Nederlandse Orde van Advocaten

border=

Verbod samenwerking advocaten en accountants kan gerechtvaardigd zijn

De advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie concludeert dat een beroepsorganisatie (in casu de Nederlandse Orde van Advocaten) een ondernemingsvereniging kan zijn die aan het communautair mededingingsrecht is onderworpen. De samenwerkingsverordening 1993 van de Orde, die de totstandkoming van geïntegreerde advocaten- en accountantskantoor belet, is in zijn ogen weliswaar een beperking van mededinging, maar is te rechtvaardigen vanuit de essentialia van het beroep van de advocaat, namelijk onafhankelijkheid en beroepsgeheim.

De advocaat-generaal ziet "een zekere onverenigbaarheid tussen de activiteiten van de advocaat als raadsman en de accountant als controleur". Dit zijn belangrijke punten uit de conclusie van 10 juli 2001 van de advocaat-generaal in de zaak Wouters, Savelbergh, Price Waterhouse Belastingadviseurs BV / Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. De conclusie van de advocaat-generaal is een advies aan het Hof.

De advocaten Wouters en Savelbergh hebben de Nederlandse Orde van Advocaten laten weten dat ze een samenwerkingsverband wensten aan te gaan met het Accountantskantoor Arthur Andersen, respectievelijk Price Waterhouse, die beide in Nederland zijn gevestigd. De Raad van Toezicht wees hun verzoek af op basis van de Samenwerkingsverordening van 1993. Volgens deze verordening is het wel toegestaan om met beroepsbeoefenaren als notarissen, belastingadviseurs en octrooigemachtigden samen te werken, maar mogen advocaten geen geïntegreerd samenwerkingsverband met accountants aangaan, dit teneinde hun onafhankelijkheid te waarborgen. Wouters en Savelbergh stelden administratief beroep in bij de Orde. Na ongegrondverklaring van dit beroep wendden zij zich tot de rechtbank. De Raad van State, in appèl, vroeg het Europese Hof of het communautair mededingingsrecht van toepassing is op vrije beroepen. De advocaat-generaal is van mening dat de Nederlandse Orde van Advocaten als beroepsorganisatie een ondernemingsvereniging is in de zin van het Verdrag. Aangezien de Nederlandse Orde van Advocaten uitsluitend is samengesteld uit vertegenwoordigers van het beroep en zij wettelijk niet verplicht is haar besluiten te nemen in het algemeen belang, moet zij volgens de advocaat-generaal voor het geheel van haar activiteiten worden beschouwd als een ondernemersvereniging, in het bijzonder wanneer zij een regeling vaststelt die samenwerking met andere beroepen verbiedt. Dit verbod tot geïntegreerde samenwerking leidt volgens de advocaat-generaal tot beperkende gevolgen voor de mededinging. Het verdrag voorziet echter in rechtvaardigingsmogelijkheden. Indien mededingingsregels worden toegepast, doet dit volgens de advocaat-generaal afbreuk aan verplichtingen die inherent zijn aan het beroep van advocaat. In zijn ogen bestaat er een zekere onverenigbaarheid tussen de activiteiten van de advocaat als raadsman en die van de accountant als controleur. Essentie van het beroep van advocaat zèlf kan zijns inziens een belemmering vormen voor de totstandkoming van een financiële samenwerking met accountants. In deze omstandigheden acht de advocaat-generaal de door de Nederlandse regeling veroorzaakte beperking van de mededinging gerechtvaardigd te meer daar deze regeling advocaten en accountants niet verbiedt hun diensten los van elkaar aan te bieden aan, in andere lidstaten gevestigde, cliënten. Volgens hem kan een lidstaat de bevoegdheid aan de Nederlandse Orde van Advocaten toekennen om algemeen verbindende maatregelen vast te stellen wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het is, aldus de advocaat-generaal, aan de nationale rechter om na te gaan of hieraan is voldaan.

Conclusie van de advocaat -generaal in zaak C-309/99.