http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=418277
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling Afdeling Sociaal Beleid Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 13 juli 2001 Auteur Pauline van der Aa
Kenmerk DSI/SB-370/01 Telefoon 070-3485310
Blad /1 Fax 070-3485366
Bijlage(n) 1 E-mail Pauline-vander.aa@minbuza.nl
Betreft Beantwoording van uw vragen betreffende actieprogramma kinderarbeid
Zeer geachte Voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken van
uw Kamer over het Actieprogramma Kinderarbeid op 30 mei jl. heeft de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd schriftelijk te
antwoorden op een aantal gestelde vragen. Hierbij heb ik de eer u, mede
namens de Minister van Sociale Zaken, in bijlage het antwoord op de vragen
die betrekking hebben op mijn beleidsterrein te doen toekomen.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Eveline Herfkens
Toezegging over kinderarbeid
Vraag 1:
Wat is het beleid in brede zin en in welke mate heeft kinderarbeid
geïntegreerde vorm gekregen in het OS-beleid?
Antwoord:
De hoofddoelstelling van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid is
armoedebestrijding in de brede zin van het woord. Armoede is de hoofdoorzaak
van kinderarbeid; financiële tekorten in huishoudens worden aangevuld met
inkomsten uit kinderarbeid. Het centraal stellen van programma's gericht op
armoedebestrijding heeft direct en indirect een gunstig effect op de
bestrijding van kinderarbeid. Met name onderwijsprogramma's zijn cruciale
instrumenten, ze hebben zowel een preventieve als curatieve functie.
Internationaal zijn tijdens de Millennium Top in 1999 zeven international
development targets armoedebestrijding bevestigd en wereldwijd aanvaard door
bijna honderdvijftig staatshoofden en regeringsleiders. Deze targets zijn
een belangrijke leidraad voor het Nederlandse OS-beleid. zoals de `Halvering
van armoede in 2015, `Basisonderwijs voor alle kinderen' en `Gelijke
onderwijskansen voor meisjes in 2015'. Het nastreven van de internationale
doelen leveren op zowel kortere als langere termijn een gunstig resultaat
op voor de bestrijding van kinderarbeid. De prioriteit van de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking ligt voornamelijk bij de preventie en uitbanning
van de ergste vormen van kinderarbeid zoals schuldslavernij, gedwongen
arbeid, het gebruik van kinderen in de prostitutie, pornografie en
drugshandel. De activiteiten zijn gericht op het ratificeren van de
ILO-conventies, het opstellen van nationale programma's bewustwording,
voorlichting en het bieden van alternatieven (onderwijs en credieten) aan
kinderen en hun families.
Waarom is er in de Mensenrechtennotitie geen aandacht voor kinderarbeid?
Antwoord:
In de bijlage Notitie Mensenrechtenbeleid 2001 is het ILO-Verdrag 182
(-bestrijding van ergste vormen van kinderarbeid-) genoemd, evenals de
besteding van de NLG 40 miljoen voor directe bestrijding van kinderarbeid
voor een periode van vier jaar (1999-2003). Het ILO-Verdrag is nauw verweven
met de bredere Conventie van de Rechten van het Kind (1989). Deze Conventie
gaat in op de rechten van het kind zoals het recht op overleven, recht op
ontwikkeling van fysieke en mentale potentieel, recht op bescherming tegen
schadelijke invloeden voor de ontwikkeling en recht op participatie in
familie, sociaal en cultureel verband.
De Nederlandse regering acht de bestrijding van kinderarbeid vanuit de
mensenrechtenoptiek van groot belang. Vanwege de Yokohama conferentie over
seksueel misbruik in december 2001 is één van de ergste vormen van
kinderarbeid, extra belicht. In de komende jaren zal de integratie van
kinderrechten in zowel sectorale programma's als armoedebestrijding plaats
vinden. Door het toepassen van deze zogeheten rechtenbenadering ( rights-
based approach) zal de bestrijding van kinderarbeid meer onder de aandacht
worden gebracht.
Vraag 3:
Waaruit blijkt prioriteit bestrijding kinderarbeid met name waar het de 17
plus 3 landen betreft en welke consequenties verbindt de Nederlandse
regering aan het feit dat een land nog niet tot ondertekening is overgegaan?
Antwoord:
In de bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid is goed en
betaalbaar onderwijs één van de belangrijkste middelen. Het werkt zowel
preventief (goed onderwijs houdt kinderen langer op school en biedt betere
toekomstperspectieven) als curatief (kinderen die uit de werksituatie
stappen moeten onmiddellijke toegang tot onderwijs krijgen). In
overeenstemming met de internationale ontwikkelingsdoelstelling
`basisonderwijs voor iedereen in 2015' geeft Nederland hoge prioriteit aan
het ontwikkelen van het basisonderwijs. Voor deze sector wordt in 2001 zo'n
NLG 245 miljoen gereserveerd. Van de 17+3 landen hebben dertien landen
onderwijs als sector gekozen; Bangladesh, Bolivia, Burkina Faso, India,
Indonesië, Macedonië, Palestijnse gebieden, Tanzania, Uganda, Zambia en Zuid
Afrika. Onder deze landen bevinden zich aan aantal (waaronder Bangladesh,
India en Indonesië) die te kampen met grote aantallen kinderen die onder
zeer moeilijke omstandigheden arbeid verrichten. Deze onderwijsprogramma's,
in combinatie met activiteiten die specifiek met de doelgroep te maken
hebben en uitgevoerd worden door multilaterale ( ILO en UNICEF) en
particuliere (ECPAT, Global March Against Child Labour) organisaties, dragen
zorg voor het verminderen van het aantal gevallen van kinderarbeid op zowel
kortere als langere termijn.
Verder ontvangen de ambassades in de 17+3 landen ontvangen regelmatig de
rapportage van de ILO met informatie over de voortgang m.b.t. de
ondertekening van het ILO Verdrag 182 en de daarop te baseren
actieprogramma's. De Nederlandse regering zal de ambassades verzoeken dit
onderwerp in hun overleg met de overheden in het kader van goed bestuur aan
de orde te stellen. Via het ILO/IPEC Programma (International Programme on
the Elimination of Labour), die een bijdrage van Nederland ontvangt, wordt
druk uitgeoefend op die landen die tot nu toe het verdrag nog niet hebben
geratificeerd. Overigens hebben inmiddels 9 van de 17+3 landen het verdrag
bekrachtigd; Bangladesh, Ghana, Yemen, Mali, Nicaragua, Sri Lanka, Vietnam,
Zuid Afrika, Indonesië. Totaal hebben nu 82 landen het verdrag
geratificeerd. Overigens is het verdrag door het Nederlandse parlement
goedgekeurd en zal het binnenkort worden geratificeerd.
Vraag 4:
Wat is er gebeurd met de 40 miljoen uit het kinderarbeidbudget? In welke
mate wordt daadwerkelijk ondersteuning gegeven aan activiteiten ter
bestrijding van ernstige vormen van child domestic labour?
Antwoord:
De periode (vanaf 1999) is nog erg kort om reeds nu te rapporteren over
ervaringen en resultaten. De middelen uit de kinderarbeidbudget ondersteunen
specifieke programma's en projecten van zowel multilaterale (bv. ILO en
UNICEF) als internationale en nationale particuliere organisaties ( bv.
ECPAT, Global March Against Children, Stichting Kinderen in de Knel en
Stichting Kinderpostzegels) die wereldwijd actief zijn op het gebied van
kinderen en ontwikkeling. De activiteiten varieren van uitvoeren van
onderzoek en opstellen van nationale actieplannen tot en met geven van
voorlichting en opzetten van onderwijsprogramma's specifiek gericht tot
werkende kinderen.
De opgedane ervaringen worden gebruikt bij de integratie van bestrijding van
kinderarbeid en seksueel misbruik in de gekozen sectoren. Zo zijn
bijvoorbeeld in India al goede contacten gelegd met NGO's die ouders van
werkende kinderen actief betrekken bij het oplossen van kinderarbeid.
Voorts zal binnenkort het Child Domestic Workersprogramma van ILO/IPEC worden ondersteund. Het doel van het programma is onder andere het opstellen van nationale plannen in verschillende landen met betrekking tot de bestrijding van kinderarbeid in de huiselijke sfeer.
Vraag 5:
Biedt het vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) voldoende mogelijkheden
voor vakbonden actief te zijn in de bestrijding van kinderarbeid? Is het
niet wenselijk dat het VMP met dit oogmerk wordt uitgebreid?
Antwoord:
Via de Wereldkoepels van het Internationaal Verbond van Vrije Vakbewegingen
en het Wereld Verbond van Arbeid, voeren FNV en CNV de dialoog met de
aangesloten organisaties over de wijze waarop kinderarbeid bestreden moet
worden. De praktijk leert dat de bestrijding van kinderarbeid niet altijd de
hoogste prioriteit heeft bij de lokale vakbonden in de OS-landen.
In het kader van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) voeren FNV en
CNV rechtstreeks een dialoog met de vakbeweging in ontwikkelingslanden.
Probleem van dit kanaal is evenwel dat vakbonden en vakbeweging juist in
industrietakken met veel kinderarbeid moeilijk doordringen. Daarom is het
van belang dat NGO's en andere internationale organisaties zoals UNICEF bij
het proces worden betrokken. Waar de vakbeweging in die landen op dit
terrein (nog) niet actief is, steunen FNV en CNV ook NGO's die zich inzetten
voor arbeidsgerelateerde programma's, waaronder de bestrijding van
kinderarbeid. Binnen dit kader werken FNV en CNV met de VMP-fondsen niet
aanbodsgericht en ze zijn afhankelijk van goede voorstellen van
partnerorganisaties en NGO's. Ik heb de FNV en het CNV verzocht om
dergelijke organisaties te identificeren. Ik sta niet afwijzend tegen een
verhoging van het VMP-budget. Op basis van voorstellen van FNV en CNV zal ik
de vakbeweging waar mogelijk financieel in staat stellen om zich voor de
bestrijding van kinderarbeid in te zetten.
Vraag 6:
Wat is de Nederlandse inzet bij de Wereldkindertop en zijn hier NGO's bij
betrokken?
Antwoord:
Voor Nederland is de bestrijding van kinderarbeid één van de belangrijke
punten tijdens de Wereldkindertop. Met name de ratificatie en implementatie
van het ILO-verdrag 182 en preventieve maatregelingen als goed onderwijs
hebben onze aandacht. Wij willen dit ook graag helder terugzien in het
slotdocument van de Kindertop.Zowel gedurende het voorbereidingstraject als
tijdens een recent overleg met mevrouw Bellamy (directeur UNICEF) hebben
mijn medewerkers dit duidelijk naar voren gebracht.
Gedurende de voorbereiding van de Kindertop is nauw samengewerkt met de
organisaites die actief zijn op het gebied van kinderen en ontwikkeling. Via
het NGO Platform Kindertop, gecoordineerd door de NCDO, is overleg gevoerd
over de Nederlandse inbreng. Verder wordt, naast een een
jongerenvertegenwoordiger, een NGO vertegenwoordiger opgenomen in de
officiële delegatie.
Kenmerk
Blad /1
===