PERSBERICHT Vrijdag 13 juli
Chaos en diepe teleurstelling voor kandidaat-lidstaten bij toetreding
BRUSSEL De toetreding van Oost-Europese landen tot de EU loopt zeer
waarschijnlijk uit op chaos en diepe teleurstelling. Dat is de verwachting
van Erik Meijer, Europarlementariër voor de Socialistische Partij (SP). De
EU heeft de inwoners van die landen jarenlang gouden bergen voorgespiegeld,
maar nu de toetreding dichterbij komt is het zeer twijfelachtig of de landen
daarvan echt voordeel zullen hebben.
Oost-Europa heeft al veel arbeidsplaatsen verloren doordat de eigen
industrie heeft plaatsgemaakt voor importen uit het westen, en dreigt er nog
meer te verliezen als het moet gaan voldoen aan alle EU regels en een
onbelemmerde import toestaat. Als het oosten terugvalt naar de traditionele
rol als leverancier van goedkope grondstoffen en landbouwproducten, en dure
producten uit het westen moet importeren, blijft het duurzaam veroordeeld
tot de positie van het arme achtererf van het rijke westen. Nu de publieke
opinie in het oosten waarneemt hoe zwak die positie is, neemt daar de steun
voor toetreding tot de EU af. Als er referenda over worden gehouden, zullen
veel kiezers zich tégen uitspreken, bijvoorbeeld omdat ze andere eisen aan
de verdragen stellen dan is overeengekomen. Partijen van links of rechts,
zowel regeerders als oppositie, die zich eerder vóór toetreding hebben
uitgesproken lopen dan de kans om te verliezen van nationalisten die tegen
zijn en zich opwerpen als beschermers van de nationale identiteit en de
nationale economie.
In drie reeksen schriftelijke vragen vraagt Meijer de Europese Commissie
duidelijkheid over verwachte referenda en economische teruggang. Hij vindt
dat het hoog tijd wordt om na te denken over alternatieven, zoals een
voorlopige samenwerkingsovereenkomst met zulke landen die hen toestaat zich
te beschermen tegen uitverkoop van grond en bedrijven aan inwoners van
landen met een sterkere economie en tegen importen uit dergelijke landen.
Voor meer info:
Erik Meijer, MEP 06 51152982
Dènis S. Wiering, press officer 06 53483131
Bijlage: de vragen.
Betreft : Afnemende steun voor toetreding van kandidaat-lidstaten en de
mogelijke gevolgen van referenda daarover.
1. Heeft de Commissie er kennis van genomen dat in de Oost-Europese staten
waarmee de onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie het verst
gevorderd zijn de bijval in de publieke opinie voor toetreding daalt, nu
steeds meer blijkt welke verplichtingen aan deze toetreding zijn verbonden
en tevens duidelijk wordt dat toetreding niet vanzelfsprekend leidt tot een
snelle stijging van het levenspeil, tot grotere bestaanszekerheid of tot een
onbeperkte uitbreiding van Europese structuur- en cohesiefondsen ?
2. In welke kandidaat-lidstaten bestaat de mogelijkheid dat over de
toetreding referenda zullen worden gehouden, en in welke staten is het thans
reeds waarschijnlijk dat dit zal gebeuren na de afronding van de
onderhandelingen ?
3. In welke huidige lidstaten bestaat op grond van wettelijke regelingen of
regeringsvoornemens de mogelijkheid dat de bevolking zich zal kunnen
uitspreken over de toelating van nieuwe lidstaten ? Verwacht u daarover met
name een referendum in Oostenrijk, waar de vrees voor toestroming van
werkzoekenden uit nieuwe lidstaten en voor de kerncentrale in Temelin kan
worden gebruikt als instrument om in de binnenlandse politiek sympathie te
vergaren ?
4. Hoe beoordeelt de Commissie de mogelijkheid van referenda in lidstaten,
en hoe beoordeelt u die in kandidaat-lidstaten, mede tegen de achtergrond
van de uitspraken van uw lid de heer Verheugen in 2000 over de wenselijkheid
van het vergroten van de betrokkenheid van de kiezers door het houden van
referenda over degelijke ingrijpende zaken ?
5. Beschikt u reeds over een noodplan met betrekking tot datgene wat dient
te worden gedaan als de toetreding van een of meer lidstaten in een laat
stadium wordt geblokkeerd door kiezersuitspraken die het tempo van
toetreding te hoog vinden, of andere eisen aan toetreding stellen dan in de
onderhandelingen is overeengekomen of zelfs het principe van toetreding
volledig afwijzen ?
Betreft : Duurzame economische achterstand in Oost-Europa in verband met de
historische taakverdeling binnen een gemeenschapelijke markt
1. Deelt de Commissie mijn verwachting dat de integratie van nieuwe
lidstaten in de Europese Unie de minste problemen oplevert als de
levensstandaard van die landen ongeveer gelijk is aan het gemiddelde Bruto
Nationaal Product van de bestaande lidstaten en als een gunstige
verkeersligging het aantrekken en ontwikkelen van vernieuwende bedrijven
vergemakkelijkt, zoals dat het geval was bij de meeste eerdere uitbreidingen
?
2. Op welke wijze denkt de Commissie te voorkómen dat toekomstige oostelijke
lidstaten duurzaam worden veroordeeld tot terugkeer naar hun traditionele
positie van vóór 1940, waarin ze het arme achtererf van het westen waren dat
goedkope landbouw- en mijnbouwproducten exporteerde en daarentegen dure
geavanceerde industriële producten moest importeren ?
3. Zal naar verwachting van de Commissie de terugkeer naar een taakverdeling
als bedoeld in vraag 2 ertoe leiden dat de levensstandaard in het oosten
duurzaam sterk blijft verschillen met die in het westen, waardoor in die
landen de behoefte aan protectie voor het handhaven en ontwikkelen van een
eigen industrie zal groeien ?
4. Hoeveel arbeidsplaatsen in de acht meest waarschijnlijke toetreders op
korte termijn, in de strook
Estland-Letland-Litouen-Polen-Tsjechië-Slowakije-Hongarije-Slovenië, zijn
sinds 1990 reeds vervallen?
5. Hoe groot is voor het deel van werkgelegenheid in dezelfde staten dat
moet worden afgestoten om te kunnen voldoen aan het milieu-acquis ?
6. Hoe groot is het deel van de werkgelegenheid in dezelfde staten dat
vervalt als gevolg van het behoren tot een gemeenschappelijke markt ?
7. Hoe groot is in dezelfde staten het deel van de werkgelegenheid dat zou
vervallen als gevolg van invoering van een gemeenschappelijke munt, die
besteding van de koopkracht aan buitenlandse producten vergemakkelijkt ?
Betreft : Bestrijding van instabiliteit in Oost-Europa door het toestaan van
protectie en het tijdig ontwikkelen van alternatieven voor een snelle
toetreding tot de EU.
1. Acht de Commissie het mogelijk dat de komende jaren in
kandidaat-lidstaten een ernstige politieke instabiliteit zal ontstaan
doordat bij verkiezingen de gezamenlijke partijen van regering en oppositie
welke - ondanks sterk uiteenlopende politieke opvattingen - voorstander
waren van toetreding tot de EU door de kiezers worden afgestraft en
weggevaagd op grond van teleurstellende ervaringen en verwachtingen ?
2. Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat de verwijten van de kiezers aan de
huidige regeringspartijen en aan de belangrijkste oppositiepartijen leiden
tot het aan de macht komen van nationalistische krachten, die zich
profileren met het behoud van de nationale zefstandigheid, benadrukking van
de nationale identiteit en bescherming van de nationale economie ?
3. Wat denkt de Commissie bij te dragen aan het wegnemen van
teleurstellingen en het voorkómen van uitlokking tot een dergelijke
instabiliteit ?
4. Heeft de Commissie reeds nagedacht over alternatieven voor toetreding op
korte termijn tot de EU van de betrokken staten, zoals toepassing van een
overgangsperiode die voorziet in verregaande samenwerkingsovereenkomsten met
de Vyaehrad-landen en de Baltische staten naar het voorbeeld van de vroegere
overeenkomsten met de toenmalige Europese Vrijhandels Associatie ?
5. Acht de Commissie een oplossing mogelijk en aanvaardbaar waarbij deze
staten op grond van een samenwerkingsovereenkomst recht krijgen op
financiële bijdragen uit het Cohesiefonds van de EU maar aan hen ten behoeve
van de bestaanszekerheid voor hun inwoners ook bescherming wordt toegestaan
tegen uitverkoop van grond en bedrijven aan inwoners van landen met een
sterkere economie en eveneens tegen importen uit dergelijke landen ?
6. Hoe snel na het eventueel mislukken van de toetreding van nieuwe
lidstaten kunnen dergelijke in de vragen 4 en 5 bedoelde alternatieven
worden voorgelegd aan het Europees Parlement en aan de parlementen van de
kandidaat-lidstaten ?