld in een partnership programma.
Daarnaast houdt Nederland voor de WHO niet langer vast aan het beginsel van
reële nulgroei voor het reguliere budget. Ondanks de inspanningen van
Nederland, is tijdens de Assembly van mei 2001 de nominale nulgroei
gehandhaafd. Met name vertegenwoordigers van de G-77 vonden dat een
verlaging van de verplichte contributie van de VS niet gepaard kon gaan met
een verhoging van de reguliere WHO-begroting.
Partnership Programma
Het Partnership Programma met de WHO voor het biënnium 2000-2001 is begin
2000 van start gegaan. De gevoteerde middelen bedroegen aanvankelijk NLG 80
miljoen en bedragen thans NLG 206,8 miljoen. De Nederlandse bijdrage via het
partnership programma concentreert zich op een beperkt aantal
prioriteitsgebieden, waarbij de invulling met afzonderlijke activiteiten
c.q. programma's wordt overgelaten aan de organisatie (ownership). De
prioriteitsgebieden zijn in overleg met de WHO tot stand gekomen, waardoor
aansluiting bij de door DG Brundtland ingezette hervormingen is gewaarborgd.
De oorspronkelijke prioriteitsgebieden zijn:
Poverty Related Health Problems, allocatie NLG 40 mln;
Family and Reproductive Health, allocatie NLG 20 mln;
Strenghtening Health Systems, allocatie NLG 15 mln;
Later is als vijfde thema toegevoegd het Polio Eradication Programme, met
een allocatie van NLG 20 miljoen. Eind 2000 is hieraan nog USD 40 miljoen
toegevoegd. Daarnaast is een bedrag van NLG 5 miljoen beschikbaar om te
kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen.
Nederland toetst de uitvoering aan de hand van de overeengekomen
strategische uitgangspunten en financiële integriteit. De WHO brengt twee
keer per jaar een inhoudelijke en financiële rapportage uit aan het
Ministerie. Voorts vindt één keer per jaar beleidsoverleg plaats met de
organisatie, waarin het verloop van het partnership programma wordt
besproken. Dit is in lijn met de overige door Nederland afgesloten
partnership programma's.
10. UN Education, Science and Cultural Organization (UNESCO)
Doelstelling
UNESCO is de VN-organisatie voor onderwijs, cultuur, wetenschappen en
communicatie. Het mandaat betreft het bevorderen van het begrip tussen
volkeren en het bevorderen van het vrije gedachteverkeer in woord en beeld,
de toegankelijkheid van het onderwijs en de spreiding van cultuur, en het
behoud, de groei en de spreiding van kennis.
Nadrukkelijk stelt UNESCO in haar recente concept Medium Term Strategy
(2002-2007) dat UNESCO, als een gespecialiseerde organisatie in het
VN-systeem, een "vergaarbak" is van gespecialiseerde kennis en expertise,
maar dat het geen "funding agency" is.
Werkwijze en activiteiten
UNESCO is een gespecialiseerde organisatie van de VN, met het hoofdkwartier
gevestigd in Parijs. De organisatie heeft 188 lidstaten. De VS is op dit
moment geen lid, terugkeer van de VS valt niet uit te sluiten nu een
resolutie in het Amerikaanse Congres, met het voorstel om weer toe te
treden tot de UNESCO, is goedgekeurd. De organisatie heeft op het moment nog
70 veldkantoren, veelal van zeer beperkte omvang. Een twintigtal kleine
kantoren zal de komende vier jaar worden gesloten ten gunste van versterking
van een tiental grotere zgn. Cluster-offices, die multidisciplinair zullen
zijn. Daarnaast zijn er UNESCO-instituten, die zich vooral bezig houden met
onderwijs, in Parijs, Hamburg, Genève, Moskou, Addis Abbeba en Harare. Ook
is er het uit de afdeling statistiek voortgekomen zelfstandige UNESCO
Institute for Statistics dat in september 2001in Montreal haar deuren zal
openen. De organisatie heeft 2.000 reguliere formatieplaatsen, waarvan 900
op beleidsniveau en 1.100 ondersteunende staf.
In vrijwel alle lidstaten bestaan nationale UNESCO-commissies, die fungeren
als adviseur van de nationale overheden en UNESCO - alhoewel zij meestal
onderdeel zijn van de overheid - en als schakel tussen civil society en
UNESCO.
De drie strategische hoofddoelstellingen van de recente concept Medium Term
Strategy voor de periode 2002-2007 zijn:
Ontwikkelen en bevorderen van universele principes en normen, gebaseerd op
gedeelde waarden, om aldus bij te dragen aan de nieuwe uitdagingen op deze
terreinen, en het beschermen en versterken van het 'gemeenschappelijke
publieke goed'.
Bevorderen van pluralisme door erkenning en behoud van diversiteit en het
naleven mensenrechten.
Bevorderen van empowerment en deelname in de opkomende kennis samenleving
door rechtvaardige (equitable) toegang, capacity-building en het delen van
kennis.
Financiële omvang en bijdragen
Het reguliere budget bedraagt dit biënnium (2000/2001) USD 544 miljoen.
Afhankelijk van de sector is ongeveer 65% beschikbaar voor programma's en
programmagerelateerde posten en activiteiten. De extrabudgettaire middelen
betreffen voor 95% programma activiteiten, vooral multi-bi projecten in
ontwikkelingslanden. Voor het biënnium 2000/2001 is er in totaal USD 316
miljoen aan extra-budgettaire middelen beschikbaar. Het Nederlandse
contributiepercentage bedraagt 2,20%.
Nederlandse extrabudgettaire bijdragen in de periode 1998-2000 in mln USD:
1998 1999 2000
8,7 7,1 6,4
Er zijn sinds 2000 geen nieuwe committeringen aangegaan.
10 grootste donorlanden (extrabudgettaire bijdragen) in 1999 in mln USD:
Land Totale bijdrage %
1. Italië 19,1 31,7
2. Japan 11,2 18,6
3. Nederland 7,1 11,8
4. Noorwegen 5,5 9,1
5. Denemarken 5,2 8,6
6. Duitsland 4,3 7,1
7. Zweden 2,9 4,8
8. VS 2,3 3,8
9. Frankrijk 1,8 3,0
10. Finland 0,9 1,5
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten van de organisatie:
Op basis van de begroting van UNESCO voor het biënnium 2001/2002 kan worden
berekend dat de administratieve kosten voor alle activiteiten tezamen
gemiddeld 25% bedragen. Dit relatief hoge percentage kan worden verklaard
door het feit dat UNESCO, evenals andere gespecialiseerde organisaties van
de VN, niet primair is opgezet voor het uitvoeren van operationele
activiteiten. De gespecialiseerde organisaties hebben in eerste instantie
een belangrijke normatieve rol. Ook de ondersteuning van het
intergouvernementele proces vraagt een grote inzet (en daarmee aanzienlijke
kosten) van de organisatie.
Tegemoetkoming in de beheerskosten door de donor:
UNESCO mag op grond van de Raamovereenkomst kosten, gemaakt voor de
administratie van haar beheerstaak ('administrative support costs') in
rekening brengen. Conform besluitvorming van de Uitvoerende Raad gelden de
volgende percentages voor 'administrative support costs':
bij aanschaf van projectgoederen: 8%
in andere gevallen: 13%.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
UNESCO kent als bestuursorgaan de Algemene Conferentie, waarin alle
lidstaten vertegenwoordigd zijn en die eenmaal per twee jaar bijeenkomt.
Daarnaast is er een Uitvoerende Raad die twee keer per jaar bij elkaar komt
en 58 leden heeft. UNESCO kent, evenals de andere gespecialiseerde
organisaties, een de facto permanent lidmaatschap van de Uitvoerende Raad
van de permanente leden van de Veiligheidsraad. Dat geldt voor de Russische
Federatie, Frankrijk, China en het VK.
De Westerse groep heeft in de Uitvoerende Raad 9 zetels. Nederland is lid
van de Uitvoerende Raad sinds november 1999, tot november 2003. De door
Nederland bezette zetel rouleert in de praktijk onder de BeNeLux-landen.
Verder kent UNESCO een 15-tal comités die onder de Algemene Conferentie
vallen ter ondersteuning van toezicht op en uitvoering van specifieke
programma's (onder meer: International Programme for the Development of
Communication (IPDC), International Bio-Ethics Comittee (IBC), Information
for All Programma (IFAP), International Hydrological Programme (IHP)). Ook
zijn er twee belangrijke comités waarvan het secretariaat bij UNESCO is
ondergebracht: het Wereld Erfgoed Comité en de Internationale
Oceanografische Commissie. Van beide laatstgenoemde comités is ook de VS
lid.
Controle op rechtmatigheid
Tot het moment van aantreden van DG Matsuura, eind 1999, werd binnen UNESCO
weinig aandacht besteed aan financieel beheer. Zo was de verslaglegging aan
de bestuursorganen over financiële aangelegenheden dikwijls onvolledig en
niet tijdig. Het UNESCO-secretariaat was enkele malen niet in staat
verantwoording af te leggen over de besteding van financiële middelen. De
External Auditor heeft vorig jaar geconstateerd dat in 1998 en in 1999 zowel
de senior promoties als de besteding van geld via het Participation Program
niet volgens de richtlijnen waren gebeurd. Dit heeft geleid tot grote
verontwaardiging in de Uitvoerende Raad. De DG heeft zich voorgenomen alle
aanbevelingen van de External Auditor (Canada) over te nemen.
Als belangrijke correctieve actie is sinds begin 2001 een Directeur voor
Internal Oversight aangesteld, die leiding zal gaan geven aan de nieuwe
eenheid voor Internal Oversight. De bedoeling is dat hij nauw gaat
samenwerken met de External Auditor. Ook heeft Matsuura bij zijn aantreden
gezegd dat UNESCO terugmoet naar een cultuur van het eerbiedigen van de
regels; nadrukkelijk ook de financiële regels.
Prestatiemeting binnen de organisatie
Het UNECO-secretariaat zal op basis van de aanbevelingen van de External
Auditor de implementatie verzorgen van result based budgeting. Bij de
ontwikkeling van de prestatie indicatoren
wordt het secretariaat bijgestaan door een aantal lidstaten. Tevens is het
secretariaat begonnen aan de implementatie van management en monitoring
tools,vernieuwing van human resource management alsmede strategische
planning.
Voor het biënnium 2002/2003 zal het secretariaat result based programming
invoeren. UNESCO wil toe naar een cultuur van 'evidence-based' beleid.
Daartoe zal zij aan het recent - tevens op aandringen van Nederland -
opgerichte UNESCO Institute for Statistics een hoofdrol geven in het
verzamelen en gebruik van tijdige data en data van hoge kwaliteit op het
gebied van onderwijs, wetenschap en technologie en communicatie en cultuur.
Concrete maatregelen ter implementatie van de VN-notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.11 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"In de huidige vorm is UNESCO een weinig aantrekkelijke organisatie om een
partnership programma mee aan te gaan, als gevolg van het gebrek aan
prioriteitsstelling in het algemeen. Indien prioriteiten worden gesteld door
de DG liggen deze aan de rand van het mandaat van UNESCO, zoals bijvoorbeeld
het 'Culture of Peace' programma. Verder is de uitvoeringscapaciteit van
UNESCO in het veld over het algemeen onvoldoende. De financiering door
Nederland van nieuwe extrabudgettaire activiteiten uitgevoerd door UNESCO
zal worden ontmoedigd.
De verkiezing van een nieuwe DG is van essentieel belang voor UNESCO. De
nieuwe DG zal de kans moeten krijgen een nieuwe koers uit te zetten en
UNESCO door een noodzakelijk hervormingsproces weer op de kaart te zetten.
Na verloop van tijd zal bekeken moeten worden of in de toekomst een
partnership programma met UNESCO aangegaan moet worden. Hierbij dient
bezinning op hoofdtaken ( normatieve rol) en thema's centraal staan".
Concrete maatregelen ter implementatie:
Vanaf 2000 zijn vanuit centrale Nederlandse fondsen voor
ontwikkelingssamenwerking geen nieuwe bijdragen aan UNESCO toegezegd.
Het jaar 2000 was het eerste jaar voor DG Matsuura. Deze startte het
hervormingsproces door het instellen van een nieuw managementteam en het
duidelijk formuleren van prioriteiten bij de programma uitvoering (Medium
Term Strategy 2002-2007). Ook is voor 2002/2003 het budget bevroren op USD
544 miljoen (nominale nulgroei) door de Uitvoerende Raad. De hervormingen
betreffen het personeelsbeleid, de structuur van het secretariaat en een
efficiënte en effectieve aanwezigheid van UNESCO in het veld.
Het personeelsbeleid wordt op moderne leest geschoeid: flexibele contracten,
training en carrière-planning.
Binnen het secretariaat is het aantal directeuren teruggebracht van 120 naar
70. Ook zijn er 190 formatieplaatsen opgeheven. Dit heeft tijdelijk geleid
tot onderbezetting in sommige sectoren. Men verwacht door interne
verschuivingen dit probleem in het komend biënnium op te lossen.
Wat betreft de aanwezigheid van UNESCO in het veld is de wildgroei van de
laatste 6 jaar in het aantal veldkantoren van belang. Dit aantal nam toe van
34 tot 70. De huidige veldkantoren kosten veel meer aan overhead dan zij aan
regulier en extrabudgettair programma implementeren. De strategie van UNESCO
is gericht op het sluiten van 18 veldkantoren, het versterken van cluster
offices en de decentralisatie van het hoofdkantoor.
De DG stelt terecht dat zonder de voorgenomen hervormingen UNESCO ten dode
is opgeschreven.
Partnership programma
Een partnership programma met UNESCO wordt niet overwogen.
11. International Fund for Agricultural Development (IFAD)
Doelstelling
IFAD is in 1974 opgericht tijdens de Wereldvoedselconferentie. IFAD is een
fonds onder VN-paraplu. Het mandaat van IFAD richt zich specifiek op de
bestrijding van armoede op het platteland, onder meer door voorzieningen ter
verbetering van de voedselproductie c.q. voedselvoorziening in de armste
ontwikkelingslanden.
Werkwijze en activiteiten
Het hoofdkantoor is gevestigd in Rome, waar 290 personeelsleden werken. IFAD
heeft geen landenkantoren. Sinds februari van dit jaar is de Zweed Lennart
Båge president van IFAD. Hij is verkozen voor een ambtstermijn van vier
jaar.
IFAD heeft de status van gespecialiseerde organisatie van de VN en richt
zich op het verstrekken van leningen aan ledenlanden, variërend van zeer
zacht tot min of meer marktconform. In de praktijk concentreert IFAD zich op
de armste landen. Het fonds verleent geen bankdiensten op meer commerciële
basis en heeft evenmin een aandelenkapitaal of aandeelhouders. IFAD kent
conform haar constitutie geen veldstructuur en voor de uitvoering van
projecten wordt een beroep gedaan op de diensten van lenende landen en van
zogenaamde 'co-operating institutions' (veelal zusterorganisaties binnen de
VN en NGO's), onder verantwoordelijkheid van IFAD. De activiteiten zijn
vanwege IFAD's mandaat vooral gericht op de zogeheten 'low-income food
deficit countries' (LIFDC's) die in 2000 83% van de beschikbare middelen
ontvingen. De minst ontwikkelde landen (MOL's) ontvingen in datzelfde jaar
33,6%. In totaal verstrekt IFAD leningen aan 115 verschillende landen.
Huidige regionale verdeling IFAD leningen in percentages over 2000: Afrika
38%, Azië 31%, Latijns-Amerika 16% en Midden-Oosten en Noord-Afrika 15%.
Door middel van zijn bijdrage steunt Nederland IFAD's operationele
activiteiten. Via IFAD worden de allerarmste bevolkingsgroepen in de rurale
gebieden van ontwikkelingslanden geholpen hun productiviteit, inkomen en
voedingswaarden te verbeteren, hetgeen hun levenskwaliteit verhoogd. De
organisatie draagt bij aan het bereiken van de op de Wereld Voedsel Top
(1996) afgesproken doelstelling om het aantal ondervoede mensen in 2015 met
de helft (ten opzichte van het aantal in 1996) te verminderen.
Financiële omvang en bijdragen
Jaarlijks worden gemiddeld dertig projecten wereldwijd opgestart. Het
jaarlijkse uitleenniveau van IFAD bedraagt USD 450 miljoen. Een aanzienlijk
deel hiervan draagt een in hoge mate concessioneel karakter (in 2000 lag dit
percentage zelfs op 82,9%). De inkomsten van IFAD, die nodig zijn om nieuwe
committeringen te kunnen aangaan, komen voort uit enerzijds reguliere
middelenaanvullingen door de lidstaten, anderzijds uit terugbetalingen door
ontvangende landen en het behaalde rendement op beleggingen. IFAD kan niet
lenen op de kapitaalmarkt.
Nederland draagt aan IFAD bij door deelname aan middelenaanvullingen en door
co-financiering van projecten. Daarnaast financiert Nederland bij IFAD een
Consultancy Trust Fund.
De Nederlandse bijdragen aan IFAD in de periode 1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
Middelenaanvullingen 17,3 19,0 18,1
Cofinanciering 9,0 3,8 3,5
Consultancy Trust Fund 1,0 1,0 1,0
Bijdragen van de 10 grootste donoren tijdens de laatste middelenaanvulling
in mln USD
Land Bijdrage %
1. Japan 30 6,5
2. Duitsland 30 6,5
3. VS 30 6,5
4. Italië 30 6,5
5. VK 30 6,5
6. Nederland 28 6,1
7. Denemarken 27 5,9
8. Frankrijk 25 5,4
9. Zweden 24 5,3
10. Canada 21 4,6
In 2000 werd de vijfde middelenaanvulling voor IFAD afgerond. Deze bedroeg
in totaal USD 460 miljoen. De Nederlandse bijdrage bedroeg NLG 59,2 miljoen.
Administratieve kosten
Personele en materiele kosten van de organisatie:
De totale administratieve kosten van IFAD bedroegen in 2000 USD 51,4
miljoen. Dit vormt een percentage van 11% aan administratieve kosten op het
totale uitleenniveau in hetzelfde jaar.
Tegemoetkoming in de beheerskosten door de donor:
Voor co-financieringsprojecten hanteert IFAD sinds april 2001 twee opties:
of een 10% tarief wordt berekend over de gemiddelde jaarlijkse balans,
gebaseerd op een maandelijkse opname van de balans, of een 5% tarief wordt
berekend over het totale bedrag waarbij de organisatie de rente-inkomsten
mag behouden.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Het bestuursorgaan van IFAD is de Raad van Bewindvoerders, bestaande uit 18
leden en 18 plaatsvervangende leden. Nederland deelt een kiesgroep met het
Verenigd Koninkrijk, waarbij lidmaatschap en plaatsvervangend lidmaatschap
om de twee jaar wisselen. In 2001 en 2002 is het VK lid en Nederland
plaatsvervangend lid. Beide landen opereren in de Raad onafhankelijk van
elkaar. Voor IFAD aangelegenheden geldt geen EU-coördinatie. Overleg binnen
de Westerse groep heeft wel plaats.
Controle op rechtmatigheid
Het kantoor voor internal audit voert studies naar o.m. procesanalyse,
budgetcontrole, management van liquiditeiten, etc. uit. Over de bevindingen
wordt gerapporteerd aan de President en het Audit Committee (Nederland is
hiervan lid). Interne audit aanbevelingen worden geïmplementeerd.
Overeenkomstig de bepalingen van IFAD's financial regulations wijst IFAD's
conferentie, op aanbeveling van het Audit Committee en de Raad van
Bewindvoerders, een External Auditor aan. Deze functie wordt momenteel
bekleed door PriceWaterhouseCooper. De audited financial statements worden
voorgelegd aan IFAD's Audit Committee voor advies. Na advies te hebben
verkregen, worden de rekeningen voorgelegd aan de Raad voor goedkeuring. De
audited financial statements over 2000 zijn gewaardeerd met een goedkeurende
verklaring zonder toelichtende paragrafen en zijn door IFAD's Raad van
Bewindvoerders op haar 72e reguliere zitting van 25 en 26 april 2001
geaccordeerd.
Prestatiemeting binnen de organisatie
Tijdens de onderhandelingen over de vijfde middelenaanvulling in 2000 is op
verzoek van de lidstaten een actieplan opgesteld waarin aandacht voor impact
assessment één van de kernpunten vormt. 'Impact' wordt door IFAD
gedefinieerd als 'de verandering die IFAD teweeg heeft kunnen brengen in de
levens van de rurale armen en hun gemeenschappen alsook de duurzame
verandering van de omgeving waarin deze mensen opereren'.
IFAD is doende een methodologie voor impact assessment te ontwikkelen. Twee
doelen staan hierbij voor ogen: allereerst, het opzetten van het kader voor
impact assessment en evaluatie op institutioneel niveau. Ten tweede, het
ontwerpen van een referentiekader voor een jaarlijks op te stellen verslag
over impact assessment en ontwikkelingseffectiviteit. In 2000 zijn ter zake
drie voorbereidende studies uitgevoerd (over methodological approaches to
performance assessment of IFAD projects, support to monitoring and
evaluation systems en knowledge management).
IFAD gebruikt bovendien een publieke 'score card' op basis waarvan haar
presentaties in een jaar beoordeeld kunnen worden.
Concrete maatregelen ter implementatie van VN-notitie
Conclusie uit hoofdstuk 4.12 van de notitie 'De kwaliteit van de VN als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Nederland is sinds het begin een prominente donor van IFAD, en aspecten van
de IFAD-aanpak sluiten goed aan bij de sectorale benadering. Niettemin is er
ook kritiek op IFAD, en is de Nederlandse cofinanciering in de laatste jaren
afgenomen. De kritiek heeft betrekking op het functioneren van IFAD, zowel
naar donoren (die nog onvoldoende worden betrokken bij
investeringsbeslissingen) als naar ontvangende landen. Daarom zal Nederland
blijven pleiten voor een externe evaluatie en voor meer openheid in de
Beheersraad.
In de lopende discussies over een eventuele middelenaanvulling voor IFAD zal
Nederland een voorzichtige maar constructieve houding aannemen. Het mandaat
van IFAD blijft van grote waarde en IFAD blijft in beginsel steun verdienen.
Uitvloeisel hiervan zou moeten zijn dat Nederland niet instemt met een
variant waarbij er alleen sprake is van een jaarlijks bedrag, voortkomend
uit IFAD's eigen middelen ('nuloptie'). Dan wordt de betekenis van IFAD wel
heel gering. De uiteindelijke Nederlandse bijdrage aan een nieuwe
middelenaanvulling voor IFAD kan in het huidige stadium van de
onderhandelingen niet worden vastgesteld. Bij de beslissing over een
dergelijke bijdrage zal het principe van gelijke lastenverdeling en dus de
bijdrage van andere donoren een belangrijke rol spelen.
Voorts heeft Nederland in EU-kader een initiatief genomen tot een positie
over hervorming van de Romeinse instellingen (FAO, WFP en IFAD). Deze
EU-positie zal actief worden uitgedragen."
Concrete maatregelen ter implementatie:
In de Beheersraad vraagt Nederland continue aandacht voor meer betrokkenheid
van de Raad bij IFAD's investeringsbeslissingen. Tijdens de meest recente
Raadszitting (72e zitting, april 2001) heeft Nederland benadrukt dat de Raad
meer invloed kan uitoefenen op zogeheten Country Strategic Opportunity
Papers, beleidsdocumenten waarop de keuze van investeringsinstrumenten wordt
bepaald.
In 2000 zijn de onderhandelingen over een vijfde middelenaanvulling voor
IFAD afgerond. Nederland heeft besloten 28 miljoen dollar aan IFAD bij te
dragen. T.a.v. de hoogte van de bijdrage heeft het principe van gelijke
lastenverdeling en de bijdrage van andere gelijkgezinde donoren een
belangrijke rol gespeeld.
Tijdens overleggen en bijeenkomsten met IFAD vraagt Nederland continue
aandacht voor meer samenwerking met de andere Romeinse instellingen (FAO en
WFP). Tijdens de FAO Conferentie van november 1999 is echter een Europese
ontwerpresolutie t.b.v. een verdergaande samenwerking tussen de Romeinse
instellingen verworpen. De secretariaten van de drie organisaties werken
nauw met elkaar samen, echter een verdere hervorming van de organisaties
wordt vooralsnog door veel lidstaten niet voorgestaan.
Partnership Programma
Het aangaan van een partnership programma met IFAD wordt niet overwogen.
12. World Bank (IBRD & IDA)
Doelstelling
De "International Bank for Reconstruction and Development" (IBRD) werd in
1945 opgericht tijdens de Bretton Woods-conferentie in de Verenigde Staten.
In 1960 werd de "International Development Association" (IDA) opgericht, met
de opdracht concessionele ("zachte") leningen aan ontwikkelingslanden te
verstrekken. Beide instellingen worden onder de Wereldbankgroep geschaard
(evenals IFC en MIGA die hier verder niet worden behandeld) en staan in de
volksmond samen bekend als "De Wereldbank". De Wereldbank heeft als
doelstelling het ondersteunen van een duurzame economische ontwikkeling in
de lenende landen, waarbij armoedeverlichting centraal staat.
Werkwijze en activiteiten
Het hoofdkwartier van de Wereldbank is gevestigd in Washington, waar circa
6500 personeelsleden werken. Op landen- en regionaal niveau, in de "lenende"
landen, heeft de Bank 106 kantoren waar bijna 2500 mensen werken, waarvan
circa 300 internationaal aangesteld. De totale personeelsbezetting is 9018
(per december 2000). De Wereldbank wordt geleid door de Amerikaan James D.
Wolfensohn.
De IBRD leent uit aan lage- tot middeninkomenslanden en transitielanden die
in principe kredietwaardig zijn, maar geen of een slechte toegang tot de
kapitaalmarkten hebben. De Bank gebruikt hiervoor dat kleine deel van het
aandelenkapitaal dat is inbetaald. Op basis van het niet inbetaalde deel van
het aandelenkapitaal (het zgn. garantiekapitaal) trekt de Bank het merendeel
van de benodigde financiering voor uitleningen aan op de kapitaalmarkt. De
voorwaarden waaronder de Bank deze middelen aantrekt zijn zeer gunstig
(slechts enkele basispunten boven Amerikaanse staatsobligaties) omdat de
Bank over de hoogste maatstaf van financiële kracht beschikt, de zogenaamde
AAA-status. De uitleningen die de Bank aldus financiert ondersteunen
projecten of programma's die bijdragen aan de (economische) ontwikkeling van
ontwikkelingslanden. De uitleenrente die de IBRD in rekening brengt, wordt
bepaald door boven de door haar te betalen inleenrente een kleine marge
(0,75%) op te tellen. De combinatie van lage inleenrente en kleine marge
leidt ertoe dat de uitleenrente van de IBRD relatief laag is. Bovendien zijn
de leningsvoorwaarden van de Bank zeer gunstig: IBRD leningen kennen een
lange looptijd en een aflossingsvrije periode.
IDA leent aan de armste en niet-kredietwaardige landen. IDA is geen bank,
maar een fonds. Het leent niet in op de internationale kapitaalmarkt, maar
verkrijgt zijn middelen voornamelijk uit de ontwikkelingsbudgetten van zijn
niet-lenende lidstaten, afdrachten uit het netto inkomen van de IBRD en
aflossingen op eerdere leningen. De onderhandelingen over
middelenaanvullingen vinden iedere drie jaar plaats tussen de donorleden.
De Wereldbank verschaft programma- en investeringsleningen. De specifieke
invulling van het landenprogramma van de Wereldbank is vervat in de
zogenaamde Country Assistance Strategy (CAS). Deze CAS sluit aan bij de
ontwikkelingsdoelstellingen en de prioriteiten van het land zelf. In
'IDA-only' landen wordt daartoe een'Poverty Reduction Strategy Paper' (PRSP)
opgesteld. Het PRSP-concept werd in september 1999 geïntroduceerd door de
Wereldbank en het IMF, en vloeit voort uit de gewenste koppeling tussen
schuldverlichting voor HIPC-landen ('Highly Indebted Poor Countries') en
uitgaven voor duurzame armoedebestrijding. Een PRSP is een nationaal
ontwikkelingsplan waarin de doelstellingen t.a.v. macro-economische
stabiliteit, groei en armoedebestrijding geïntegreerd zijn. Wezenlijk is dat
het PRSP concept het concrete strategische ontwikkelingskader biedt van een
land, waarbij 'ownership' centraal staat, en gebaseerd is op de beginselen
van participatie en partnership. Nederland is een groot voorstander van het
PRSP-concept en ziet de PRSP als basis voor alle donorinterventies.
Nederland hamert erop dat de Bank erop toeziet dat een PRSP daadwerkelijk
volgens de voorliggende principes tot stand wordt gebracht. Dit wil zeggen:
geen compromissen ten aanzien van ownership, participatieprocedures en
armoedefocus. Een goed PRSP omvat kwantitatieve indicatoren om de uitvoering
te monitoren, inclusief de landenspecifieke voortgang op de Internationale
Ontwikkelingsdoelstellingen.
Met ingang van juli 2002 zal de PRSP als formele basis voor IDA-kredieten
worden gehanteerd. De CAS kan dan gezien worden als het businessplan van de
Bank om de PRSP te ondersteunen. Daadwerkelijke invulling van de CAS vaart
echter niet klakkeloos blind op de PRSP, maar gaat af op de beoordeling
daarvan door het IMF en de Wereldbank (de Joint Staff Assessment - JSA).
Bovendien doet de CAS recht aan de uitkomsten van de Country Performance and
Institutional Assessment (CPIA), want deze toets is ook bepalend voor de
hoeveelheid krediet die een 'IDA-only' land kan krijgen.
Het uitleenvolume van de Wereldbank overtreft dat van de regionale
ontwikkelingsbanken in de meeste landen/regio's, behalve in Latijns-Amerika.
Als veruit de grootste en mondiaal opererende ontwikkelingsbank heeft de
Wereldbank een leidende rol op vele terreinen, waarop zij als centrum van
kennis vaak een doorslaggevende adviesfunctie vervult. Door haar
deskundigheid en financiële gewicht is de Wereldbank voor veel overheden in
ontwikkelingslanden de belangrijkste adviseur. Doorgaans heeft de Wereldbank
het voortouw bij i) de organisatie van Consultatieve Groepen e.d. en
donorcoördinatie (VN bij Ronde Tafel), ii) assistentie inzake "Poverty
Reduction Strategy Papers" (PRSP) en iii) schuldsanering armste landen
(HIPC) en speciale programma's op terreinen van
landbouwkundig onderzoek en gezondheidszorg (bijv. voor Afrika).
Financiële omvang en bijdragen
In boekjaar 2000 (juli 1999-juni 2000) werd voor USD 13,3 miljard uitbetaald
op uitleningen, terwijl in dat jaar voor USD 10,9 miljard aan nieuwe IBRD
leningen werd gecommitteerd. De IBRD is niet op winst gericht, maar sluit
elk boekjaar af met een positief netto inkomen dat voor het grootste deel
toevloeit naar reserves ten behoeve van onverwachte verliezen, waarna
afdrachten plaatsvinden voor IDA, het HIPC-initiatief en giften aan bijv.
UNAIDS, CGIAR en CGAP. In boekjaar 2000 bedroeg het netto inkomen USD 1,9
miljard.
Het Nederlandse aandeel in het kapitaal van de IBRD bedraagt 2,28%, hetgeen
goed is voor een stemgewicht van 2,22%. Het stemgewicht van de kiesgroep
waartoe Nederland behoort is 4,5%.
De Nederlandse deelneming in het kapitaal van de Wereldbank betreft een in
te betalen gedeelte en een gedeelte garantiekapitaal. Het in te betalen
gedeelte is volledig voldaan. De betalingen aan de IBRD uit hoofde van de
kapitaaldeelneming waren de afgelopen jaren derhalve nihil. De Nederlandse
garantiestelling uit hoofde van de kapitaaldeelneming bedroeg per eind 2000
NLG 9,4 miljard (Rijksbegroting h IX B, art 03.05).
De Nederlandse bijdrage aan het IBRD-aandelenkapitaal in de periode
1998-2000:
1998 1999 2000
Nederlandse bijdrage nvt Nvt Nvt
10 grootste aandeelhouders van de IBRD (2000) in mln USD
Landen aandeel %
1. VS 31.965 16,9
2. Japan 15.320 8,1
3. Duitsland 8.734 4,6
4. VK 8.372 4,4
5. Frankrijk 8.372 4,4
6. Canada 5.404 2,9
7. Italië 5.404 2,9
8. Rusland 5.404 2,9
9. Saoedi-Arabië 5.404 2,9
10. China 5.404 2,9
13. Nederland 4.283 2,6
In boekjaar 2000 bedroegen de totale uitgaven aan leningen uit IDA USD 5,2
miljard, terwijl in dat jaar voor een bedrag van USD 4,4 miljard aan nieuwe
IDA-leningen werd toegezegd. Sinds de oprichting van IDA is het fonds 12
keer aangevuld. Momenteel wordt onderhandeld over de 13
middelenaanvulling. Nederland is altijd een relatief grote donor geweest. De
Nederlandse bijdragen aan de aanvullingen komen gemiddeld neer op 2,9%
(enkele voorbeelden: oprichting 3,43%, IDA-5 2,8%, IDA-11 3,3%, IDA-12
2,6%). Wanneer ook rekening wordt gehouden met extra bijdragen die en marge
van sommige middelenaanvullingen zijn gedaan, bedraagt het gemiddelde
Nederlandse aandeel in de IDA-middelen 3,4%). Nederland heeft een
stemgewicht binnen IDA van 2,2%. Het stemgewicht van de totale Nederlandse
kiesgroep bedraagt 3,6%.
Het Nederlandse aandeel in IDA-12 is begin 1999 verlaagd 3,4% naar 2,6%, met
name omdat Nederland kritiek had op de effectiviteit van de Wereldbank als
kanaal voor ontwikkelingssamenwerking vanwege een te geringe focus op
armoedebestrijding. De Nederlandse bijdrage aan IDA-13 zal minstens even
groot zijn als IDA-12, maar een verhoging, zowel in nominale termen als
percentueel, ligt in de rede nu de Bank voor een groot deel tegemoet is
gekomen aan de kritiek van Nederland, zeker wat betreft de armoedefocus. De
onderhandelingen voor de IDA-13 middelenaanvulling zijn dit jaar gestart en
zullen naar verwachting voor het einde van het jaar worden afgerond. Op dit
moment is nog onduidelijk hoe groot de totale benodigde middelenaanvulling
zal zijn.
De Nederlandse bijdragen aan de IDA-middelenaanvullingen worden om de drie
jaar gecommitteerd, waarna de daadwerkelijke betaling ervan gedurende zo'n 8
à 10 jaar plaatsvindt. Zo werd in 1998 nog betaald op IDA-8 t/m IDA-11, in
1999 op IDA-9 t/m IDA-11 en in 2000 op IDA-9 t/m IDA -12, hetgeen de
fluctuaties in onderstaand overzicht verklaart.
De Nederlandse bijdrage aan IDA in de periode 1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
Nederlandse bijdrage 447,9 509,7 470,4
10 grootste donoren van IDA (2000) in USD mln
Landen Aandelenkapitaal %
1. VS 25.555 22,7
2. Japan 19.848 17,6
3. Duitsland 12.531 11,1
4. VK 8.603 7,6
5. Frankrijk 7.696 6,8
6. Canada 5.065 4,5
7. Italië 5.226 4,6
8. Nederland 3.824 3,4
9. Zweden 3.225 2,9
10. Saoedi-Arabië 2.281 2,0
Overigens heeft Nederland ook een bilaterale relatie met de Wereldbank, los
van de kapitaaldeelneming in IBRD en de bijdragen aan de
middelenaanvullingen van IDA. Nederland draagt jaarlijks enkele honderden
miljoenen guldens in de vorm van cofinanciering bij aan landen- of
sectorspecifieke projecten of programma's van de Wereldbank. In voorkomende
gevallen wordt via de Wereldbank ook macrosteun verleend aan
ontwikkelingslanden (17+3) in de vorm van schuldverlichting of
betalingsbalanssteun. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van
additionele ondersteuning aan de Wereldbank buiten IBRD en IDA. In de
Nederlandse bijdragen zijn inbegrepen de cofinanciering van het
hervormingsprogramma van de Bank in verschillende landen (NLG 105 miljoen),
de bijdrage aan het HIPC 'core fund' (NLG 79 miljoen),
schuldendienstverlichting van IDA-kredieten aan bepaalde ontwikkelingslanden
(NLG 45 miljoen), sectorale programmahulp (NLG 117 miljoen) en andere
cofinanciering en trust fund bijdragen, inclusief het Partnership Programma.
10 grootste donoren aan WB Trust Funds t.b.v. 'IDA-eligible' landen (2000)
in mln USD
Landen Bijdragen %
1. Japan 744,8 26,8
2. Duitsland 376,3 13,5
3. VK 281,7 10,1
4. Frankrijk 266,2 9,6
5. Nederland 216,7 7,8
6. Italië 160,8 5,8
7. Canada 148,4 5,3
8. Zweden 101,2 3,6
9. Australië 71,0 2,6
10 Noorwegen 64,9 2,3
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
Het administratieve budget van de Wereldbank (IBRD en IDA) bedroeg in
boekjaar 2000 USD 1,25 miljard. De personeelssterkte was 9018; de
gemiddelde kosten per medewerker zijn derhalve USD 138.611. Het totaalbedrag
aan uitkeringen op eerder gecommitteerde leningen bedroeg in boekjaar 2000
USD 13,3 miljard. Nieuwe committeringen bedroegen USD 10,9 miljard. Het
administratieve budget maakte derhalve 9,4% uit van het uitleenvolume en
11,5% van de nieuwe committeringen en per medewerker werd USD 1,2 miljoen
aan nieuw overeengekomen leningen omgezet.
Tegemoetkoming in beheerskosten door donoren:
De kosten voor het beheren van door donoren gefinancierde projecten en
programma's varieert; voor het uitvoeren van het door Nederland
gefinancierde partnership programma wordt 5% administratiekosten in rekening
gebracht, terwijl voor het Nederlandse Consultancy Trust Fund geen
beheerskosten worden gerekend.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Het hoogste bestuursorgaan van de Wereldbank is de "Board of Governors"
(Raad van Gouverneurs); de leden zijn doorgaans de ministers van Financiën
van de lidstaten. Deze Raad komt jaarlijks bijeen (Jaarvergadering).
Daarnaast zijn er vergaderingen van Ministers van die 24 landen die een
stoel hebben in de Raad van Bewindvoerders. Deze Ministeriële vergaderingen
vinden plaats in het voor- en in het najaar. Het 'Development Committee' is
een gezamenlijk comité van het IMF én de Wereldbank over
ontwikkelingssamenwerking. Het 'International Monetary and Financial
Committee' is een comité van alleen het IMF; de President van de Wereldbank
heeft echter wel observatie- en spreekrecht.
De Raad van Gouverneurs heeft zijn bevoegdheden grotendeels gedelegeerd aan
de Raad van Bewindvoerders. Deze Raad bestaat uit 24 benoemde en gekozen
leden. De 5 grootste aandeelhouders hebben een eigen bewindvoerder.
Daarnaast hebben - om verschillende redenen - Rusland, China en
Saoedi-Arabië een eigen bewindvoerder. De overige 16 stoelen vallen toe aan
de overige lidstaten. Deze hebben zich verenigd in zogenaamde kiesgroepen en
kiezen eenbewindvoerder. Nederland is in een kiesgroep vertegenwoordigd met
Armenië, Bosnië, Bulgarije, Cyprus, Georgië, Israël, Kroatië, Macedonië,
Moldavië, Oekraïne en Roemenië. Binnen onze kiesgroep heeft Nederland de
grootste positie en levert dan ook de bewindvoerder.
Controle op rechtmatigheid
De controle op de rechtmatigheid van de uitgaven wordt door de Wereldbank
zeer serieus genomen. Er bestaan verscheidene manieren om het eigen opereren
te beoordelen. De Raad der Bewindvoerders heeft uit zijn midden een
'Committee on Development Effectiveness' (CODE) samengesteld, waarvan thans
de Nederlandse bewindvoerder voorzitter is. De afdeling die het operationeel
beleid opstelt toetst de landenstrategieën van de Wereldbank (en projecten
en programma's die daaronder vallen) of deze conform dat beleid zijn. De
Bank heeft voorts een grote evaluatieafdeling (OED) die rechtstreeks
rapporteert aan de President.
Een onafhankelijk Inspectie Panel, dat drie leden telt, is in 1993 ingesteld
om klachten te onderzoeken tegen projecten van de Wereldbank. Het gaat
daarbij met name om situaties waarin de Bank gehandeld zou hebben in strijd
met de eigen criteria en procedures (met uitzondering van 'procurement') op
met name sociaal- en/of milieugebied. Dit Panel is onafhankelijk en
rapporteert rechtstreeks aan de Board. Op de naleving van de regels inzake
de verwerving van goederen en diensten (procurement) zowel door de Bank zelf
als door de lenende landen wordt strikt toegezien. Het 'Audit Committee'
speelt daar een belangrijke in. Controllers en het interne 'Audit
Department' zijn voortdurend bezig met rechtmatigheidscontrole, voordat de
externe accountant zijn controle uitvoert.
De boeken van de Wereldbank worden jaarlijks gecontroleerd door een externe
accountant.
Prestatiemeting
Op het gebied van prestatiemeting is de Wereldbank één van de eerste
organisaties die daarmee systematisch is begonnen. Performance management
systemen zijn nu op alle niveaus in de Bank in gebruik. Genoemd kunnen
worden 'benchmarking' (stellen indicatoren), doelgroeponderzoeken,
zelfevaluaties en OED sector- en landenevaluaties. Daarnaast bestaat mede
door een krachtige Nederlandse inzet sinds 1999 de 'Quality Assistance
Group'; dit panel van seniorstafleden en consultants toetst ex ante
jaarlijks steekproefsgewijs volgens een systematische methode project- en
andere leningsvoorstellen op mogelijke impact/haalbaarheid van gestelde
ontwikkelingsdoeleinden.
Eén van de eerste instrumenten voor het meten van effectiviteit is de CAS,
waarin de Bank haar interventies in een land (indirect, via de Joint Staff
Assessment) afstemt op de ontwikkelingsstrategie (PRSP) van een land. In een
CAS is een zelf-evaluatie raamwerk voorzien, waaraan de resultaten van de
interventies worden getoetst op basis van opgedane ervaringen en zo nodig
bijgesteld. De CAS moet de nodige indicatoren bevatten voor het meten van
verschillende dimensies van prestaties.
De rapporten van de eigen onafhankelijke evaluatiedienst, het 'Operations
Evaluation Department' (OED), dragen in hoge mate bij aan zelfreflectie,
doorvoer van maatregelen ter verbetering van de prestaties en vooral de
bewustwording van het grote belang daarvan. In dit verband dient ook grote
waarde te worden gehecht aan de "Annual Review of Development Effectiveness"
(ARDE) en het "Annual Report on Portfolio Performance" (ARPP), beide
rapporten van de OED. Dit zijn belangrijke instrument om vast te stellen in
hoeverre de Bank erin is geslaagd de effectiviteit van haar inspanningen te
vergroten. In een recent ARDE-rapport wordt een duidelijke verbetering in de
kwaliteit van de projecten geconstateerd; de voornaamste aanbevelingen zijn
niettemin: sectorbeleid behoeft specifiekere en meetbare doelstellingen; er
is een betere vertaling noodzakelijk van bestaande kennis naar locale
situaties; er is binnen de Wereldbank duidelijker verband nodig tussen
prioriteiten en begrote middelen; betere resultaten kunnen worden bereikt
via partnerships met andere instellingen.
Op dit gebied, en het doorvoeren van meetinstrumenten op de indicatoren in
CAS, moet nog het nodige verdere werk gebeuren. De Wereldbank is daarmee
bezig en rapporteert hiervoor aan CODE. Het bestaan van deze permanente
commissie ter beoordeling van de ontwikkelingseffectiviteit draagt in hoge
mate bij aan de bevordering van de doelmatigheid.
Concrete maatregelen ter implementatie van de IFI notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.2 van de notitie 'De Internationale Financiële Instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Het beleid van de Wereldbank is in toenemende mate in overeenstemming met de Nederlandse beleidsintenties. Nieuwe positieve ontwikkelingen, zoals de introductie van het PRSP, dienen actief te worden gestimuleerd. Uiteraard op niveau van het hoofdkwartier (door de bewindvoerder) maar ook door de ambassades, die vanuit Den Haag uitgerust en aangemoedigd moeten worden om een beleidsdialoog te voeren met de lokale Wereldbankvertegenwoordigers. In de dialoog dient met name de vertaalslag van nieuw ontwikkeld beleid naar de praktijk aan de orde te worden gesteld. Daarnaast blijftNederland actief in het volgen van de activiteiten van CODE. Nederland zal het CDF waar mogelijk ondersteunen en zijn participatie in SPA, dat als een cruciaal donorforum wordt gezien, voortzetten, Voor wat betreft de cofinanciering zullen de aanbevelingen van de evaluatie van IOB terzake worden overgenomen".
Concrete maatregelen ter implementatie:
Nederland ondersteunt stelselmatig het ontwikkelingsraamwerk dat het PRSP
schept en draagt dit standpunt niet alleen uit in de Raad van Bewindvoerders
maar tevens in alle relevante internationale fora, zo mogelijk in
samenwerking met de Utsteingroep, om de acceptatie daarvan te vergroten.
Mede door deze inspanning is de consensus hierover aanzienlijk versterkt. Nu
het PRSP-concept internationaal brede steun ontvangt, zal meer dan ooit de
nadruk op de hoofdrol van het ontvangende land moeten worden gelegd. Het
postennetwerk in de 17+3 landen speelt in dat verband een actieve rol.
Vanaf begin 2000 voeren de Nederlandse ambassades in toenemende mate een krachtige beleidsdialoog met de Wereldbank over het PRSP-proces in het betreffende land. Ambassades worden daartoe gevoed met informatie vanuit het departement en zoeken aansluiting bij gelijkgezinde donoren zoals het VK en de Scandinavische landen. Vrijwel alle 17+3 posten rapporteren over de voortgang die het land maakt met het PRSP-proces, waarbij frequentie en kwaliteit afhankelijk zijn van de capaciteit op de ambassade.
Tijdens de DC-bijeenkomst in april 2001 heeft president Wolfensohn na aandringen van o.a. Nederland beloofd dat de Wereldbank de aanbevelingen van de evaluatieafdeling (OED) overneemt om de harmonisatie van procedures krachtiger ter hand te nemen. Recentelijk is ook door ambassades gerapporteerd over de harmonisatie van procedures en de rol van de Bank ter plaatse. Verreweg de meeste ambassades geven een vrij positief beeld van de inspanningen van de Bank op dit terrein. Desondanks kan er nog veel worden verbeterd en is er nog een vrij lange weg te gaan. Zo bleek bijvoorbeeld dat de Bank-procedures het niet toelaten om deel te nemen aan gezamenlijke 'baskets' voor de financiering van sectorbrede programma's. De procedures van de Bank zijn nog te weinig flexibel, waarbij soms onwerkelijk hoge standaarden voor uitvoering en monitoring worden gehanteerd.
Op het terrein van de gezondheidszorg bestaat periodiek contact tussen een
aantal ambassades in Afrika en de Wereldbank t.a.v. de HIV/AIDS-programma's
die onder IDA-12 worden opgezet. De kritiek hierop spitste zich met name toe
op de forse omvang van de programma's t.o.v. de beperkte
implementatiecapaciteit, de gebrekkige coördinatie met andere partners, de
parallelle structuur die gevolgd dreigde te worden en de beperkte
aansluiting op nationale gezondheidsstrategieën en andere
AIDS-preventieprogramma's. Deze kritiek is deels ter harte genomen door de
Bank, met name op het punt van coördinatie/afstemming met andere partners en
de absorptiecapaciteit.
De Wereldbankdeelname in de "Sector Wide Approaches" is een derde belangrijk
thema voor de ambassades in de beleidsdialoog in het veld. Op verzoek
rapporteren de ambassades ook over de uitvoering van het Comprehensive
Development Framework (CDF). De Nederlandse ambassade in La Paz werd als
vertegenwoordiger van de bilaterale donoren gekozen voor deelname aan een
CDF Focal Point Meeting waarbij Bolivia als 'case study' werd gebruikt.
De PRSP kan worden beschouwd als een operationalisering van het CDF: het is
op dezelfde principes gebaseerd maar is gericht op het ontwikkelen van een
eigen strategie voor armoedebestrijding in het ontvangende land, op een
participatieve wijze van totstandkoming van deze strategie en op een
effectieve coördinatie van alle middelen voor ontwikkeling. Daarnaast is het
CDF van belang voor de minder arme landen die geen PRSP zullen opstellen.
Nederland steunt het CDF-proces en neemt deel aan de zogenaamde "CDF Focal
Point Group". In september 2000 trad Nederland als gastheer op voor een
bijeenkomst van deze groep in Den Haag.
Nederland heeft voorts een actieve inbreng in het "Strategic Partnership
with Africa" (SPA), waarbij de Wereldbank een prominente rol speelt. Het SPA
is een interessant forum waarin multilaterale en bilaterale donoren zijn
vertegenwoordigd. Het hoofddoel is het ontwikkelen van een gezamenlijke
strategie voor het te voeren van een macro- en financieel economisch beleid.
De Nederlandse inzet is versterking van de armoedefocus van programma's die
door SPA worden gesteund en verbetering van hulp door middel van
selectiviteit, hernieuwde conditionaliteit, sectorprogramma's en beter
beheer van de openbare financiën. Daarnaast wordt vanuit SPA-verband het
PRSP-proces kritisch gevolgd. Het SPA is een goed voorbeeld van coherentie
van multi- en bilateraal beleid.
Aanbevelingen IOB voor cofinanciering met de Wereldbank: Op basis van de
aanbevelingen van de IOB-evaluatie van de cofinanciering met de Wereldbank
is een actieplan opgesteld waarin de posten nauwer betrokken worden bij het
macro-economisch werk van de Wereldbank, zoals de Public Expenditure Reviews
en de Country Assistance Strategy en waarbij betere aansluiting wordt
bevorderd tussen het PRSP en cofinanciering.
Ter versterking van de economische kennis op de posten zijn cursussen in de
regio gegeven over macro-economische context van OS. Andere maatregelen ten
behoeve van het opbouwen van de capaciteit worden overwogen.
Partnership Programma
Sinds 1998 is er met de Wereldbank een partnership programma. Het programma
betreft activiteiten die niet zijn gedelegeerd aan de posten en waarbij
wordt samengewerkt met de Wereldbank. Het PP wordt ingezet als instrument
ter financiering van niet-landenspecifieke activiteiten, waarmee a) de Bank
wordt gestimuleerd zich actiever op te stellen op terreinen als
armoedebestrijding, gender en goed bestuur; b) projecten worden gefinancierd
die grensverleggend en vernieuwend zijn en c) projecten worden gefinancierd
die voor Nederland uit financieel of beheersmatig oogpunt te omvangrijk
zijn.
De afgelopen drie jaar zijn de volgende bijdragen aan het partnership
programma verleend:
NLG 26,6 miljoen (1998), NLG 89,3 miljoen (1999) en NLG 66,6 miljoen (2000).
In 2001 zal naar verwachting ca. NLG 123 miljoen worden besteed via het PP
met de Wereldbank. Nieuwe activiteiten binnen het PP zullen zoveel mogelijk
worden gericht op armoedebestrijding en ondersteuning van het PRS-proces.
13. International Finance Corporation (IFC)
Doelstelling
De International Finance Corporation (IFC) werd in 1956 opgericht als
dochter van de Wereldbank. De IFC is een onafhankelijk onderdeel van de
Wereldbankgroep, met eigen statuten, aandelenkapitaal, management en
personeel. Doelstelling van de IFC is het bevorderen van een duurzame
ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden. IFC's verschaft
projectfinanciering en risicokapitaal aan bedrijven, en richt zich, door
middel van het verschaffen van syndicaatleningen en garanties op het
mobiliseren van additionele private financiering. Daarnaast verschaft het
technische assistentie aan de particuliere sector en advies aan overheden
inzake het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat.
Werkwijze en activiteiten
IFC's statuten schrijven voor dat IFC zich moet richten op de private
sector. Dit sluit echter niet uit dat ook zaken kunnen worden gedaan met
ondernemingen waarin de overheid van de betrokken lidstaat een belang heeft.
Voorwaarden daarbij zijn echter dat zulke ondernemingen
bedrijfsrecht/commerciële bepalingen navolgen, commercieel en zonder
overheidsingrijpen opereren en/of worden geprivatiseerd. De activiteiten van
de IFC vormen een essentiële aanvulling op die van de Wereldbank, die
primair op uitleen- en adviesrelaties met nationale overheden gericht is. De
IFC heeft de hoogste internationale kredietwaardigheidsstatus (AAA-status).
De IFC heeft als voorwaarde van lidmaatschap dat een land lid is van de
Wereldbank. Thans zijn 174 landen lid van de IFC. Het IFC-hoofdkantoor is
gevestigd in Washington. De President van de Wereldbank is ex officio
President van de IFC. Het dagelijks bestuur is gedelegeerd aan de "Executive
Vice President", Peter Woicke. De IFC heeft 67 kantoren in
ontwikkelingslanden.
De IFC financiert haar programma uit kapitaaldeelnemingen van de lidstaten
en leningen op internationale kapitaalmarkten. De IFC bepaalt het niveau van
de uitleenrente zodanig dat de risico's die inherent zijn aan de te
financieren projecten alsmede de kredietvoorwaarden die voor soortgelijke
financiering normaal verkregen zouden kunnen worden bij particuliere
investeerders hierin hun weerspiegeling vinden. De IFC leent tegen zowel
vaste als variabele rente.
Omvang programma en bijdragen
In het boekjaar 2000 (juli 1999-juni 2000) werd, inclusief cofinanciering
door derden, USD 5,8 miljard aan leningen (inclusief syndicaatleningen)
goedgekeurd, waarvan USD 3,9 miljard reeds daadwerkelijk werd gecommitteerd.
Van de goedgekeurde activiteiten had Latijns-Amerika en het Caribische
gebied een aandeel van 47%, Sub-Sahara Afrika 22%, Azië 18%, Europa en
Centraal Azië 11% en het Midden-Oosten en Noord Afrika 2%. De IFC heeft het
aantal leningen en deelnemingen in Afrika in 2000 iets weten uit te breiden
door in kleinere projecten te investeren. Qua sectoren ging het bij de
nieuwe goedkeuringen in boekjaar 2000 om: financiële diensten (46%),
infrastructuur (24%) en olie en gas (11%) en een miniem gedeelte sociale
investeringen in gezondheidszorg en onderwijs.
Het uitstaand leningen- en deelnemingenportfolio per afsluiting van het
boekjaar 2000 bedroeg USD 10,9 miljard (24% deelnemingen, 76% leningen). Die
portfolio is zeer wijd verspreid naar regio en sector. Enkele regionale
percentages: Latijns-Amerika 33%, Azië 30%, Europa 20%, Afrika 12%.
Per 30 juni 2000 bedroeg het totale aandelenkapitaal van de IFC waarop door
aandeelhouders is ingeschreven USD 2,4 miljard. Het aandelenkapitaal van IFC
wordt volledig inbetaald. De Nederlandse deelneming in het kapitaal van IFC
bedraagt USD 56 miljoen (2,4%), hetgeen goed is voor een stemgewicht van
2,4%. Het stemgewicht van de gezamenlijke Nederlandse kiesgroep is 3,6%.
Nederland heeft geheel aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van de
kapitaaldeelnemingen voldaan. De laatste betaling aan de IFC uit hoofde van
de Nederlandse kapitaaldeelneming vond plaats in 1997 voor een bedrag van
NLG 9,7 miljoen.
De 10 grootste aandeelhouders in 2000 in mln USD
Landen Aandelenkapitaal %
1. VS 569,4 24,2
2. Japan 141,2 6,0
3. Duitsland 128,9 5,5
4. Frankrijk 121,0 5,1
5. VK 121,0 5,1
6. Canada 81,3 3,5
7. Rusland 81,3 3,5
8. India 81,3 3,5
9. Nederland 56,1 2,4
10. België 50,6 2,2
Vrijwillige Nederlandse bijdragen aan Consultancy Trust Funds van de IFC
gefinancierd uit de begroting van de Ministeries van Buitenlandse
Zaken/Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken in 1998-2000 in mln
NLG:
1998 1999 2000
Nederlandse bijdrage 6,3 8,8 9,9
Over de jaren 1986-2000 is door Nederland, cumulatief, uit de begrotingen
BZ/OS en EZ USD 33,05 miljoen bijgedragen aan de verschillende Technische
Assistentie Programma's van de IFC. Wat betreft BZ/OS gaat het om de
volgende activiteiten:
het 'Netherlands Trustfund for Small and Medium Enterprises (SME)',
de Foreign Investment Advisory Service (FIAS)',
de 'African Project Development Facility (APDF)',
de 'African Management Services Company (AMSCO)'.
1998 1999 2000
SME TF NLG 1,0 mln NLG 2,91mln NLG 3,61 mln
FIAS NLG 0,6 mln NLG 0,5 mln
AMSCO NLG 1,0 mln
APDF NLG 0,5 mln NLG 0,5 mln NLG 1,3 mln
Het SME TF is gericht op het leveren van technische assistentie ter
versterking van het concurrentievermogen van het micro- en Midden- en
Kleinbedrijf (MKB). Daarnaast ondersteunt het SME TF de toepassing van
milieuvriendelijke productieprocessen. De activiteiten van de FIAS richten
zich op advisering van overheden ter verbetering van het juridische en
institutionele klimaat voor ontwikkeling van de private sector in
ontwikkelingslanden. Nederland is één van de 'founding fathers' van de FIAS.
Zowel AMSCO als APDF richten zich op technische ondersteuning en
kennisoverdracht ten behoeve van het kleinbedrijf in Sub-Sahara Afrika. APDF
is vooral actief in het voortraject (opstellen bedrijfsplannen) en APDF in
bemiddeling tot aanstelling van tijdelijke managers voor bedrijven. De vier
programma's zijn complementair en sluiten goed aan bij het Nederlandse
beleid voor ontwikkeling van het MKB in ontwikkelingslanden zoals verwoord
in de notitie "Ondernemen tegen Armoede".
Nederland stimuleert de activiteiten van de IFC gericht op technische
assistentie aan publiek-private samenwerking met aandacht voor verbetering
van goed bestuur en de ontwikkeling van het midden-, klein- en microbedrijf.
Dit heeft geresulteerd in hogere bijdragen aan het SME TF, AMSCO en APDF.
De jaarlijkse bijdrage aan FIAS in 1998 is om administratieve reden
doorgeschoven naar het daaropvolgende jaar. De enigszins hogere bijdrage aan
FIAS in 1999 is niet gebaseerd op inhoudelijke maar
administratief-technische redenen. De ontbrekende bijdragen aan AMSCO in
1998 en 1999 worden verklaard door overmaking in één tranche van de
bijdragen voor de jaren 1995 t/m 1999 in 1997.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
In het boekjaar 2000 bedroegen de administratiekosten van IFC USD 267
miljoen bij een personeelsomvang van 1933 personen (inclusief 198 zgn.
longterm consultants). De administratiekosten bedroegen derhalve USD 138.127
per werknemer. De omvang van goedgekeurde leningen, inclusief
co-financieringen, bedroeg in 2000 USD 3,9 miljard, waarvan USD 2,4 miljard
voor rekening IFC. De totale omzet per werknemer was USD 2,0 miljoen. De
administratiekosten zijn derhalve 7,8 % van de in 2000 goedgekeurde leningen
en deelnemingen.
Tegemoetkoming in de beheerskosten door donor:
Voor ieder van de gefinancierde technische assistentie activiteiten brengt
IFC een beheersvergoeding in rekening. Voor het SME TF is dit 5%, voor FIAS
2%, voor AMSCO 5% en voor APDF 3,5%.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Gelijk aan die m.b.t. de Wereldbank.
Controle op rechtmatigheid
De IFC heeft net zoals de Wereldbank zowel een interne controllers als een
accountants afdeling. De opzet hiervan is identiek aan die van de
Wereldbank. In 1999 werd op initiatief van Nederland bovendien de functie
van Compliance Advisor/Ombudsman (CAO) ingesteld. De CAO rapporteert direct
aan de President van de Wereldbankgroep. De CAO is verantwoordelijk voor de
naleving van beleidsdoelstellingen en procedures alsmede het behandelen en
het onderzoeken van klachten over projecten en functionarissen van de
instelling. Daarnaast verstrekt de COA onafhankelijk advies aan de President
en het leidinggevend kader van o.a. IFC. Ook houdt de CAO toezicht op het
accountantsonderzoek en resultaten van de instelling op de sociale en
milieuterrein.
De boeken van de IFC worden jaarlijks gecontroleerd door een externe
accountant.
Prestatiemeting
IFC beschikt over een eigen Operations Evaluation Group (OEG). De OEG
rapporteert rechtstreeks aan de Raad van Bewindvoerders zonder tussenkomst
van het management van de IFC. De OEG werkt intensief samen met de overige
Multilaterale Ontwikkelingsbanken en neemt ook deel aan de Development
Assistance Committee Working Party, Evaluation of Aid van de OESO. De
interne evaluatie en prestatiemeting werkt met "scorecards" voor IFC als
geheel en voor elk investeringsdepartement afzonderlijk. Deze scorecards
bevatten zowel financiële indicatoren als indicatoren van
ontwikkelingsimpact van projecten en de bijdrage die IFC daaraan geleverd
heeft. Er zijn geen formele scorecards op het niveau van individuele
projecten, maar de informatie over projecten wordt wel systematisch
verzameld en weergegeven tijdens "project appraisal" en zogenaamde Project
Supervision Reports. Er is een voortgaande discussie tussen OEG, IFC
Management en het Board Committee on Development Effectiveness over verdere
systematisering van de projectinformatie om prestatiemeting te verbeteren en
sterker te richten op de ontwikkelingsdoelstelling van IFC.
Concrete maatregelen ter implementatie van de IFI notitie
Conclusie hoofdstuk 4 .7 van de notitie 'De Internationale Financiële Instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"Nederland beschouwt IFC als een belangrijk instrument voor de ontwikkeling van de particuliere sector in de armere ontwikkelingslanden. Daarbij speelt technische assistentie een onmisbare rol, vooral in de landen van de voormalige Sovjet Unie en Afrika. Nederland zal waar mogelijk de IFC stimuleren om steun te verlenen aan het MKB, met name in de armere ontwikkelingslanden, inclusief de MOLs. Net als in de onderhandelingen over middelenaanvulling van IDA-12, zullen de Nederlandse desiderata ten aanzien van de rol van de IFC als ontwikkelingsbank, vooral op het punt van additionaliteit en armoedebestrijding, krachtig worden uitgedragen bij de onderhandelingen over de eerstvolgende kapitaalverhoging van IFC."
Concrete maatregelen ter implementatie:
Zoals ook uiteengezet in de Nota "Ondernemen tegen Armoede" stimuleert
Nederland IFC-activiteiten gericht op publiek-private samenwerking met
aandacht voor verbetering van goed bestuur en de ontwikkeling van het
midden- klein- en microbedrijf. Dat wordt vorm gegeven door middel van
ondersteuning van specifieke IFC-programma's zoals de Foreign Investment
Advisory Service (FIAS), African Project Development Facility (APDF) en de
African Management Services Company (AMSCO). Verder steunt Nederland enkele
projecten op het gebied van "Corporate Governance" in Centraal- en Oost
Europa. Een van de actuele ontwikkelingen binnen de Wereldbankgroep is de
grotere aandacht voor de ontwikkeling van de private sector. Deze aandacht
heeft inmiddels geresulteerd in het opstellen en implementeren van een
Private Sector Ontwikkelingsstrategie waardoor een aantal afdelingen van de
Bank en de IFC zijn samengevoegd. Een voorbeeld daarvan is de vorming van
een gemeenschappelijke Small and Medium Enterprises Department. De
toegenomen aandacht van de Wereldbankgroep, en daarin met name de IFC, voor
het Midden en Klein Bedrijf, sluit goed aan op het Nederlandse inzet ter
zake.
Partnership Programma
Een verdere verdieping van de samenwerking met de IFC wordt thans vorm
gegeven door een partnership programma met de IFC op te zetten. Lopende
technische assistentie activiteiten met de IFC (SME TF, FIAS, AMSCO en APDF)
worden eveneens onder dit partnership programma gebracht.
14. Inter-American Development Bank (IDB)
Doelstelling
De IDB is een regionale ontwikkelingsbank en heeft als hoofdoelstellingen i)
armoedebestrijding en vermindering van inkomensongelijkheid en ii) het
bevorderen van duurzame economische groei. Uitgaande van deze overkoepelende
doelstellingen heeft de Bank voor de komende jaren vier prioriteiten
geformuleerd te weten: sociale ontwikkeling, modernisering van de staat,
versterken van het concurrentievermogen en economische integratie.
Werkwijze en activiteiten
De Bank verstrekt leningen tegen normale condities en heeft een loket voor
concessionele leningen (Fonds voor Speciale Operaties, FSO) aan de vijf
armste landen van de regio (Bolivia, Guyana, Haïti, Honduras en Nicaragua).
De IDB heeft de hoogste internationale status wat betreft kredietwaardigheid
(AAA-status). De IDB heeft vestigingen in 26 hoofdsteden in de regio,
alsmede in Parijs voor het onderhouden van directe contacten met de Europese
leden en in Tokio voor de relaties met Japan.
De Inter-American Investment Corporation (IIC) is een zelfstandig onderdeel
van de IDB en is opgericht ten behoeve van de ontwikkeling en versterking
van de private sector in de regio. De IIC verstrekt risicodragend kapitaal,
voornamelijk aan middelgrote ondernemingen. Nederland is aandeelhouder van
de IIC.
De IDB beschikt over een speciale faciliteit, het Multilateral Investment
Fund (MIF). Dit fonds is in 1992 opgezet voor de ontwikkeling van de private
sector (met name het kleinbedrijf) en ter verbetering van het
investeringsklimaat in de regio. Nederland heeft lidmaatschap van het MIF
aangevraagd.
Financiële omvang en bijdragen
De IDB verstrekte in 2000 voor USD 5,3 miljard aan nieuwe bankleningen. Dit
is iets minder dan in gebruikelijk. In 1998 en 1999 is aanzienlijk meer
uitgeleend (USD 9 miljard per jaar) in verband met de financiële crisis in
Latijns-Amerika. Desondanks blijft de IDB de grootste bank in de regio. De
grootste leningnemers van de Bank zijn Argentinië, Brazilië en Mexico.
Uit het zachte loket van de IDB (FSO) werd in 2000 voor USD 297 miljoen aan leningen verstrekt (tegen USD 417 miljoen in 1999). Deze leningen zijn verstrekt aan Bolivia, Guyana, Honduras en Nicaragua.
Het Nederlandse aandeel in het kapitaal van de IDB bedraagt USD 340 miljoen op een totaal van USD 101 miljard (0,34%; tevens ons stemrecht). Daarnaast heeft Nederland tot dusverre USD 34,3 miljoen bijgedragen aan het FSO, dat een totale omvang heeft van USD 9,6 miljard. De Nederlandse bijdrage aan FSO wordt grotendeels vastgesteld aan de hand van het aandeel in de IDB; Nederland behoort daardoor tot de kleinere donoren van het FSO.
Nederlandse bijdragen aan de IDB en het FSO in 1998-2000 in mln NLG
1998 1999 2000
Nederlandse bijdrage FSO 1,3 0,2 6,6
Nederlandse bijdrage IDB 2,7 3,3 3,6
Noot: De ongelijke jaarlijkse bijdrage is het gevolg van een versneld
verzilveringschema teneinde tegemoet te komen aan de grotere
kapitaalbehoefte van IDB.
De 10 grootste aandeelhouders van de IDB in mrd USD
Landen Aandelenkapitaal %
1. VS 30,3 30,0
2. Argentinië 10,9 10,8
3. Brazilië 10,9 10,8
4. Mexico 7,0 6,9
5. Venezuela 5,8 5,8
6. Japan 5,0 5,0
7. Canada 4,0 4,0
8. Chili 3,0 3,0
9. Colombia 3,0 3,0
10. Spanje, Italië, Frankrijk en Duitsland ieder 1,8 1,9
31. Nederland 0,3 0,3
De 10 grootste donoren van het Fonds voor Speciale Operaties (FSO) in 2000
in mln USD
Landen Bijdrage %
1. VS 4.806 50,2
2. Japan 586 6,1
3. Brazilië 533 5,6
4. Argentinië 485 5,1
5. Mexico 321 3,4
6. Venezuela 309 3,2
7. Canada 291 3,0
8. Duitsland 228 2,4
9. Frankrijk 209 2,2
10. Italië 200 2,1
21. Nederland 34 0,4
Administratieve kosten:
Personele en materiële kosten voor de organisatie (IDB en FSO samen):
De totale administratieve kosten in 2000 beliepen USD 311 miljoen. De totale
personeelssterkte was 1719 (exclusief tijdelijke consultants); de gemiddelde
kosten per medewerker bedragen USD 181.000. Het totaal aan goedgekeurde
leningen in 2000 was USD 5,3 miljard; in totaal staat er USD 49 miljard aan
leningen uit (IDB en FSO samen). De administratieve kosten bedragen dus 5,9
% van het uitleenvolume.
Tegemoetkoming in beheerskosten door de donor:
De door Nederland te betalen administratieve kosten voor het uitvoeren van
door Nederland gefinancierde projecten (cofinanciering, multidonorprojecten)
bedragen 2%.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Er zijn 14 bewindvoerders bij de IDB. Behalve de VS en Canada, die een eigen
bewindvoerder hebben, maken alle landen deel uit van een kiesgroep.
Nederland heeft een kiesgroep samen met België, Duitsland, Italië, Israël en
Zwitserland. Duitsland en Italië leveren bij toerbeurt de bewindvoerder.
Periodiek heeft Nederland een plaatsvervangend bewindvoerder; wanneer dat
niet het geval is Nederland meestal in de kiesgroep vertegenwoordigd met een
adviseur. Het stemgewicht van de Nederlandse kiesgroep binnen de IDB-Raad
van Bewind bedraagt 4,8 %.
Controle op rechtmatigheid
De IDB heeft een Office of the Auditor General (AUG) dat belast is met de
organisatie en coördinatie van de accountantscontrole binnen de Bank en dat
de contacten met de externe accountant onderhoudt. AUG voert zelf interne
accountantscontroles uit en verricht onderzoek naar de effectiviteit en de
mate van efficiëntie van het interne controlemechanisme van de Bank.
Tenslotte is AUG belast met de verdere ontwikkeling van het
anti-corruptiebeleid van de IDB. In dit verband kan worden gewezen op het
beleidsdocument inzake anti-corruptie dat recentelijk is verschenen. In mei
2000 is in Washington, DC een conferentie georganiseerd over "Transparancy
and Development". Verder kan de regionale beleidsdialoog worden genoemd
waarbij onderwerpen als "Public Policy Management and Transparancy" en
hervorming van de publieke sector aan de orde komen.
De IDB heeft een eigen evaluatiedienst, het Office of Evaluation and
Oversight (OVE), dat jaarlijks verslag uitbrengt. Vorig jaar heeft OVE onder
andere een onderzoek verricht naar het toezicht op en de rapportage inzake
uitstaande investeringsleningen. OVE legt zich daarnaast ook toe op het
verbeteren van de evaluatiemethodiek en het ontwikkelen en verbeteren van
indicatoren.
De aanbestedingsprocedures van de IDB zijn open en transparant; ze zijn
nagenoeg identiek aan die van de Wereldbank.
De boeken van de IDB worden gecontroleerd door een externe accountant.
Prestatiemeting
Voor de beoordeling van prestaties van de IDB is de eigen evaluatiedienst
verantwoordelijk (OVE). Het OVE heeft als doelstelling het toepassen van
evaluatie als leermiddel en als instrument voor systematisch onderzoek naar
i) de effectiviteit van de Bank als ontwikkelingsinstelling ii) de
resultaten van de financiële activiteiten en iii) de efficiëntie van de
daarmee samenhangende werkprocessen.
Uit bovenstaande doelstellingen volgen vier principes die het uitgangspunt
vormen van de werkzaamheden van het OVE. Het eerste is dat evaluatie een
instrument is en geen op zichzelf staande doelstelling. De
evaluatiemethodiek zelf wordt voortdurend aan kritisch onderzoek onderworpen
om te bezien of deze nog voldoet. In de tweede plaats staat evaluatie in
dienst van een continu leerproces van de gehele organisatie; van de
bevindingen van OVE kan en moet worden geleerd. In de derde plaats moet
evaluatie gericht zijn op onderzoek naar de realisatie van de
ontwikkelingsdoelstellingen van de IDB zoals die zijn overeengekomen door de
Raad van Gouverneurs. Tenslotte worden de eindproducten van de Bank
geëvalueerd, waarbij niet alleen het eindproduct als zodanig het
belangrijkste is, maar wat er uiteindelijk mee wordt bereikt.
Voor een goede evaluatie zijn indicatoren vereist. OVE is belast met de
ontwikkeling en verbetering hiervan. De terugkoppeling van een evaluatie
moet in breder perspectief worden gezien; het gaat niet slechts om
verbetering van het onderzochte project of activiteit zelf, maar veeleer om
het creëren van een bedrijfscultuur waarin voortdurende verbetering centraal
staat. Zelfevaluatie tenslotte beschouwt de Bank als een heel belangrijke
vorm van evaluatie en terugkoppeling.
Naast het OVE zijn de Raden van Gouverneurs en Bewindvoerders belast met
toezicht op het werk van de Bank, evenals de externe accountant en het
Office of the Auditor General. De IDB heeft een Senior Advisor for
Evaluation die de verbinding vormt tussen het management en het OVE. Verder
is er een Regional Operations Support Office en een Portfolio Management and
Project Monitoring Office, belast met het toezicht op operationele
activiteiten en de ontwikkelingsrelevantie ervan. Tenslotte heeft de Bank
een Office of Learning dat als taak heeft de kwaliteit en de efficiëntie van
de diensten van de Bank te verbeteren.
Concrete maatregelen ter implementatie van de IFI notitie
De conclusie uit hoofdstuk 4.3 van de notitie "De Internationale Financiële Instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking" luidde:
"Nederland beschouwt de IDB als een effectieve bank, die een onmisbare rol speelt in de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische regio. In het beleid van deze bank neemt armoedebestrijding een prominente plaats in en ook op andere punten is er een grote mate van congruentie met het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Nederland zal in zijn relatie met de IDB blijven aandringen op meer aandacht voor de armste en kleinere landen in de regio, op goed bestuur en anti-corruptie, alsmede op het in acht blijven nemen van sociale- en milieuaspecten. Nederland zal zich inzetten voor een actieve en flexibele opstelling van de IDB in donorcoördinatie".
Concrete maatregelen ter implementatie:
Naast de gebruikelijke Nederlandse inbreng via de interventies van de
bewindvoerder tijdens de vergaderingen van de Raad van Bewindvoerders heeft
Nederland tijdens de recente jaarvergadering te Santiago de Chile (maart
2001) opnieuw expliciet opgeroepen tot een actieve opstelling van de IDB ten
aanzien van armoedebestrijding en bevordering van duurzame groei. De
Nederlandse delegatie benadrukte tevens de noodzaak tot betere coördinatie
op landenniveau met andere bi- en multilaterale donoren. In Bolivia waar de
IDB op dit punt te kort schoot heeft Nederland succesvol geïntervenieerd en
is de IDB een positievere rol gaan spelen.
Partnership Programma
Eind 2000 is met de IDB een partnership programma gesloten op het gebied van
milieu. Het gaat om een programma van USD 7 miljoen voor een periode van
vier jaar dat beoogt de activiteiten te financieren op het gebied van
milieubeheer, waterbeheer, maatregelen i.v.m. klimaatverandering en het
behoud van bossen en biodiversiteit. Hiermee sluit Nederland aan bij een
aantal nieuwe strategie documenten van de IDB op het terrein van milieu en
natuurlijke hulpbronnen. De doelstelling van het PP is om milieu meer
aandacht te geven binnen het nieuwe strategische beleid van de IDB.
15. Asian Development Bank/Fund (AsDB/AsDF)
Doelstelling
De Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB) werd opgericht in 1966 door 31
landen, waaronder Nederland. De oprichting van het Aziatische
Ontwikkelingsfonds (AsDF) volgde in 1974. De AsDB heeft als mandaat het
bevorderen van economische groei en regionale samenwerking in Azië. Het AsDF
heeft hetzelfde mandaat, aangezien het AsDF geen zelfstandige organisatie
is, maar wordt beheerd door de AsDB. Dit mandaat is lange tijd
geconcretiseerd in een vijftal strategische doelstellingen, namelijk
economische groei, armoedebestrijding, milieu, gender en 'human
development'. Echter, in 1999 heeft de AsDB mede onder druk van Nederland
besloten armoedebestrijding als de overkoepelende doelstelling te gaan
hanteren. In de nieuwe lange termijn strategie (LTSF) van de AsDB voor de
periode 2001-2015 wordt deze doelstelling nader uitgewerkt. Het LTSF bestaat
uit drie pijlers te weten: i) duurzame en "pro-poor" economische groei, ii)
sociale ontwikkeling en iii) stimulering van goed bestuur. Deze drie
kerngebieden worden gecomplementeerd door 'cross-cutting' thema's:
vergroting van de rol van de private sector in de ontwikkeling,
ondersteuning van regionale samenwerking en integratie en milieu
Werkwijze en activiteiten
De AsDB heeft haar hoofdkantoor in Manilla/de Filippijnen en heeft tevens in
een groot aantal lenende landen een lokaal kantoor (m.u.v. de eilandstaten
in de Stille Oceaan, waar een regionaal kantoor is gevestigd). De
kredietverlening van de Bank is sterk geconcentreerd in enkele grote landen:
Indonesië (bijna 25% van de AsDB- portefeuille), China, India en de
Filippijnen. In het Fonds zijn Bangladesh en Pakistan cumulatief gezien de
grootste leningnemers; de laatste jaren ontvangt ook Vietnam een groot deel
van de AsDF-leningen.
De Bankgroep heeft in 2000 43% van de nieuwe leningen bestemd voor fysieke
infrastructuur (transport, telecommunicatie en energie), 24% voor sociale
infrastructuur (o.m. onderwijs en gezondheidszorg) en 18% voor landbouw en
natuurlijke hulpbronnen (milieu). Enkele jaren geleden (tijdens de
Azië-crisis) was de AsDB zeer actief op het terrein van de financiële
sector; in 2000 was nog slechts 3% van de leningen bestemd voor deze sector.
Financiële omvang en bijdragen
Het uitleenniveau van de AsDB-groep ligt rond de USD 5 à 6 miljard per
jaar. In 1997 was er een uitschieter naar boven met bijna USD 8 miljard,
vanwege de Azië-crisis. In 2000 bedroeg het uitleenniveau USD 5,9 miljard.
Dit bestaat voor USD 4,1 miljard uit leningen van de Bank aan de overheid of
met overheidsgarantie; vanuit het fonds is USD 1,6 miljard toegezegd aan
nieuwe zachte leningen. Er is USD 156 miljoen aan leningen verstrekt aan de
private sector zonder overheidsgarantie. Ook is USD 172 miljoen aan
technische assistentie verstrekt. De stijging ten opzichte van het
uitleenniveau in 1999 is gedeeltelijk veroorzaakt door de hervatting van het
leningprogramma aan India.
In 2000 werden de onderhandelingen voor de middelenaanvulling van het AsDF
afgerond. Deze AsDF-VIII middelenaanvulling heeft een omvang gekregen van
USD 5,6 miljard, waaraan de donoren USD 2,9 miljard bijdragen. De
Nederlandse bijdrage is NLG 180,6 miljoen. Dit betekent een verhoging van de
bijdrage van 2,43% naar 2,90%. In de onderhandelingen heeft Nederland
aangegeven dat de Nederlandse bijdrage in de range van 2,43% tot 3,0% zou
liggen. De reden dat de bijdrage 2,9% en niet 3% is geworden is dat
Nederland enerzijds tevreden is met de introductie van armoedebestrijding
als overkoepelende doelstelling, de verbetering van de interne organisatie
van de Bank en de invoering van een 'performance-based' allocatiesysteem,
maar anderzijds teleurgesteld is vanwege de reductie van bijdragen van de
drie grote donoren en het niet toelaten van India tot het AsDF-loket.
De Nederlandse bijdrage aan de AsDB (kapitaal) en AsDF (zachte fonds) in
1998-2000 in mln NLG:
1998 1999 2000
Ned. Bijdrage AsDB 0,9 0,9 1,0
Ned. Bijdrage AsDF 71,7 71,5 55,6
Noot: De hoogte van deze bijdragen aan het AsDF fluctueert omdat er
verschillende middelenaanvullingen met een verschillende looptijd parallel
worden betaald, te weten AsDF VI en VII. Deze fluctuatie betekent niet dat
Nederland minder prioriteit geeft aan het AsDF.
De 10 grootste aandeelhouders van de AsDB in 2000 in mrd USD
Landen Aandelenkapitaal %
1. Japan 7,2 15,9
2. VS 7,2 15,9
3. China 3,0 6,6
4. India 3,0 6,4
5. Australië 2,7 5,9
6. Indonesië 2,5 5,5
7. Canada 2,4 5,3
8. Zuid-Korea 2,3 5,1
9. Duitsland 2,0 4,4
10. Maleisië 13 2,8
19. Nederland 0,5 1,0
De grootste aandeelhouders van de AsDB zijn Japan en de VS met ieder bijna
16% van de aandelen en 13% van de stemmen. Nederland heeft een
kapitaalaandeel van 1,045% en een stemmenaandeel van 1,175%, zowel voor
Bank- als voor Fondsaangelegenheden (er is geen aparte Raad van
Bewindvoerders voor het Fonds).
De 10 grootste donoren van het Asian Development Fund per 2000 in mln USD
Landen Bijdrage %
1. Japan 7.581 37,6
2. VS 3.371 16,7
3. Canada 1.429 7,1
4. Australië 1.339 6,7
5. Duitsland 1.311 6,5
6. Frankrijk 969 4,8
7. VK 871 4,3
8. Italië 828 4,1
9. Nederland 502 2,5
10. Zweden 293 1,5
Naast de bijdragen aan de AsDB en het AsDF bestaat er een aantal Nederlandse
trust funds. Sinds 1991 is er het Technical Assistance Consultancy Trust
Fund (NLG 2,5 miljoen). Dit fonds is opgericht om de AsDB te ondersteunen in
haar technische beleid in de sociale sectoren. Daarnaast is onlangs een
Renewable Energy Fund ingesteld (NLG 15,6 miljoen). De doelstelling van dit
initiatief is de verbetering van de toegang tot energiebronnen en -diensten
in Azië. Tenslotte bestaat het voornemen een PRSP Trust Fund op te richten
(2001 t/m 2003, NLG 15 miljoen), zo mogelijk met bijdragen van Noorwegen en
het VK, om de capaciteit t.b.v het PRSP-proces zowel in de AsDB zelf als in
de landen van de regio te versterken.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
In 2000 is de Aziatische Ontwikkelingsbankgroep voor USD 5,9 miljard aan
nieuwe leningen overeengekomen. Cumulatief staat er USD 43,8 miljard aan
leningen uit. De totale administratieve kosten in 2000 bedroegen USD 204,9
miljoen. De ratio tussen administratieve kosten en het jaarlijkse
uitleenvolume is 3,6%; de ratio tussen administratieve kosten en het totaal
aan uitstaande leningen is 0,5%. Eind 2000 waren 2058 werknemers werkzaam
bij de Aziatische Ontwikkelingsgroep. Dit betekent dat per werknemer USD 2,9
miljoen aan nieuwe leningen werd omgezet en dat de administratieve kosten
per medewerker USD 99.562 bedroegen.
Tegemoetkoming in beheerskosten door de donor:
Nederland en alle andere donoren betalen de AsDB een tegemoetkoming voor de
beheers- en uitvoeringskosten van verschillende activiteiten. Een percentage
van 5% wordt berekend voor alle Technische Assistentie giften bij de Bank.
Een percentage van 2% wordt berekend voor componenten uit leningenprojecten.
Dit zijn administratiekosten voor de cofinanciering van leningen.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Elke lidstaat van de Bank heeft een Gouverneur en een plaatsvervanger
Gouverneur. In Nederland zijn dit de Minister van Financiën resp. de
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De Raad van Gouverneurs is het
hoogste orgaan van de AsDB en komt eenmaal per jaar bijeen
(Jaarvergadering). In praktijk neemt de Raad van Bewindvoerders, het
dagelijks bestuur van de Bank, de meeste beslissingen. De VS, Japan en China
hebben elk een eigen bewindvoerder, de andere landen zijn samengevoegd in
verschillende kiesgroepen. In totaal zijn er acht regionale en vier
niet-regionale kiesgroepen. Nederland zit in een kiesgroep met Canada,
Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden. Deze kiesgroep heeft 8,2% van de
stemmen. De bewindvoerder van deze kiesgroep is altijd een Canadees. De
functies van plaatsvervangend bewindvoerder en assistent rouleren tussen
Nederland en de Scandinavische landen. Nederland levert telkens twee jaar de
assistent en één jaar de plaatsvervangend bewindvoerder en is hiermee
permanent in de Kiesgroep vertegenwoordigd.
Controle op rechtmatigheid
Het kantoor van de Algemene Accountant (Office of the General Auditor, OGA)
is een onafhankelijke afdeling en voert objectieve beoordelingen van AsDB
activiteiten. Daarnaast identificeert OGA middelen om de algehele
efficiëntie van de inzet te verhogen. OGA is ook het aanspreekpunt binnen de
organisatie aangaande corruptie en onderzoekt incidenten van corruptie of
fraude bij projecten of van stafleden. Binnen OGA is hiervoor in 1999 een
speciale anti-corruptie eenheid opgericht. Deze eenheid heeft reeds enkele
beschuldigingen van fraude en corruptie onderzocht. OGA rapporteert aan
direct aan de President van de AsDB. De 'Audit Committee' van de Raad van
Bewindvoerders controleert de activiteiten van OGA.
Daarnaast worden jaarlijks controles van projecten en administratieve en financiële processen uitgevoerd door OGA. Naar aanleiding van deze controles zijn in 2000 op beide terreinen belangrijke aanbevelingen gedaan, o.a. ter verbetering van de effectiviteit en efficiëntie van de beoordeling van de financiële verslaglegging van de uitvoerende organisaties en betere procedures voor de verwerving van goederen en diensten.
Binnen de Bank bestaat een Board Inspection Committee (BIC). Deze commissie
van de Raad van Bewindvoerders beoordeelt verzoeken van lokale
gemeenschappen voor een inspectie van een bepaald project. Deze
inspectiefunctie van de Bank geeft de lokale gemeenschappen formele
procedures om bezwaar te maken tegen bepaalde ontwikkelingsprojecten die de
Bank financiert of wil financieren. Gemeenschappen kunnen bezwaar maken
indien zij vermoeden dat de Bank haar eigen operationele beleid en
procedures niet volgt, en dat dit ten nadele is van deze gemeenschappen. De
BIC zal ten aanzien van elk verzoek een aanbeveling doen aan de gehele Raad
of een onderzoek gerechtvaardigd is. Indien de BIC het nodig acht kunnen zij
de hulp van een onafhankelijk panel (Inspection Panel) van deskundigen
inroepen.
Overeenkomstig de bepalingen van de AsDB wordt de boekhouding minstens
eenmaal per jaar door externe accountants beoordeeld.
Prestatiemeting
De 'Operations Evaluation Office' (OEO) is binnen de AsDB verantwoordelijk
voor het meten van de prestaties van afgeronde projecten, programma's en
technische assistentie. Naast deze traditionele focus richt de OEO zich ook
op thematische studies, evaluatie van de effectiviteit van de activiteiten
en procedures van de AsDB, geeft zij feedback op lopende activiteiten en
controleert zij of haar aanbeveling wel worden uitgevoerd.
Voor de prestatiemeting binnen de AsDB worden zogenaamde Project Performance Audit Reports ontwikkeld. In september 2000 zijn de uitgebreide richtlijnen voor de rapporten aangepast. De voorschriften zijn in grote lijnen in overeenstemming met de principes van de DAC. Het systeem van de AsDB kent een vier-categorieën beoordeling, te weten zeer succesvol, succesvol, minder succesvol, en niet succesvol. De beoordeling is afhankelijk van een gewogen score op vijf afzonderlijke criteria, te weten relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, duurzaamheid en institutionele ontwikkeling.
In 2000 zijn de prestaties van 26 projecten en programma's gemeten. De OEO
concludeerde dat 13 projecten succesvol zijn geweest, waarvan twee zeer
succesvol. Een tiental projecten/programma's waren minder succesvol en 3
projecten waren onsuccesvol. Daarnaast zijn de prestaties van 11 technische
assistentie activiteiten gemeten. Hiervan waren 2 activiteiten zeer
succesvol, 7 succesvol en 2 minder succesvol.
Concrete maatregelen ter implementatie van de IFI notitie
Conclusies uit hoofdstuk 4.4 van de notitie 'De Internationale Financiële Instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking':
"De AsDB speelt een belangrijke rol in de regio en verdient de steun van
Nederland. Nederland zal er bij de AsDB op aandringen dat de recent
ontwikkelde armoedebestrijdingsstrategie ook daadwerkelijk op een duurzame
wijze wordt uitgevoerd. Ook zal met behulp van de posten worden gelet op de
opstelling van de Bank in landen waar een sector-investeringsprogramma wordt
uitgevoerd. Samenwerking tussen de posten en de Bank op sectoraal niveau
wordt gestimuleerd. Hulpcoördinatie zal hoog op de agenda van de Bank moeten
komen te staan. In het verlengde daarvan zal de Bank haar lokale
aanwezigheid moeten versterken en zichzelf de vraag moeten stellen waar haar
comparatieve voordelen liggen binnen de donorgemeenschap. De Japanse invloed
en de transparantie in de besluitvorming binnen de Bank blijven een punt van
zorg."
Concrete maatregelen ter implementatie:
De AsDB heeft, zoals genoemd, een nieuw lange-termijn strategie ontwikkeld
waarin duurzame en op armen gerichte economische groei, sociale ontwikkeling
en de bevordering van goed bestuur de prioriteiten vormen. De Bank zal
tevens pro-actiever participeren in de opstelling van nationale
armoedebestrijdingsstrategieën en de eigen landenstrategie hieraan
ondergeschikt maken. Nederland ondersteunt dit beleid van de Bank, o.a.
door de voorgenomen financiering van een PRSP-trustfund. Dit trust fund
ondersteunt de rol van de Bank in het PRS(P)-proces door het financieren van
capaciteitsversterking op dit terrein zowel binnen de Bank zelf als in de
landen van de regio.
De AsDB voert met de Wereldbank enkele proefprojecten uit binnen het
Comprehensive Development Framework. De versterking van de lokale kantoren
die mede onder druk van Nederland is doorgevoerd, zal de samenwerking ter
plaatse met lenende landen, andere IFI's en donoren moeten bevorderen. Ook
zal een Memorandum of Understanding voor de samenwerking met de Wereldbank
worden gesloten.
De samenwerking tussen de AsDB en de Nederlandse ambassades is
geïntensiveerd en heeft er toe geleid dat op sectoraal niveau (onder meer op
de gebieden van watermanagement, biodiversiteit, bosbouw en duurzame
energie) cofinanciering met de Bank plaatsvindt in Bangladesh, Vietnam en
Regionaal Zuid Oost Azië.
Het AsDF zal, conform de Nederlandse inzet, een prestatiegericht
allocatiesysteem invoeren. Dit systeem zal op basis van de beoordeling van
de economische, sociale, institutionele en bestuurlijke prestaties van een
bepaald land de omvang van de allocatie voor dat land bepalen. Dit is een
belangrijke stap ter vergroting van de effectiviteit van de hulp en vergroot
de transparantie binnen de Bank.
Met ingang van 2001 heeft de AsDB, zoals reeds aanwezig bij de Wereldbank,
een Development Effectiveness Committee ingesteld. Daarnaast leidt de
digitale verspreiding van (beleids)documenten tot grotere transparantie.
De AsDB heeft tenslotte een aantal maatregelen genomen om het interne bestuur van de Bank te verbeteren, o.a. door de instelling van de reeds genoemde anti-corruptie eenheid, de versterking van het inspectie panel en de evaluatie unit. De Raad van Bewindvoerders zal voortaan in een formele zitting de landenstrategieën, het driejarig werkprogramma en de allocatie van middelen aan individuele landen bekrachtigen. Deze maatregelen komen overeen met de Nederlandse inzet tijdens de AsDF-VIII-onderhandelingen.
Partnership Programma
Nederland heeft geen partnership programma met de AsDB.
16. African Development Bank/Fund (AfDB/AfDF)
Doelstelling
De Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep bestaat uit de Afrikaanse
Ontwikkelingsbank (1964), het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (1975) en het
Nigeria Trustfund (1976). Ten tijde van de oprichting was de AfDB de enige
regionale ontwikkelingsbank zonder niet-regionale aandeelhouders. Begin
jaren zeventig traden de grotere niet-regionale leden toe.
De AfDB stelt in haar nota van eind 1998 "A re-invigorated bank: an agenda for moving forward" dat armoedebestrijding door middel van het bevorderen van duurzame economische groei en sociale ontwikkeling de centrale doelstelling is. Binnen haar mandaat verstrekt het Bankloket project- en programmafinanciering, aanpassingsleningen en leningen aan de particuliere sector en overheden. Het Fondsloket verschaft concessionele project- en programmaleningen en giften voor technische assistentie. Het Nigeria Trustfund, gevoed door Nigeria, verschaft concessionele leningen.
Werkwijze en activiteiten
Het jaar 1995 was een jaar van ommekeer voor de Bankgroep. Vanaf dat jaar
zijn ingrijpende institutionele en operationale hervormingen doorgevoerd.
Deze hebben onder meer geleid tot een strikt uitleenbeleid, waardoor het
Bankloket alleen toegankelijk is voor kredietwaardige landen met een hoger
BNP dan USD 925 per capita (13 landen). Het Fondsloket en het Nigeria
Trustfund verschaffen concessionele middelen aan landen met een BNP per
capita van maximaal USD 925 per capita (40 landen; 2 hiervan ontvangen zowel
bank- als fondsleningen). Door het grote aantal arme landen in Afrika zijn
de Bank en het Fonds nagenoeg even groot (ieder ca. SDR 6 miljard aan
uitstaande leningen).
De AfDB opereert vanuit Abidjan, Ivoorkust. Er werd in 1999 mede onder druk
van Nederland besloten om in een periode van ongeveer vijf jaar 25
veldkantoren te openen (decentralisatie van de AfDB). In 1999 is eveneens
de 'Vision' van de AfDB-groep aangenomen. De AfDB richt zich op
armoedebestrijding, door middel van programma's voor landbouw en rurale
ontwikkeling, sociale sectoren (onder meer basisonderwijs en
gezondheidszorg), private sector ontwikkeling, het bevorderen van goed
bestuur en regionale integratie. Daarnaast zijn milieu en gender
geïntegreerd in alle activiteiten van de bankgroep.
In het kader van de achtste middelenaanvulling van het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (AfDF-VIII) is -in samenwerking met de Wereldbank- een stelsel van indicatoren ontwikkeld, welke de armoedefocus van de AfDB dient te waarborgen. Het beleid inzake goed bestuur is recent (voorafgaand aan de eerste onderhandelingsronde AfDF-IX) ontwikkeld. In zogenoemde Country Performance Assessments (CPA's) zijn kwaliteit en resultaten van het gevoerde beleid en bestuur nu ook systematisch gewogen en beoordeeld. De verdeling van de middelen vindt plaats op basis van deze criteria.
De bankmiddelen worden aangetrokken van de kapitaalmarkt. De voorwaarden
waaronder de Bank deze middelen aantrekt zijn minder gunstig dan voor bijv.
de IBRD, omdat de Bank niet over de gehele linie over de hoogste maatstaf
van financiële kracht beschikt, de zogenaamde AAA-status. De bank krijgt van
één financieel instituut (Standards & Poor's) slechts de rating AA plus.
Daarbij komt dat in augustus 2000 dit financieel instituut haar
vooruitzichten over handhaving van de huidige rating negatief bijstelde.
Echter, deze bijstelling is in juni 2001 teruggedraaid en de opinie over de
AA plus-rating is wederom stabiel.
Financiële omvang en bijdragen
Het uitleenniveau van de AfDB-groep is de laatste jaren redelijk constant.
Van 1997 tot 1999 bedroeg dit niveau ongeveer SDR 1,25 miljard. In 2000
bedroeg het uitleenniveau SDR 1,3 miljard. Dit bestaat voor SDR 670 miljoen
uit leningen van de Bank; vanuit het Fonds is SDR 656 miljard toegezegd aan
nieuwe zachte leningen en giften. Daarnaast draagt de Bank ook bij aan het
HIPC-schuldenverlichting. In 2000 bedroeg dit SDR 648 miljoen ten opzichte
van het SDR 92 miljoen in 1999.
De bijdragen van Nederland over 1998-2000 aan de AfDB en AfDF in mln NLG
1998 1999 2000
Ned. bijdrage AfDB nvt 1,3 1,4
Ned. bijdrage AfDF 42,8 40,8 19,8
Noot: De hoogte van de bijdragen fluctueert omdat er verschillende
middelenaanvullingen met een verschillende looptijd parallel betaald worden,
te weten AfDF IV, V en VI. Deze fluctuatie betekent niet dat Nederland
minder prioriteit geeft aan het AfDF.
Thans heeft de AfDB 53 regionale en 24 niet-regionale leden. De grootste
regionale aandeelhouders zijn Nigeria en Egypte. De grootste niet-regionale
aandeelhouders zijn de VS, Japan, Duitsland, Frankrijk en Canada. Bij de
AfDB hebben de regionale aandeelhouders 60% van de stemmen. De Bank heeft
sinds de kapitaalverhoging in 1999 een kapitaal van ca. SDR 21 miljard. De
drie belangrijkste lenende landen van de bank zijn Marokko (16%), Tunesië
(15,5%) en Algerije (10%).
Het AfDF heeft 27 leden: 24 niet-regionale leden, de Verenigde Arabische
Emiraten (geen lid AfDB) en de AfDB zelf. In 1998 is ook Zuid-Afrika
toegetreden als donor van het AfDF. De vorige middelenaanvulling van het
fonds vond plaats in 1999 (AfDF-VIII); deze had een omvang van SDR 2,2
miljard voor een periode van drie jaar. Inmiddels zijn onderhandelingen
gestart over een nieuwe middelenaanvulling (AfDF-IX). De belangrijkste
lenende landen van het Fonds zijn momenteel Ethiopië, Mozambique, Uganda,
Tanzania en Ghana.
De regionale verdeling van het totaal aan leningen en (technische
assistentie) giften van de gehele bankgroep was in het jaar 2000 als volgt
verdeeld: 30,0% in West-Afrika; 27,6% in Oost-Afrika; 18,4% in Zuid-Afrika;
14,7% in Centraal-Afrika; 6,9% in Noord-Afrika; multi-regionaal: 2,4%.
10 grootste aandeelhouders 2001 (AfDB) in mln SDR
Landen Aandelenkapitaal %
1. Nigeria 1.922 9,3
2. VS 1.419 6,9
3. Japan 1.176 5,7
4. Egypte 1.107 5,4
5. Duitsland 880 4,3
6. Ivoorkust 808 3,8
7. Frankrijk 802 3,9
8. Canada 800 3,9
9. Libië 791 3,8
10. Algerije 775 3,8
33. Nederland 166 0,8
10 grootste donoren per 2001 (AfDF) in mln SDR
Landen Donorbijdragen aan AfDF-I t/m AfDF-VIII % van donor-bijdrage %
stemmen
1. Japan 1.499 13,9 7,1
2. VS 1.378 12,7 6,1
3. Duitsland 1.068 9,9 5,0
4. Frankrijk 1.033 9,6 4,8
5. Canada 929 8,6 4,3
6. Italië 766 7,1 3,6
7. Zweden 544 5,0 2,6
8. VK 495 4,6 2,3
9. Zwitserland 445 4,1 2,1
10. Noorwegen 440 4,1 2,0
12. Nederland 322 3,0 1,4
Noot: De AfDB heeft de helft van de stemmen van het AfDF in haar bezit.
Naast de bijdragen aan de AfDB en het AfDF bestaan er twee Nederlandse trust
funds bij de AfDB. Het Nederlands Consultancy Trust Fund (NCF II) is
opgericht in 1996 en loopt t/m 2001. Het NCF II heeft tot doel technische
assistentie te bieden aan het AfDB-beleid voor de sociale sectoren (NLG 3
miljoen). Dit jaar is een evaluatie van NCF II voorgenomen: op grond van de
resultaten hiervan zal het trustfund al dan niet worden verlengd. Tevens
bestaat het voornemen in 2001 een PRSP-Trust Fund op te richten (2001 t/m
2003, NLG 20 miljoen). Dit fonds heeft zowel ten doel de PRS-capaciteit van
de Bank zelf te versterken als de Bank in staat te stellen regionale leden
te assisteren bij het opstellen en implementeren van PRSP's.
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
In 2000 is de AfDB voor SDR 1,3 miljard (exclusief bijdrage aan
HPIC-schuldenverlichting) aan nieuwe leningen overeengekomen. De totale
administratieve kosten in datzelfde jaar bedroegen SDR 106,7 miljoen. De
ratio tussen administratieve kosten en leningen is 12,2%. Eind 2000 waren
1015 personen werkzaam bij de AfDB. Dit betekent dat per medewerker SDR 1,28
miljoen aan leningen werd omgezet en dat de administratieve kosten per
medewerker SDR 105.123 bedroegen. De uitstaande leningen bedragen cumulatief
SDR 12,4 miljard (Bank SDR 6,6 miljard, Fonds SDR 5,8 miljard).
Tegemoetkoming in beheerskosten door de donor:
De AfDB doet werkzaamheden voor enkele organisaties en trust funds. Voor
ieder trust fund wordt er een afspraak over beheerskosten gemaakt, waarbij
de percentages variëren van 2 tot 5% afhankelijk van de werkzaamheden die
verricht dienen te worden. In het geval van het Nederlandse NCF II is er
indertijd 0% vergoeding voor het beheer hiervan afgesproken.
Nederlandse positie in het beheersorgaan
Nederland vormt een kiesgroep met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en
Portugal. De bewindvoerder wordt voor drie jaar benoemd en kan één keer
herbenoemd worden. Duitsland en het VK leveren roulerend de bewindvoerder en
een adviseur; Portugal levert de assistent. Het Nederlands aandeel in het
totaal van de Kiesgroep is relatief klein (15,9%); om toch permanent en op
hoog niveau vertegenwoordigd te zijn heeft Nederland ervoor gekozen om uit
OS-middelen een permanente plaatsvervangend bewindvoerder te financieren.
Controle op rechtmatigheid
Ter verbetering van het financiële beleid werden recent diverse belangrijke
beleidsveranderingen ingevoerd. Lopende projecten worden nu gemiddeld
anderhalf maal per jaar geïnspecteerd. Ook vindt periodiek overleg plaats
met andere multilaterale ontwikkelingsbanken over 'lessons learned' m.b.t.
controle op rechtmatigheid. De boeken van de AfDB worden gecontroleerd door
een externe accountant. Procurement en Tender Guidelines werden in 1998
gewijzigd en clausules aangaande fraude, corruptie en sanctiemaatregelen
werden opgenomen. Verder is het beleid t.a.v. 'misconduct' van bankstaf
opgenomen in de gereviseerde 'Staff Rules of the African Development Bank'
(mei 2000).
Prestatiemeting
De AfDB meet tijdens projectevaluaties periodiek de doelmatigheid en de
relevantie m.b.t. ontwikkelingsdoelstellingen, op basis van een stelsel van
OS-indicatoren. De AfDB beschikt over een eigen Operations Evaluation
Department (OED), dat projecten en programma's doorlicht op effectiviteit,
efficiëntie, relevantie en impact. Het OED heeft als doelstelling het
toepassen van evaluatie als leermiddel en als instrument voor systematisch
onderzoek naar i) de effectiviteit van de Bank als ontwikkelingsinstelling
ii) de resultaten van haar financiële activiteiten en iii) de efficiëntie
van de daarmee samenhangende werkprocessen.
Voor een goede evaluatie zijn indicatoren vereist. OED is belast met de
ontwikkeling en verbetering hiervan. Momenteel is samen met de VN
Economische Commissie voor Afrika (ECA) een methodologische studie gestart
naar de ontwikkeling van indicatoren t.a.v. goed bestuur. De terugkoppeling
van een evaluatie wordt in breed perspectief geplaatst; het gaat om het
creëren van een managementstructuur waarin voortdurende verbetering centraal
staat. Tijdens de eerste onderhandelingsronde voor de middelenaanvulling van
AfDF-IX zegde de AfDB toe een externe review te laten uitvoeren van de
effectiviteit van haar activiteiten. Nederland zal de AfDB aan deze
toezegging houden.
De AfDB beschikt over een interne control unit, onder toezicht van de 'Vice
President Financial Operations'. Deze unit brengt -vooraf gaande aan
'payments'- een assessment uit over de voorziene kosten en baten van
projecten. Tijdens de projectcyclus is de interne control unit belast met
monitoring en evaluatie van lopende projecten (op kwartaal basis).
Concrete maatregelen ter implementatie van de IFI notitie
De conclusie uit hoofdstuk 4.5 van de notitie "De Internationale Financiële Instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking" luidde:
" De Afrikaanse Ontwikkelingsbank is momenteel onder de IFI's zonder twijfel
de kleinste en zwakste broeder. Op het Afrikaanse continent neemt zij, in
vergelijking met de Wereldbank, een bescheiden positie in. De Bank is bezig
haar "niche" te bepalen. De AfDB heeft jaren van crisis doorgemaakt, waarin
zelfs het voortbestaan ernstig in gevaar was. De leiding van de Bank lijkt
er nu echter in geslaagd te zijn een keer ten goede te bewerkstelligen,
waardoor het vertrouwen van de donoren en de financiële wereld voorlopig is
herwonnen. Ook wordt een aantal lokale kantoren heropend, waardoor de Bank
meer zal gaan samenwerken met het ontvangende land en andere donoren.
Gehoopt wordt dat deze ontwikkeling zal bijdragen aan een sterkere positie
van de Bank."
Concrete maatregelen ter implementatie:
Een aandachtspunt voor Nederland bij de AfDB-groep blijft
armoedebestrijding. Tijdens de Mid-Term Review van AfDF-VIII werd duidelijk
welke concrete maatregelen de AfDB neemt ter verbetering van
programma-effectiviteit:
De AfDB wil mede onder druk van Nederland decentraliseren en de interne
organisatie verfijnen, zodat de armoedefocus beter wordt gewaarborgd. In
1999 werd besloten om in een periode van ongeveer vijf jaar 25 veldkantoren
te openen. Recent is besloten tot een reorganisatie, waarbij ondermeer een
aparte armoede-unit zal worden opgericht, welke direct aan een
Vice-President zal rapporteren.
De AfDB stelt de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) centraal en wil
een actieve rol spelen in het PRSP-proces in Afrika. Nederland ondersteunt
deze prioriteit. Het voornemen bestaat een PRSP-trust fund te financieren
dat beoogt zowel de capaciteit van de AfDB zelf als de landen in de regio op
dit terrein te versterken.
De AfDB heeft veel nieuw (sector-)beleid ontwikkeld.
De AfDB zal selectiviteit betrachten in activiteiten en zich gericht
concentreren op een beperkt aantal onderwerpen. Nederland blijft samen met
gelijkgezinde donoren sterk aandringen op selectiviteit in lijn met de
comparatieve voordelen van de AfDB.
De AfDB werkt meer samen met andere internationale en Afrikaanse
instellingen. De overeenkomst met de Wereldbank door middel van een
Memorandum of Understanding is een stap in deze richting. Nederland toont
zich in de vergaderingen van de Raad van Bewindvoerders, tijdens
jaarvergaderingen en onderhandelingen voor middelenaanvullingen een fervent
voorstander van een nauwere samenwerking van de AfDB met andere IFI's en met
VN-instellingen.
Een ander aandachtspunt voor Nederland is de financiële soliditeit van de
instelling. De Bank hanteert een strikt financieel beleid en heeft voldoende
netto-inkomen en reserves. Echter, de AfDB-groep heeft te kampen met
aanzienlijke betalingsachterstanden van een aantal Afrikaanse landen, met
name DR Congo, die in een conflictsituatie verkeren en daardoor hun leningen
niet kunnen terugbetalen.
Partnership Programma
Nederland heeft geen partnership programma met de AfDB/AfDF.
17. International Monetary Fund (IMF/PRGF)
Doelstelling
Het IMF is een monetaire instelling, belast met het toezicht op het
internationaal monetair stelsel en wisselkoersstabiliteit. Het IMF heeft een
loket voor ontwikkelingslanden. De naam van dit loket werd omgedoopt van
Enhanced Structural AdjustmentFacility (ESAF) tot Poverty Reduction and
Growth Facilicty (PRGF). Het 'Policy Framework Paper', het basisdocument
voor programma's gefinancierd uit dit loket, werd in 1999 vervangen door de
'Poverty Reduction Strategy Papers' (PRSP).
Werkwijze en activiteiten
PRGF-middelen worden aan centrale banken van lenende landen overgemaakt en
dienen in principe als betalingsbalanssteun. De betalingsbalansproblemen in
ontwikkelingslanden hebben doorgaans een hardnekkiger karakter dan in meer
ontwikkelde landen en daarom is de looptijd voor PRGF-leningen langer dan
die van andere IMF-faciliteiten, namelijk 10 jaar waarvan 5,5 jaar
aflossingsvrij, terwijl de rente een 0,5% per jaar bedraagt. Om in
aanmerking te komen voor PRGF-steun moeten landen de 'IDA-only' status
hebben en een Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP) of interim-PRSP
hebben opgesteld.
Het IMF heeft de laatste jaren veel werk verricht om in de programma's voor
lage-inkomens-landen de armoedefocus te verbeteren. Dit vindt ten dele zijn
oorsprong in de externe ESAF-evaluatie uit 1998, waarin aanbevelingen werden
gedaan over sociale aspecten en ownership. In de PRGF staat naast de
doelstelling van economische groei de armoededoelstelling centraal. Tevens
heeft het HIPC-initiatief bijgedragen aan de versterking van de armoedefocus
bij het IMF. In het kader van dit initiatief kwam de discussie los over de
gewenste relatie tussen schuldverlichting, armoedebestrijding en economisch
beleid in de HIPC-landen.
Omschakeling van ESAF naar PRGF blijkt in de praktijk niet gemakkelijk te
zijn. Het is moeilijk gebleken om macro-economisch beleid daadwerkelijk te
integreren met armoedebestrijding. Om de armoedefocus te vertalen naar
concreet economisch beleid dient het IMF veel meer dan vroeger samen te
werken met de Wereldbank. De meeste PRGF-programma's lijken daarom technisch
gezien nog op ESAF-programma's. De procesmatige aspecten zijn wel
aanzienlijk veranderd: er vinden meer consultaties plaats met vakministeries
en het maatschappelijk middenveld en de doelstelling van ownership krijgt
explicieter aandacht van IMF-stafleden in het veld.
Omvang programma en bijdragen
Op 31 mei 2001 bedroeg het totaal uitstaande bedrag dat verstrekt is via de
PRGF (en zijn voorgangers, de ESAF en SAF) SDR 6,4 miljard (USD 8,0
miljard). Vorig jaar werd in totaal SDR 492 miljoen (USD 615 miljoen)
uitgekeerd aan PRGF-middelen. Dit jaar is tot 1 juni 2001 totaal SDR 284
miljoen (USD 355 miljoen) uitgekeerd. PRGF-middelen worden door donoren
gesubsidieerd zodat het IMF zijn middelen tegen een concessioneel tarief kan
aanbieden (0,5% per jaar).
De Nederlandse bijdrage aan de Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF)
in 1998-2000:
1998 1999 2000
Bijdrage aan PRGF-HIPC TF NLG 10 mln NLG 10 mln NLG 10 mln
Bijdrage aan PRGF Trust (subsidy account) NLG 12,5 mln NLG 12,5 mln
NLG 12,5 mln
Bijdrage aan PRGF Trust (loan account) - SDR 250 mln SDR 200 mln
10 grootste donoren aan PRGF Trust Subsidy Account tot 31 maart 2001
Landen/donoren Bijdragen aan 'subsidy account'
in mln SDR %
1. Japan 507,0 26,8
2. VK 285,2 15,1
3. Canada 168,9 8,9
4. Italië 138,6 7,3
5. Duitsland 124,6 6,6
6. VS 118,9 6,3
7. PRGF Reserve Account 110,9 5,9
8. Nederland 81,5 4,3
9. België 72,2 3,8
10. Denemarken 38,3 2,0
10 grootste deelnemers aan PRGF Trust Loan Account tot 31 maart 2001
Landen Loan account
in mln SDR %
1. Japan 4,350 38,4
2. Frankrijk 1,900 16,8
3. Duitsland 1,750 15,4
4. Italië 830 7,3
5. Canada 700 6,2
6. Nederland 450 4,0
7. Spanje 412 3,6
8. Zwitserland 352 3,1
9. België 200 1,8
10. Noorwegen 150 1,3
Noot: 1 SDR = 1,26065 USD per 31.03.01
10 grootste donoren van de PRGF HIPC Trust (2001) in mln USD
Landen Bijdrage %
1. VS 416 21,3
2. Japan 180 9,2
3. Duitsland 159 8,2
4. Frankrijk 103 5,3
5. VK 103 5,3
6. Italië 80 4,1
7. Saoedi-Arabië 67 3,4
8. Canada 61 3,1
9. Nederland 57 2,9
10. Zwitserland 47 2,4
10 grootste IMF-lidstaten per (2000)
Landen Quotum miljard SDR %
1. VS 37.149 17,5
2. Japan 13.312 6,3
3. Duitsland 13.008 6,1
4. Frankrijk 10.738 5,1
5. VK 10.738 5,1
6. Italië 7.055 3,3
7. Saoedi-Arabië 6.985 3,3
8. Canada 6.369 3,0
9. China 6.369 3,0
10. Rusland 5.945 2,8
11. Nederland 5.160 2,5
Administratieve kosten
Personele en materiële kosten voor de organisatie:
In 2000 bedroeg het totale uitleenbedrag voor SAF/ESAF/PRGF USD 8,0 miljard.
De administratieve kosten verbonden aan de PRGF-activiteiten van het Fonds
komen ten laste van de algemene middelen van het IMF (de General Resource
Account). Dat betekent dat alle bijdragen die Nederland in de vorm van
subsidies levert aan de PRGF-activiteiten van het Fonds ook daadwerkelijk
ten goede komen aan de PRGF-landen. De totale administratieve kosten van het
Fonds bedroegen in 2000 USD 583 miljoen. De ratio tussen de totale
administratieve kosten en het totaal van toegezegde leningen (SDR 22,9
miljard) bedroeg daarmee 2,5%. In 2000 waren 3082 mensen werkzaam bij het
IMF. Dit betekende dat de administratieve kosten per medewerker USD 189.162
bedroegen.
Tegemoetkoming in beheerskosten door donoren:
De management fee voor activiteiten in opdracht van donoren varieert van
1-6% voor respectievelijk het Special Drawing Rights (SDR) Department en het
General Resources Account (GRA).
Nederlandse positie in het beheersorgaan
De President van De Nederlandsche Bank is Gouverneur bij het IMF en de
Thesaurier-Generaal van het ministerie van Financiën is plaatsvervangend
Gouverneur. De Board of Governors (Raad van Gouverneurs) komt jaarlijks
bijeen ten tijde van de Jaarvergadering in september. Wat betreft het
Development Committee, het International Monetary and Financial Committee en
de Raad van Bewindvoerders zie het gestelde in de betreffende paragraaf in
het hoofdstuk Wereldbank.
Controle op rechtmatigheid
De boeken van IMF worden door een externe accountant gecontroleerd en
getoetst of ze aan de gangbare Internationale Accounting Standaarden
voldoen. Ook is er de Office of Internal Audit and Inspection, die direct
onder de Managing Director valt en die zowel interne audits doet als
evaluaties.
Het 'Treasury's Department' verricht sinds 2000 ook audits in
programmalanden om te kijken of de procedures en administratieve systemen
van voldoende kwaliteit zijn om een goed gebruik van Fondsmiddelen te
garanderen (safeguard assessments).
Recent is de Independent Evaluation Office opgericht, dat onafhankelijk op
eigen initiatief evaluaties gaat doen van IMF-beleid. Daarnaast laat het IMF
regelmatig externe evaluaties uitvoeren, zoals de reeds eerder genoemde
ESAF-evaluatie uit 1998.
Prestatiemeting
De doeltreffendheid van het vroegere ESAF en het huidige PRGF kan onder meer
worden afgeleid uit de bevindingen van de uitgevoerde interne en externe
evaluatie. Deze vonden in resp. 1997 en 1998 plaats. De interne evaluatie
richtte zich met name op de vraag in hoeverre de macro-economische
doelstellingen feitelijk worden gerealiseerd. De externe evaluatie van ESAF
was gericht op de externe duurzaamheidseffecten van ESAF, de sociale
component, en het aspect van ownership van het ontvangende land. Belangrijk
op te merken is dat in de PRSPs de aanbevelingen van deze externe evaluatie
zijn verwerkt.
Concrete maatregelen ter implementatie van de IFI notitie
De conclusie uit hoofdstuk 4.5 van de notitie 'De Internationale Financiële
Instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking' over het IMF en in
het bijzonder PRGF luidde:
"Het IMF is essentieel voor de armste landen onder meer vanwege zijn zachte
loket, de Poverty Reduction and Growth Facility (opvolger van de Enhanced
Structural Adjustment Facility). De PRGF heeft een grote ("groen licht"-)
uitwerking en uitstralingseffect naar donoren en de particuliere sector.
PRGF/ESAF heeft sinds de hervorming van de faciliteit aan betekenis gewonnen
als kanaal voor het Nederlandse OS-beleid, omdat armoedebestrijdingsbeleid
en sociale doelstellingen thans beter worden geïntegreerd in het
macro-economisch stabilisatiebeleid onder PRGF-programma's."
Concrete maatregelen ter implementatie:
In augustus 2000 werden nieuwe richtlijnen voor PRGF vastgesteld. Deze
richtlijnen zijn een antwoord op interventies van o.a. Nederland tijdens de
besprekingen van PRSP/PRGF-beleidsstukken en PRGF-landen-documenten in de
Raad van Bewindvoerders. In de nieuwe richtlijnen wordt de nadruk gelegd op:
ownership en verbetering van participatie;
inkadering van PRGF in de PRSP;
flexibiliteit, o.a. in doelstellingen t.a.v. begrotingstekorten;
begrotingsuitgaven die vooral aan de armen ten goede komen;
verbeteren van public resource management en accountability;
sociale impact-analyse van macro-economische maatregelen en structurele
aanpassingen;
meer selectiviteit in het toepassen van structurele condities.
Nederland is ingenomen met de PRGF-richtlijnen en ziet deze als een duidelijke stap in de goede richting. Het eindstation is echter nog niet bereikt. Nederland werkt in Utstein-verband nauw samen, ook op het gebied van PRSP's. Ook worden Nederlandse ambassades geconsulteerd in landen waar een PRGF-programma operationeel is. Alle inspanningen zijn er op gericht dat (verdere) verbeteringen worden geboekt op de volgende terreinen:
het beter uitwerken van "pro poor growth"-concept en "pro-poor" economische
beleidsopties;
sterker rekenschap geven door IMF-staf van belang van participatie,
ownership en consultatie;
het intensiveren van de samenwerking met de Wereldbank;
sterker focussen van condities in PRGF-programma's op de eigen kerntaken; in
verband hiermee is ook een betere afstemming op het gebied van structurele
conditionaliteit met de Wereldbank noodzakelijk;
het vertalen van de armoedefocus in PRGF-programma's naar macro-economisch
beleid.
Tijdens een recent bezoek van Masood Ahmed, Deputy Director van de Policy
Development and Review Department van het IMF aan Den Haag, in het kader van
zijn bezoeken aan de Utsteinpartners, lichtte hij toe dat de grootste
vooruitgang is geboekt in het stroomlijnen van conditionaliteit en het
bevorderen van "pro poor"-uitgaven, o.a. door meer nadruk te leggen op het
beheer en transparantie van de overheidsbegroting. Het "pro poor growth"
beleid komt nog niet zo goed uit de verf. De sociale impact-analyses
verkeren nog in de "pilot"-fase. De hoofdkenmerken van het PRSP-proces
(ownership en participatie) zijn tamelijk lastig om te realiseren. Het IMF
probeert d.m.v. themabijeenkomsten de lokale vertegenwoordigers van het IMF
(de Resident-Representatives) en Mission Chiefs beter in staat te stellen om
bij te dragen aan de ownership en participatie-doelstellingen. De
uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het laten deelnemen van civil
society aan de beleidsdialoog in het kader van de PRSP ligt echter bij het
ontvangende land.
Het IMF heeft, samen met de Wereldbank, bijgedragen aan een hoofdstuk over
macro-economie in het PRSP Source Book. Dit zal de betreffende landen kunnen
ondersteunen in de formulering van macro-economisch beleid t.b.v. de PRSP.
De Utstein-PRSP-missie, die in januari jl. het IMF en de Wereldbank bezocht,
was redelijk tevreden over de manier waarop het IMF het PRSP-gedachtengoed
heeft geïntegreerd in de eigen werkwijze.
Partnership Programma
Nederland heeft geen partnership programma met het IMF.
(de tweede bijlage, Instructions for filling in the questionnaire, is niet
electronisch beschikbaar)
Kenmerk
Blad /105
Inclusief eenmalige projecten
===