Titel: Wetsvoorstel voor de Wet op het BTW-compensatiefonds
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
9 juli 2001
FIPULI 2001-00071 U
Onderwerp
Wetsvoorstel voor de Wet op het BTW-compensatiefonds (kamerstukken 27 293)
In mijn brief over het wetsvoorstel voor de Wet op het BTW-compensatiefonds (Kamerstukken II 2000-2001, 27 293, nr. 9) heb ik u verzocht de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel aan te houden tot na bestuurlijk overleg in juni 2001. Tevens werd een onderzoek aangekondigd naar het opvangen van de financiële overgangsproblematiek die optreedt bij de hantering van de netto-methode en naar het gebruik van de alternatieve bruto-methode. Daarnaast heb ik u in mijn brief erover geïnformeerd dat tijdens het bestuurlijk overleg van 11 april 2001 is afgesproken een garantienorm voor gemeenten en provincies in te stellen.
Onderstaand bericht ik u, mede namens de staatssecretaris van Financiën en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de uitkomsten.
Uitkomsten bestuurlijk overleg 21 juni 2001
Op 21 juni 2001 heeft bestuurlijk overleg plaats gevonden, waarbij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de bewindslieden van Financiën met vertegenwoordigers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) hebben gesproken over het wetsvoorstel voor de Wet op het BTW-compensatiefonds.
Het bestuurlijk overleg heeft bestuurlijk overeenstemming bereikt over de invoering van het BTW-compensatiefonds, waarbij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft aangekondigd om medio september een ledenraadpleging te willen houden over het BTW-compensatiefonds. Met het Interprovinciaal Overleg (IPO) zal over een aantal uitwerkingsvragen nader ambtelijk overleg plaatsvinden.
Wat betreft de financiële overgangsproblematiek die optreedt bij de
hantering van de netto-methode is gekozen voor de netto-methode met
vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering. Hieronder volgt een
toelichting.
Wij geven u in overweging de behandeling van het wetsvoorstel voort te
zetten nadat de VNG in de gelegenheid is geweest de ledenraadpleging
te laten plaatsvinden. De ledenraadplegingen staan gepland voor 12, 14
en 17 september a.s.
Overgangsproblematiek afschrijfbare activa
In het bestuurlijk overleg van 11 april 2001 is de wens geuit tot het
uitvoeren van een onderzoek naar de invoering van het
BTW-compensatiefonds met betrekking tot de afschrijfbare activa. Het
rapport van het onderzoek van Ernst & Young is als bijlage
toegevoegd.
Problematiek
De aanleiding voor het onderzoek is de financiële
overgangsproblematiek die optreedt bij de toepassing van de
netto-methode. Daaruit is de behoefte ontstaan de
toepassingmogelijkheden van de bruto-methode en de netto-methode nader
te onderzoeken en in de afweging ook mogelijke tussenvarianten te
beoordelen.
Uitkomsten
Uit analyses en praktijkonderzoek is gebleken dat de zuivere netto- en
de zuivere bruto-methode zonder nadere (flankerende) maatregelen als
niet werkbaar worden beschouwd. De bruto-methode (de na
inwerkingtreding gedane compensabele uitgaven worden inclusief BTW
geadministreerd) veroorzaakt geen dekkingproblemen als gevolg van het
verschil tussen het kasstelsel bij het Rijk en het stelstel van baten
en lasten bij de provincies en gemeenten. Volgens het Ernst &
Young-onderzoek draagt deze methode echter niet bij aan een
transparante verslaggeving overeenkomstig algemeen aanvaarde
verslaggevingsvoorschriften die de werkelijkheid van de BTW
verrekening goed weergeeft.
Bij de netto-methode wordt dit laatste probleem ondervangen. Het
resultaat is een transparante verslaglegging die aansluit op de
huidige en te verwachten aanpassingen in de
comptabiliteitsvoorschriften. Daarmee wordt beter inzicht verstrekt in
de feitelijke investeringen en lasten (exclusief BTW) en wordt recht
gedaan aan de primaire doelstelling van het BTW-compensatiefonds.
Daarmee draagt de netto-methode ook veel beter bij aan de
effectiviteit van het BTW-compensatiefonds. De netto-methode zou
zonder nadere maatregelen echter gepaard gaan met een financiële
overgangsproblematiek voor provincies en gemeenten.
Op basis van de analyse van Ernst & Young heeft het bestuurlijk
overleg gekozen voor de netto-methode met vertraagde uitname uit de
Algemene Uitkering. Bij deze methode wordt de geclaimde BTW door het
Rijk met één jaar vertraging uitbetaald. Gemeenten en provincies
kunnen in het door hen gehanteerde baten-en-lastenstelsel, de
geclaimde BTW over een jaar die in het daaropvolgende jaar door het
Rijk wordt voldaan als vordering opnemen.
De vertraagde uitname biedt het Rijk, die het kasstelsel hanteert, de
mogelijkheid om de uitname uit het gemeente- en provinciefonds in het
eerste jaar niet toe te passen, hetgeen bezien vanuit de provincies en
gemeenten (die het baten-en-lastenstelsel hanteren) leidt tot een
eenmalig financieel effect dat kan worden aangewend om het
dekkingsprobleem van het BCF op te lossen. Voor de collectiviteit van
provincies en gemeenten gaat het om een positief financieel effect ter
grootte van één jaarschijf uitname uit het gemeentefonds en
provinciefonds. Ingeschat wordt dat het daarbij gaat om een bedrag van
circa 2 miljard (zon @ 910 miljoen). Rekening houdend met de inzet van
de BTW begrepen in de bestemmingsreserves en voorzieningen, ingeschat
op ruim 1 miljard (zon @ 450 miljoen), zou daarmee het
dekkingsprobleem voor de collectiviteit van de gemeenten en provincies
de facto worden opgelost.
De vertraagde uitname leidt voor het Rijk op kasbasis niet tot een
budgettaire last, omdat immers ook de BTW-compensatie vertraagd wordt
uitbetaald. Ook in de volgende jaren van het bestaan van het
BTW-compensatiefonds ontstaat voor het Rijk op kasbasis geen
budgettaire last, omdat ieder jaar één jaarschijf BTW-compensatie tot
uitbetaling komt en één jaarschijf uitname wordt toegepast. Bij de
overgang van het Rijk naar een baten- en lasten stelsel zal vanaf het
begin rekening gehouden kunnen worden met de overlopende post die
wordt gevormd door het recht op BTW-compensatie dat provincies en
gemeenten nog hebben over het voorafgaande jaar.
De vertraagde uitbetaling van BTW-compensatie maakt het verder mogelijk om de uitvoering te vereenvoudigen. Provincies en gemeenten kunnen bijvoorbeeld volstaan met kwartaalopgaven (in plaats van maandopgaven). Verder kan de uitbetaling van de BTW-compensatie in één keer plaatsvinden, waarbij wordt gedacht aan uitbetaling per 1 juli van het jaar volgend het jaar waarop de BTW betrekking heeft. Er hoeft dus ook niet gewerkt te worden met wekelijkse voorschotten. Daarnaast wordt de periode tussen de uitname en de nacalculatie van de uitname met één jaar bekort; dit komt de voorspelbaarheid ten goede.
Financieringsvoordeel
In het Ernst & Young-onderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat het
BTW-compensatiefonds de provincies en gemeenten een structureel
financieringsvoordeel biedt, omdat de BTW op investeringen niet meer
hoeft te worden voorgefinancierd. Voor dit voordeel van provincies en
gemeenten is geen korting op de algemene uitkering voorzien. Dit
voordeel ontstaat onafhankelijk van de efficiencyvoordelen die kunnen
worden behaald in verband met het verdwijnen van de BTW-verstoring bij
uitbesteden en inlenen van personeel. Dit financieringsvoordeel leidt
op basis van het door Ernst & Young gehanteerde rekenmodel dat uitgaat
van een statisch ideaalcomplex - waarbij dus geen rekening is gehouden
met een te verwachten groei van de BTW-compensatie - voor de
collectiviteit van de gemeenten over een periode van vijftig jaar
bezien tot een cumulatief voordeel van zon f 12 miljard (circa @ 5,45
miljard). In de navolgende grafiek, die is ontleend aan het Ernst &
Young-rapport, is dit effect geïllustreerd. Het gaat hier om een
gestileerd rekenmodel, dat de te verwachten trend goed weergeeft. In
dit rekenmodel is nog geen rekening gehouden met het hiervoor
beschreven effect van f 2 miljard (@ 910 miljoen) van de gekozen
netto-methode met vertraagde uitname.
Unconverted image
Garantienorm
In het bestuurlijk overleg van 11 april 2001 is besproken een
garantienorm voor de collectiviteit van gemeenten en de collectiviteit
van provincies in te stellen. De garantienorm beoogt een waarborg te
zijn dat de omvang van de beschikbare middelen van de collectiviteit
van gemeenten en de collectiviteit van provincies na het jaar van
invoering van het BTW-compensatiefonds, over een reeks van jaren
bezien, ten minste gelijk is aan de omvang van het gemeentefonds en
het provinciefonds zonder de invoering van het BTW-compensatiefonds.
Inmiddels is de vormgeving van deze garantienorm in overleg met VNG en IPO nader uitgewerkt. Daarbij is het volgende van belang.
De omvang van het BTW-compensatiefonds wordt in het jaar van invoering
bepaald door de hoogte van de feitelijk geclaimde compensabele BTW.
Tegenover deze claims staan een aantal voedingsbronnen, te weten:
1. De uitname uit het gemeentefonds en het provinciefonds.
2. De BTW-toevoegingen als gevolg van het intrekken van resolutie
BTW-28.
3. De BTW-opbrengsten als gevolg van het in beginsel BTW-plichtig
worden van gemeenschappelijke regelingen.
4. De BTW-toevoegingen als gevolg van het vervallen van de regeling
BTW-OV.
5. De extra BTW-opbrengsten voor het Rijk door een stijging van de
uitbestedingen en het inlenen van personeel.
De garantienorm heeft alleen betrekking op het uitgenomen bedrag uit het gemeentefonds respectievelijk het provinciefonds. Het argument hiervoor is dat dit bedrag zich zonder BTW-compensatiefonds ontwikkeld zou hebben met het accrespercentage van het gemeentefonds respectievelijk provinciefonds. De ontwikkeling van de overige voedingsbronnen is niet gekoppeld aan het accrespercentage.
In het jaar van invoering zal de hoogte van de voedingsbronnen op
basis van de beschikbare gegevens individueel bepaald worden. Samen
zijn deze dan gelijk aan de omvang van het BTW-compensatiefonds in het
jaar van invoering.
Na de bepaling van de omvang van de voedingsbronnen zal voor de
toepassing van de garantienorm de ontwikkeling van de bronnen BTW-28,
BTW-GR en BTW-OV als constant worden verondersteld. Met name het in
beeld brengen van de ontwikkeling van BTW op grondexploitatie (waarvan
de BTW-28 een onderdeel uitmaakt) zou een ingewikkeld monitorsysteem
vergen, waardoor de administratieve lasten bij zowel het Rijk als
gemeenten en provincies gedurende de periode waarin de garantienorm
geldt hoger zou zijn dan zonder garantienorm. Dit kan worden voorkomen
door de ontwikkeling als constant te veronderstellen. Consequentie van
deze veronderstelling is dat de feitelijke veranderingen van de
grondexploitatie en BTW-OV na 2003 niet wordt betrokken bij de
toepassing van de garantienorm. Deze vereenvoudiging en vergroving van
de garantienorm maakt de norm beter toepasbaar en hanteerbaar.
De garantienorm geldt in beginsel voor een periode van drie jaar. Aan het einde van die periode wordt bezien of een eenmalige verlenging van
één jaar opportuun is. Het ligt echter in de verwachting dat het
beroep van gemeenten en provincies op het BTW-compensatiefonds in de
loop der jaren toeneemt (door een toename van de uitbestedingen en het
inlenen van personeel), waardoor de toepassing van de garantienorm al
gauw geen toegevoegde waarde heeft.
Groei van het eerste jaar
In het bestuurlijk overleg is besproken dat het reëel is te
veronderstellen dat in het eerste jaar van het BTW-compensatiefonds al
een groei van de BTW-opbrengsten van het Rijk optreedt door een
toename van de uitbestedingen en het inlenen van personeel. De omvang
van deze groei in het eerste jaar is niet goed vast te stellen. In het
bestuurlijk overleg is afgesproken de omvang van deze groei over het
eerste jaar te stellen op 2 procent van de uitname. De raming van de
BTW-opbrengsten van het Rijk zal daarom structureel naar boven worden
bijgesteld met zon f 40 miljoen (@ 18,15 miljoen) (uitname van circa f
2miljard * 2 procent) en dat dit bedrag wordt toegevoegd aan het
BTW-compensatiefonds, zodat de uitname met een zelfde bedrag wordt
verlaagd.
De VNG en het IPO beschouwen dit bedrag mede als een tegemoetkoming
voor de administratieve lasten die ontstaan bij de invoering van het
BTW-compensatiefonds.
Overige aspecten
In (de voorbereiding van) het bestuurlijk overleg is ook een aantal
andere zaken nader uitgewerkt. Daarbij gaat het om het volgende.
Werking van het BTW-compensatiefonds
A. De verdeling van de uitname uit het gemeentefonds en het
provinciefonds over de gemeenten respectievelijk de provincies
wordt bepaald op basis van het te actualiseren Cebeononderzoek.
B. De omvang van de uitname wordt vastgesteld op basis van de
werkelijke claims uit het BTW-compensatiefonds over het eerste
jaar, rekeninghoudend met de andere voedingsbronnen (BTW-28,
BTW-OV en BTW-GR).
C. De omvang van de drie andere voedingsbronnen (BTW-28, BTW-OV en
BTW-GR) over 2003 wordt vooraf geraamd (voorcalculatie) en na
afloop van het eerste jaar (2003) voorzover mogelijk en opportuun
nagecalculeerd. Nadien worden deze drie voedingsbronnen in
beginsel constant verondersteld. Over de wijze van vaststelling
van deze voedingsbronnen vindt overleg plaats met IPO en VNG.
D. Een eventueel tekort of overschot in het BTW-compensatiefonds na
het eerste of tweede jaar (2003 of 2004), dat ontstaat doordat de
voor-calculatorische uitname lager dan wel hoger is dan de
nacalculatorische uitname, komt in eerste instantie ten laste dan
wel ten gunste van het fonds, dat alsdan een negatief dan wel
positief vermogen heeft. Dit negatieve of positieve vermogen wordt
verrekend door in volgende jaren eenmalig een hogere of lagere
uitname toe te passen ten laste van het gemeentefonds
respectievelijk het provinciefonds, naar rato van de verdeling
bedoeld onder A.
E. De kosten van de onderbandbreedte - die dient om de negatieve
budgettaire effecten voor provincies en gemeenten in de eerste
jaren te beperken - worden door de collectiviteit van de
provincies en gemeenten gefinancierd met behulp van het
vereveningspercentage (zoals opgenomen in het wetsvoorstel).
Over de nadere vormgeving van de onderbandbreedte in relatie tot
de andere voedingsbronnen van het BTW-compensatiefonds (BTW-28,
BTW-OV en BTW-GR) vindt nader overleg plaats met IPO en VNG.
Uitgangspunt daarbij is dat de provincies en gemeenten die een
beroep doen op de onderbandbreedte dit moet staven (bewijslast bij
provincie of gemeente).
F. Een eventueel tekort in het BTW-compensatiefonds dat ontstaat door
een voorcalculatorisch te laag vastgesteld vereveningspercentage,
komt in eerste instantie ten laste van het fonds. Dit wordt
verrekend door in volgende jaren een gecorrigeerd
vereveningspercentage toe te passen.
G. De duur en omvang van de onderbandbreedte voor gemeenten voor de
periode na 2005 wordt, op basis van de ervaringen van de eerste
twee jaren, besproken in het bestuurlijk voorjaarsoverleg van
2005.
H. De buitenlandse BTW in het jaar van invoering wordt betrokken in
de uitname uit het gemeentefonds en het provinciefonds. De groei
van de buitenlandse BTW komt voor rekening van het Rijk (hiervoor
wordt dus niet gewerkt met een vereveningspercentage). Om inzicht
te krijgen in deze post, wordt deze door de provincies en
gemeenten afzonderlijk geadministreerd (in elk geval in de eerste
jaren).
I. De stortingen in het BTW-compensatiefonds door het Rijk voor de
extra BTW-opbrengsten, wordt niet gekort voor de extra
EU-afdracht. Het Rijk neemt dit dus voor zijn rekening.
J. De ontwikkeling van het BTW-compensatiefonds, met name in relatie
met de accresontwikkeling, in de eerste jaren wordt nauwgezet
gevolgd (monitor). De monitor en het onderhoud van het
BTW-compensatiefonds wordt uiteindelijk ingepast in het periodiek
onderhoud van het gemeentefonds en het provinciefonds.
K. Ten aanzien van specifieke uitkeringen geldt de afspraak dat de
bestaande specifieke uitkeringen inclusief BTW uitbetaald blijven
worden en dat nieuwe uitkeringen netto worden toegekend. Dit
uitgangspunt zal geconcretiseerd worden in nadere richtlijnen.
Hierover vindt ruim voor de inwerkingtreding van het
BTW-compensatiefonds nader overleg plaats tussen Rijk, VNG en IPO.
Deze ontwikkeling van de specifieke uitkeringen zal, mede bezien
in het licht van de opgestelde richtlijnen, worden betrokken in de
monitor van het BTW-compensatiefonds.
L. Over het onderhoud van het BTW-compensatiefonds zelf worden ruim
voor de inwerkingtreding van het fonds nadere richtlijnen
geformuleerd. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om mogelijke
toekomstige aanpassingen van de uitname gevolg van wijzigingen in
de omvang van het gemeentefonds en het provinciefonds
(bijvoorbeeld wijzigingen in het BTW-tarief of substantiële
taakmutaties op BTW-relevante taakgebieden). Daartoe vindt nader
overleg plaats tussen het Rijk, VNG en IPO.
Begeleiding van de invoering
A. Er worden eind 2001 regionale voorlichtingsbijeenkomsten gehouden,
die in samenwerking tussen Rijk, VNG en IPO worden opgezet,
waarbij gemeenten en provincies voorgelicht worden over het
BTW-compensatiefonds en waar zij terecht kunnen met vragen over
(de invoering van) het fonds.
Hierbij treden een tiental gemeenten en provincies op als
gastgever.
B. Op iedere bevoegde Belastingeenheid wordt een contactpersoon
aangewezen voor gemeenten en provincies, van het 4e kwartaal 2001
tot en met het 1e kwartaal 2002. Met de contactpersoon kan een
afspraak worden gemaakt voor voorlichting op maat gericht op de
administratieve verplichtingen en het maken van afspraken over
bijvoorbeeld splitsingsmethoden bij gemengde kosten.
C. Iedere gemeenten of provincie wijst ook een contactpersoon aan
voor het ministerie van Financiën en de Belastingdienst, om tot
een optimale voorlichting en invoering te komen.
D. De VNG en het IPO zullen een informatiepunt (helpdesk) voor de
gemeenten respectievelijk de provincies inrichten.
Tot slot
De gemaakte afspraken zullen moeten leiden tot aanpassing van het
wetsvoorstel. Daartoe is een nota van wijziging in voorbereiding. Wij
streven er naar u die voor afloop van het zomerreces van de Tweede
Kamer aan te bieden.
Met de bestuurlijke overeenstemming over het BTW-compensatiefonds en
de voortzetting van de parlementaire behandeling mag worden verwacht
dat de provincies en gemeenten zich intensiever gaan voorbereiden op
de invoering van het BTW-compensatiefonds. Daar waar deze
voorbereiding leidt tot oneigenlijk anticipatiegedrag, waarmee zou
worden gepoogd BTW-lasten die feitelijk betrekking hebben op de
periode vóór de invoering van het BTW-compensatiefonds onder de
werking van de BTW-compensatie te brengen, zal dit uiteraard bestreden
worden; passende maatregelen worden voorbereid.
De Minister van Financiën,
rapport
aan
de Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen
Ministerie van Financiën
den haag
inzake
het vervolgonderzoek BTW-Compensatiefonds
inhoudsopgave
vertrouwelijk
Het Ministerie van Financiën
Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen
t.a.v. mr. H.B. Hieltjes
Postbus 20201
2500 ee den haag
Amsterdam, 7 juni 2001
Geachte heer Hieltjes,
In het kader van de voorbereidingen voor het wetsvoorstel Wet op de
BTW-Compensatiefonds (BCF) is door ons in opdracht van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een feitenonderzoek
uitgevoerd. Dit onderzoek had tot doel om bepaalde financiële effecten
in kaart te brengen die voortvloeien uit het feit dat gemeenten
administreren volgens het baten-lastenstelsel, terwijl het BCF is
ingericht volgens het kasstelsel. De uitkomsten van het onderzoek zijn
onderwerp van gesprek geweest in het bestuurlijk overleg over het BCF
van 11 april jl., waarbij geconcludeerd is dat onderzoek wenselijk is
om de mogelijkheden te verkennen de financiële overgangsproblematiek
op te vangen die optreedt bij de hantering van de netto-methode.
Tevens is het wenselijk om alternatieve bruto-methode te onderzoeken.
In dit kader is een praktijkonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van
dit praktijkonderzoek vormen mede het onderwerp van de thans voor u
liggende rapportage. Tevens zijn de resultaten van de discussies in de
begeleidingscommissie in het rapport verwerkt.
Het onderzoek werd begeleid door een commissie. In deze
begeleidingscommissie hebben vertegenwoordigers zitting genomen van
het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het
Interprovinciaal overleg, de werkgroep financiële Verslaglegging
Provincies en Gemeenten en enkele 100.000+-gemeenten.
Wij bedanken de leden van de begeleidingscommissie voor hun ingebrachte kennis, nuttige aanwijzingen en besluitvaardigheid bij de diverse beslispunten, die gedurende het onderzoek zijn opgekomen.
De uitkomsten van het onderzoek zijn mede gebaseerd op een praktijkonderzoek bij gemeenten, provincies, Belastingdienst en wetenschappers. In totaal zijn door de begeleidingscommissie twaalf personen geselecteerd, waarmee wij een interview hebben gevoerd.
Onze dank gaat uit naar de geïnterviewden, die hebben gezorgd voor bruikbare informatie uit het praktijkonderzoek. Zonder deze medewerking zou het onderzoek niet hebben kunnen plaatsvinden.
Op 3 mei 2001 ontvingen wij uw opdracht voor het uitvoeren van het
praktijkonderzoek. De voorlopige uitkomsten hebben wij 31 mei j.l.
toegelicht in de begeleidingscommissie en het concept rapport is op
7 juni met de begeleidingscommissie besproken. Hierbij bieden wij u
onze eindrapportage aan.
De rapportage is als volgt ingedeeld:
1. Bestuurlijke samenvatting
2. Doel en uitgangspunten van het onderzoek
3. Beschrijving van de hoofdvarianten
4. Beschrijving van de alternatieven
5. Slotanalyse
Bestuurlijke samenvatting
In het bestuurlijk overleg van 11 april j.l. is de wens geuit een
vervolgonderzoek in te stellen naar de invoeringsmogelijkheden van het
BTW-compensatiefonds (hierna: BCF). De directe aanleiding voor dit
vervolgonderzoek was de financiële overgangsproblematiek die optreedt
bij de toepassing van de meest voor de hand liggende netto-methode.
Daaruit is de behoefte ontstaan de toepassingsmogelijkheden van de
bruto-methode nader te onderzoeken en in de afwegingen ook mogelijke
tussenvarianten te beoordelen. U heeft ons verzocht een (beschouwende)
rapportage op te stellen die het bestuurlijk overleg kan ondersteunen
over de besluitvorming over de invoering van het BCF. In het
vervolgonderzoek hebben wij nauw samengewerkt met een
begeleidingscommissie (zie bijlage 2). Op basis van de beschikbare
documentatie en de bevindingen uit het door ons eerder uitgevoerde
onderzoek naar de financiële effecten van het BCF hebben wij een
nadere analyse uitgevoerd naar de voor- en nadelen van de bruto- en
netto-methode en tussenvarianten opgezet om de beperkingen van beide
methode zo veel we te nemen. De uitkomsten van deze eerste analyse en
de ontwikkelde tussenvarianten (netto-methode met uitgestelde
betaling, zie paragraaf 3.1; netto-methode met
financieringsintermediair, zie paragraaf 3.2. en de bruto methode
gecorrigeerd, zie paragraaf 3.5) zijn door middel van interviews
besproken met een aantal door de begeleidingscommissie geselecteerde
personen uit de praktijk en uit de wetenschap (zie bijlage 2).
Daarnaast zijn door leden van de begeleidingscommissie nog twee
varianten op de netto-methode ingebracht (netto-methode met vertraagde
uitname Algemene Uitkering, zie paragraaf 3.3 en netto-methode met
beperking van de uitname Algemene Uitkering, zie paragraaf 3.4).
Met deze rapportage geven wij u nader inzicht in de voor- en nadelen
van de bruto- en netto-methode en de verschillende tussenvarianten. De
tussenvarianten zijn beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 hebben
wij onze slotanalyse opgenomen. In deze analyse hebben wij de
verschillende methoden beoordeeld aan de hand van de in paragraaf 1.6
vermelde criteria, zoals deze zijn vastgesteld in overleg met de
begeleidingscommissie (verslaglegging,
dekkings/financieringsproblematiek, effectiviteit, administratieve
inspanning) en de op basis van deze criteria bepaalde voor- en nadelen
van de verschillende varianten.
Bij de beoordeling van de verslaggevingaspecten hebben wij onder meer
het advies van de werkgroep financiële Verslaglegging (finVer) over de
wijze van verwerken van het BTW-compensatiefonds d.d. 4 september 2000
en het advies van deze werkgroep over de aanpassingen van de
comptabiliteitsvoorschriften d.d. 14 mei 2001 in onze overwegingen
betrokken.
Het onderzoek is niet specifiek gericht op eventuele
herverdeeleffecten (uitkering gemeentefonds versus verrekening BTW per
individuele provincie of gemeente), de behandeling van specifieke
uitkeringen en heffingen alsmede het traceren van de voor het BCF
verrekenbare BTW in de kostenplaatsen/kostensoorten.
Uit onze eerste analyses en uit het praktijkonderzoek is gebleken dat
de zuivere netto- en de zuivere bruto-methode zonder nadere
(flankerende) maatregelen als niet werkbaar worden beschouwd. Hoewel
de bruto-methode geen dekkingsprobleem als gevolg van het verschil
tussen het kasstelsel bij het Rijk en het stelsel van baten en lasten
bij de provincies en gemeenten veroorzaakt draagt deze methode niet
bij aan een transparante verslaggeving overeenkomstig algemeen
aanvaarde verslaggevingvoorschriften en de werkelijkheid van de BTW
verrekening goed weergeeft.
Bij de netto-methode wordt dit laatste probleem ondervangen. Het
resultaat is een transparante verslaglegging die aansluit op de
huidige en te verwachten aanpassingen in de
comptabiliteitsvoorschriften. Daarmee wordt beter inzicht verstrekt in
de feitelijke investeringen en lasten (exclusief BTW) en recht gedaan
aan de primaire doelstelling van het BCF, namelijk het wegnemen van de
ongelijke BTW behandeling tussen markt en overheid. Daarmee draagt de
netto-methode ook veel beter bij aan de effectiviteit van het BCF.
De administratieve inspanningen zijn voor zowel de bruto als
netto-methode vergelijkbaar. In beide gevallen zal de BTW separaat
geadministreerd moeten worden om de BTW opgaven aan het BCF te kunnen
doen. Overigens vraagt dit bij de bruto-methode wel extra maatregelen
aangezien de BTW bij de primaire boekingsgang niet direct separaat
wordt geboekt.
Het is duidelijk dat aan zowel de netto- als bruto-methode belangrijke
bezwaren zijn verbonden.
Het is daarom van belang ten behoeve van de invoering van het
BTW-compensatiefonds naar oplossingsmogelijkheden voor deze bezwaren
te zoeken. Om tegemoet te komen aan deze bezwaren zijn een aantal
alternatieven ontwikkeld, zoals in hoofdstuk 3 beschreven.
Op basis van onze analyse van de belangrijkste voor- en nadelen, de
bevindingen uit het praktijkonderzoek en de discussies in de
begeleidingscommissie kan de conclusie worden getrokken dat bij de
invoering van het BCF de volgende drie varianten overwogen zouden
moeten worden:
1. De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW
2. De netto-methode met vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering
3. De netto-methode met structurele beperking van de uitname uit de
Algemene Uitkering
Bij de netto-methode met uitgestelde betaling van de
investerings-BTW wordt de BTW in het jaar waarin deze wordt
betaald door gemeenten en provincies aan het BCF opgegeven, maar
vindt de uitbetaling door het Rijk gefaseerd plaats naar rato van
de gemiddelde (normatieve) afschrijvingstermijn van de
investeringen. Daarmee kan de uitname uit het gemeente- en
provinciefonds enigszins in de pas lopen met het voordeel dat
gemeenten en provincies hebben als gevolg van de lagere (netto)
kapitaallasten.
Bij de netto-methode met vertraagde uitname uit de Algemene
Uitkering wordt de opgegeven BTW door het Rijk met één jaar
vertraging uitbetaald. Gemeenten en provincies nemen de opgegeven
te verrekenen BTW over een jaar op als vordering die in het
daaropvolgende jaar door het Rijk wordt voldaan. Dit biedt de
mogelijkheid om de uitname uit het gemeente- en provinciefonds in
het eerste jaar te benutten voor een eenmalige bijdrage aan
gemeenten en provincies om het dekkingsprobleem van het BCF op te
lossen. Ingeschat wordt dat de éénmalige bijdrage circa 2 miljard
kan zijn. Rekening houdend met de inzet van de BTW begrepen in de
reserves en voorzieningen, ingeschat op ruim 1 miljard, zou
daarmee het dekkingsprobleem in belangrijke mate kunnen worden
opgelost.
De netto-methode met structurele beperking van de uitname Algemene
Uitkering is vergelijkbaar met de vertraagde uitname met dien
verstande dat het dekkingsprobleem wordt opgelost door de
jaarlijkse uitname uit het gemeente- en provinciefonds te
beperken. Berekend is dat de jaarlijkse beperking van de uitname
uit de Algemene Uitkering ongeveer 40 a 45 miljoen zou moeten
bedragen (annuïtair berekend) om het tekort van circa 1,8 miljard
op te vangen, zoals dit is berekend in het eerdere onderzoek. Ook
bij deze methode wordt uitgegaan van de inzet van de BTW begrepen
in de reserves en voorzieningen.
De voor- en nadelen van de verschillende methoden ten opzichte van
elkaar zijn hierna kort weergegeven:.
De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW
Voordelen Nadelen
Het dekkingsprobleem wordt zodanig opgelost dat nagenoeg
budgetneutraliteit bij zowel Rijk als gemeenten en provincies wordt
gerealiseerd De administratieve inspanning neemt toe vanwege het
registreren van de langlopende vordering
Herverdeeleffecten op microniveau worden als gevolg van de gespreide
betaling en de gefaseerde uitname uit het gemeente- en provinciefonds
beperkt De BTW-opgaven en de administratie ten behoeve daarvan vereist
een indeling in categorieën van investeringen naar gemiddelde
afschrijvingstermijn. Deze normatieve indeling bemoeilijkt de
controleerbaarheid en de beheersing van het oneigenlijk gebruik
De netto-methode met vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering
Voordelen Nadelen
De methode komt macro tegemoet aan het dekkingsprobleem Het is voor
gemeenten en provincies moeilijk in te schatten of de beperking van de
uitname uit het gemeente- en provinciefonds toereikend is om het
dekkingstekort op te vangen, mede omdat gemeenten en provincies de BTW
begrepen in de bestemmingsreserves en voorzieningen zullen moeten
inbrengen
De administratieve lasten worden beperkt aangezien slechts over één
jaar sprake is van een uitgestelde betaling. De vordering die als
gevolg daarvan in het eerste jaar en in de daaropvolgende jaren
ontstaat wordt steeds in het eerstvolgende jaar door het Rijk betaald
Het dekkingstekort doet zich alsnog voor aan het einde van de periode
waarin de BCF-systematiek wordt toegepast. Bij een eeuwigdurende BCF
vormt dit overigens geen probleem
De netto-methode met structurele beperking van de uitname uit de
Algemene Uitkering
Voordelen Nadelen
De methode komt macro tegemoet aan het dekkingsprobleem voor gemeenten
en provincies Het is voor gemeenten en provincies moeilijk in te
schatten of de beperking van de uitname uit het gemeente- en
provinciefonds toereikend is om het dekkingstekort op te vangen, mede
omdat gemeenten en provincies de BTW begrepen in de
bestemmingsreserves en voorzieningen zullen moeten inbrengen
Aangezien de BTW direct in het jaar wordt verrekend met het Rijk
waarin gemeenten en provincies de BTW hebben betaald behoeft geen
vordering te worden opgenomen en wordt het best aangesloten op de
vigerende regelgeving voor de omzetbelasting. De administratieve
lasten kunnen daardoor beperkt blijven De structurele beperking van de
uitname uit het gemeente- en provinciefonds betekent voor het Rijk een
tekort dat niet direct word gecompenseerd
De drie methoden zijn goed toepasbaar binnen de vigerende (en naar
verwachting aangepaste) Comptabiliteitsvoorschriften, ondersteunen de
doelen van het BTW-compensatiefonds, waaronder het bevorderen van de
uitbestedingsprikkel. Bovendien bieden de drie methoden goede
waarborgen om de administratieve verwerking, de BTW opgaven ten
behoeve van het BCF en de financiële verslaglegging op elkaar aan te
sluiten.
Met de toepassing van één van deze varianten kan tot een voor alle
partijen werkbare invoering van het BCF worden gekomen. Uiteraard
vergt een keuze uit deze varianten een bestuurlijke afweging.
Doel en uitgangspunten van het onderzoek
Algemeen
In het kader van het voornemen om vanaf 1 januari 2003 het
BTW-compensatiefonds (BCF) voor gemeenten en provincies in te voeren
is van belang nader inzicht te hebben in de financiële consequenties
van de invoering van het BCF voor gemeenten en provincies, met name
wat betreft de verschillende grondslagen van resultaatbepaling bij het
Rijk (kasstelsel) en de provincies en gemeenten (stelsel van baten en
lasten).
De problematiek rond de invoering van het BCF is onderwerp van gesprek
in het bestuurlijk overleg over het BCF. Het bestuurlijk overleg van
11 april jl., waarbij de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de bewindslieden van Financiën met
vertegenwoordigers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
en het Interprovinciaal Overleg (IPO) gesproken hebben over het
wetsvoorstel voor de Wet op het BTW-compensatiefonds, heeft
geconcludeerd dat op verschillende punten sinds het bestuurlijk
overleg van 31 januari 2001 verdere voortgang is geboekt. Enkele
belangrijke onderdelen vragen echter nog nadere aandacht. Het
bestuurlijk overleg acht het daarom wenselijk het overleg voort te
zetten op 21 juni 2001. De komende periode zal benut worden om de
oplossingsmogelijkheden te verkennen van de financiële
overgangsproblematiek die optreedt bij de hantering van de
netto-methode. Ook zullen de toepassingsmogelijkheden van de
bruto-methode nader worden onderzocht.
Doelen BTW-compensatiefonds
Gemeenten en provincies treden bij de uitoefening van hun taken op als
overheid, als ondernemer voor de omzetbelasting en als
niet-ondernemer. Alleen in de rol van ondernemer hebben gemeenten en
provincies recht op aftrek van BTW voor zover zij belaste activiteiten
verrichten. In hun rol van overheid en niet-ondernemer ontbreekt het
recht op aftrek van BTW en vormt de BTW dus een kostenpost. De heffing
van BTW heeft als gevolg hiervan op dit moment bij gemeenten en
provincies invloed op:
* de afweging tussen het zelf uitvoeren van taken en het uitbesteden
daarvan aan private partijen;
* het uitwisselen van personeel;
* het aangaan van (fiscale) constructies om de lasten van de
omzetbelasting te beperken.
Uitgangspunten BTW-compensatiefonds
Op 25 februari 2000 heeft het Ministerie van BZK de werkgroep
financiële Verslaglegging (finVer) van provincies en gemeenten
verzocht advies uit te brengen over de wijze van verwerken van het
BTW-compensatiefonds in de begroting, de meerjarenraming en de
jaarrekening van provincies en gemeenten. Op 4 september 2000 heeft
finVer haar advies uitgebracht. De uitgangspunten die door finVer zijn
gehanteerd, worden ook bij dit onderzoek gevolgd.
De uitgangspunten zijn:
1. De comptabiliteitsvoorschriften zullen zo veel mogelijk worden
gevolgd, waarbij rekening wordt gehouden met de
aanpassingsvoorstellen zoals opgenomen in het advies over de
eindrapportage eigenheid van gemeenten van 14 mei 2001. Ook zal
zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij BW2 titel 9;
2. Alle gemeenten moeten in staat zijn de verslaggeving rond het
BTW-compensatiefonds eenduidig te kunnen toepassen;
3. BTW wordt binnen gemeenten zoveel mogelijk op dezelfde wijze
verwerkt (transparantie en inzichtelijkheid, zie ook rapport
commissie Elzinga);
4. De financiële verslaglegging en te voeren (sub)administraties
stemmen zoveel mogelijk met elkaar overeen;
5. De administratieve lasten voor gemeenten en het Rijk voortvloeiend
uit het BTW-compensatiefonds dienen zoveel mogelijk te worden
beperkt;
6. De financiële verslaglegging en de wijze waarop wordt geboekt
dienen de doelen van het BTW-compensatiefonds.
Onderzoeksopdracht en -afbakening
Het vervolgonderzoek naar de bruto- en netto-methode is erop gericht
nader inzicht te verkrijgen in de volgende vragen:
1. op welke wijze kan met de netto-methode het dekkingsgat worden
teruggebracht;
2. wat zijn de voor- en nadelen van de bruto-methode ten opzichte van
de netto-methode met betrekking tot:
* een financieringssystematiek voor de invoering van het BCF die
zowel voor het Rijk als voor de provincies en gemeenten werkbaar
is;
* een transparante verslaglegging in de begroting en de
jaarrekening;
* de effectiviteit van het BCF;
* de inspanningen van provincies en gemeenten ten behoeve van de
invoering en de structurele toepassing van het BCF;
* de voor provincies en gemeenten vigerende wet- en regelgeving op
het gebied van de financiële verslaglegging
(Comptabiliteitsvoorschriften en BW2 titel 9) alsmede de
voorgenomen aanpassingen van de comptabiliteitsvoorschriften
conform het advies over de eindrapportage eigenheid van gemeenten
van de werkgroep finVer.
3. op welke wijze zou het BCF met de bruto- resp. netto-methode
kunnen worden ingevoerd, zodanig dat aan de belangrijkste bezwaren
op de onder 2 genoemde aspecten tegemoet gekomen kan worden (een
afweging van voor- en nadelen).
De eventuele herverdeeleffecten (uitkering gemeentefonds versus
verrekening BTW per individuele provincie of gemeente), de behandeling
van specifieke uitkeringen en heffingen alsmede het traceren van de
voor het BCF verrekenbare BTW in de kostenplaatsen/ kostensoorten
vormen geen onderdeel van het onderzoek.
Herverdeeleffecten/ oude en nieuwe investeringen
Het eerdergenoemde dekkingsgat bij de invoering van het BCF dat zich
met name voor doet bij de netto-methode wordt veroorzaakt door de
verschillende methoden van resultaatbepaling zoals deze worden
toegepast door enerzijds het Rijk anderzijds de provincies en
gemeenten. De te verrekenen BTW via het BCF wordt door het Rijk gekort
op de uitkering uit het gemeente- en provinciefonds, ook voor wat
betreft de BTW op de nieuwe investeringen vanaf 1 januari 2003. De
provincies en gemeenten worden aldus geconfronteerd met een lagere
algemene uitkering die met betrekking tot de BTW op investeringen
eerst wordt gecompenseerd met lagere (netto) kapitaallasten over de
periode waarin de investeringen worden afgeschreven. Indien sprake is
van een ideaal complex, waarbij het investeringsvolume ongeveer gelijk
is aan de afschrijvingen kunnen provincies en gemeenten de korting op
de algemene uitkering geheel opvangen door de lagere netto
kapitaallasten.
In de kapitaallasten is ook een rentecomponent begrepen en vanwege het
niet meer behoeven te financieren van de BTW (na invoering BCF: netto
investeringen) vallen deze rentelasten weg. Gemeenten en provincies
worden voor dit voordeel niet gekort op de algemene uitkering.
Dit leidt dus direct na invoering van het BCF tot een voordelig
resultaat voor provincies en gemeenten, tenminste voor zover het
dekkingsgat (de hogere korting op de algemene uitkering) niet door de
gemeenten en provincies behoeft te worden gefinancierd.
Bovendien dient voor de geactiveerde oude BTW nog een zekere periode
te verstrijken alvorens een ideaal complex wordt bereikt. Dit is een
overgangsprobleem, dat in beginsel geldt voor de lengte van de
resterende afschrijvingstermijn van de oude activa. Er is sprake van
een mismatch in de tijd.
Uit een eerder in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties door ons uitgevoerd onderzoek naar de
financiële effecten van de netto-methode bleek de BTW begrepen in de
boekwaarde per 31 december 1999 circa 411 miljoen te bedragen.
Geabstraheerd naar alle gemeenten gaat het om ruim 4 miljard. De
gemiddelde afschrijvingstermijn ligt rond de 26 jaar. Uitgaande van
een ideaal complex (macro) heeft de oude activa nog een resterende
afschrijvingsperiode van gemiddeld 13 jaar. Vanwege de doorlopende
bruto kapitaallasten gedurende de resterende afschrijvingstermijn en
de hogere korting op de algemene uitkering om het BCF te kunnen voeden
op basis van het kasstelsel wordt de gemiddelde gemeenten een groot
aantal jaren geconfronteerd met een tekort. Op basis van de
onderzoekgegevens is dit voorfinancieringsprobleem voor de gemeenten
macro ingeschat op circa 2,8 miljard. Voor de provincies is ingeschat
dat macro gezien de problemen gelijk zullen. In totaal wordt het
voorfinancieringsprobleem ingeschat op circa 3 miljard.
Rekening houdend met de inzet van de BTW-component begrepen in de
reserves en voorzieningen kan dit tekort worden teruggebracht tot
circa 1,8 miljard. Hiervan uitgaande alsmede van de rente die wordt
gegenereerd met dit vermogensbestanddeel wordt eerst na 26 jaar het
break-evenpoint bereikt (het jaar waarin cumulatief alle in de eerste
jaren gegenereerde verliezen als gevolg van het BCF zijn
gecompenseerd).
In navolgende grafiek is dit effect (macro) rekening houdend met de
inzet van de BTW begrepen in de reserves en voorzieningen weergegeven
met betrekking tot een investeringsvolume van f 213 miljoen, inclusief
BTW, per jaar en uitgaande van een ideaal complex.
Bij de bruto-methode wordt de vaste activa ook na invoering van het
BCF inclusief BTW opgenomen op de balans. Hoewel de BTW door de
gemeente wordt teruggevorderd wordt het BTW bedrag over de
afschrijvingsperiode van het actief ten laste van het resultaat
gebracht. Het hiervoor omschreven dekkingstekort wordt bij de
bruto-methode door de gemeente ten laste van het resultaat gebracht
gedurende de periode waarover de activa worden afgeschreven. Het
dekkingsvraagstuk zoals hiervoor geschetst doet zich bij de
bruto-methode dan ook niet voor.
Specifieke uitkeringen en heffingen
Het BCF heeft ook invloed op de presentatie van de kosten en
investeringen die door provincies en gemeenten worden gedekt door
specifieke doeluitkeringen en/of lokale heffingen. Indien deze kosten
en investeringen exclusief BTW worden verwerkt lijkt het alsof de
dekking hoger is dan de kosten/ investeringen. Deze problematiek
vraagt bij de uitvoering van het BCF, met name bij de toepassing van
de netto-methode, om een specifieke regeling. In het onderhavige
onderzoek wordt hiervan geabstraheerd.
Kostenplaatsproblematiek
Ten behoeve van het kunnen verrekenen van de BTW bij het BCF is
vereist dat bij het administreren van de kosten/investeringen de BTW
separaat wordt geadministreerd. De kosten van provincies en gemeenten
worden voor een belangrijk deel via (hulp)kostenplaatsen toegerekend
aan de functies/producten. Voor een groot deel van de kosten geldt dat
eerst na de uiteindelijke toerekening kan worden bepaald of de kosten
gerelateerd zijn aan overheids- of ondernemerstaken.Voor de bepaling
van de bij het BCF te verrekenen BTW is van belang bij de primaire
boeking reeds de verrekenbaarheid van de BTW te bepalen.
Dit probleem lijkt het beste oplosbaar door met de Belastingdienst afspraken te maken over de verrekening van de BTW op de kostenplaatsen aan de hand van vooraf te bepalen forfaitaire percentages. Indien nacalculatorisch belangrijke verschillen blijken zou het BTW verschil in de latere periode moeten worden verrekend. Deze problematiek veroorzaakt zowel bij de bruto-methode als bij de netto-methode een administratieve inspanning. Aangezien dit probleem bij beide methode aan de orde is wordt daar in dit onderzoek niet nader op ingegaan.
BTW in reserves en voorzieningen
Een bijkomend voordeel bij de implementatie van het BCF is dat zich in
de bestemmingsreserves en voorzieningen een BTW-component
(gepassiveerde BTW) bevindt die kan worden aangewend zonder dat dit
ten koste gaat van reële ruimte in deze reserves en voorzieningen. Uit
het door ons eerder uitgevoerde onderzoek is gebleken dat gemiddeld
circa 27% van de geactiveerde BTW in oude investeringen gedekt kan
worden vanuit de in de reserves en voorzieningen begrepen (overbodige)
gepassiveerde BTW.
Onderzoeksaanpak
Voor de uitvoering van de opdracht hebben wij in overleg met de
begeleidingscommissie de volgende werkwijze gevolgd:
a. vaststellen onderzoeksaanpak in overleg met de
begeleidingscommissie
b. inventariseren en analyseren van de documentatie ten behoeve van
de eerste analyse van de voor- en nadelen van verschillende
oplossingsmogelijkheden;
c. voorbereiden van de interviews en benaderen van de te interviewen
personen;
d. voeren van circa 12 interviews;
e. uitwerken van de gespreksverslagen van de interviews;
f. tussentijdse mondelinge terugkoppeling aan de
begeleidingscommissie;
g. voorbereiden en opstellen eindrapport;
h. bespreken concept eindrapport met de begeleidingscommissie;
i. uitbrengen definitief eindrapport.
Nadat de inventarisatie en analyse van de documentatie (fase b) was
afgerond hebben wij de eerste analyse van de voor- en nadelen van de
verschillende oplossingsmogelijkheden besproken met de
begeleidingscommissie. Vervolgens hebben wij op basis van onze analyse
en het commentaar van de begeleidingscommissie een voorbereidende
notitie opgesteld ten behoeve van de geïnterviewden waarin wij een
toelichting op de netto- en bruto-methode met daarbij de voor- en
nadelen hebben aangegeven.
Tevens hebben wij een vragenformulier opgesteld waarin per criterium
(zie paragraaf 1.6) een aantal vragen waren opgenomen op basis waarvan
wij de voor- en nadelen per variant in kaart konden brengen. Tenslotte
hebben wij in een aantal tussenvarianten nader uitgewerkt met behulp
van een rekenvoorbeeld. De voorbereidende notitie alsmede de
vragenlijst zijn in overleg met de begeleidingscommissie vastgesteld.
Op basis van de voorbereidende notitie hebben wij vervolgens een
twaalftal personen geïnterviewd. De namen van de personen zijn door de
begeleidingscommissie aangegeven en bestonden uit vertegenwoordigers
uit gemeenten, provincies, de wetenschap de gemeentelijke
accountantsdienst en de Belastingdienst. In bijlage 2 bij dit rapport
zijn de namen van de personen opgenomen. Om de interviews op een zo
efficiënte mogelijke wijze te kunnen afnemen en de doorlooptijd te
beperken hebben wij een deel van de gesprekken in groepsverband
gevoerd. Tijdens het interview hebben wij verschillende modellen/
oplossingsmogelijkheden aan de te interviewen personen voorgehouden en
met hen afgestemd. Van alle interviews zijn gespreksverslagen
opgesteld. Door middel van scoretabellen hebben wij de antwoorden in
kaart gebracht.
Criteria met betrekking tot de instelling van het BTW-compensatiefonds
Uitgaande van de uitgangspunten en de doelen van het BTW-compensatiefonds zijn een aantal criteria voor de varianten te onderkennen. Deze zijn onderstaand opgenomen. Voor het beoordelen van de wijze waarop het BTW-Compensatiefonds (BCF) het best kan worden ingevoerd zijn voor het beoordelen van de voor- en nadelen met de begeleidingscommissie de volgende toetsingscriteria vastgesteld:
1 Verslaggeving:
a. Uniformiteit
b. Transparantie
c. Eén administratie (voor vastlegging, verslaggeving en beheersing)
d. Aansluiting op huidige en toekomstige regelgeving (bestaande en
nieuwe CV en aansluiting met titel 9 BW 2)
e. Inzicht in de werkelijk baten en lasten
2 Dekking
a. BTW op nieuwe en oude investeringen; lagere kapitaallasten versus
korting AU
b. Termijn waarna invoering BCF voor provincies en gemeenten
voordelig wordt
3 Effectiviteit
a. Marktconform werken (prikkel uitbesteding)
b. Effect op in- en uitlenen van personeel
c. Mogelijkheden tot oneigenlijk gebruik van de BTW regelgeving
4 Administratieve inspanning
a. Primaire boekingsgang
b. Opstellen BTW-opgaven
c. Sub- en extracomptabele administraties
d. Kostentoerekening (kostenplaatsen, kostensoorten)
In het uitgevoerde praktijkonderzoek hebben deze criteria centraal
gestaan bij de interviews en de door ons uitgevoerde analyse. De
resultaten daarvan zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van dit rapport.
Hoofdvormen BTW-compensatiefonds
Er zijn twee hoofdvormen (methoden) te onderkennen van het verwerken
van de effecten van de BTW in het kader van het BTW-compensatiefonds
in de administratie en de verslaggeving.
Deze hoofdvormen zijn:
1. De netto-methode: alle posten worden exclusief BTW geboekt. De BTW
wordt als neutrale uitgaven afzonderlijk verwerkt. De BTW is
herkenbaar in de financiële administratie.
2. De bruto-methode: alle posten worden inclusief BTW geboekt. De BTW
staat niet herkenbaar in de verslaggeving en wordt extracomptabel
verrekend vergelijkbaar met de verwerking van de Algemene
Uitkering.
Netto-methode
Omschrijving
Bij de strikt toegepaste netto-methode worden de lasten en
investeringen netto verantwoord. De declaratie van de gemeente bij het
BCF (via opgave) wordt betaald door het Rijk. Het Rijk voert een
korting door op de Algemene Uitkering (AU) voor het volledige bedrag
(kasbasis), afgezien van drie correctieposten (BTW-OV, BTW-28 en
WGRs).
De informatie- en geldstromen ter zake van de netto-methode zijn sterk
vereenvoudigd als volgt weer te geven:
Aangifte inzake ondernemersactiviteiten
Provincies en
Gemeenten
Rijk
Betaling opgave HFL
Opgave BCF (relevante uitgaven/investeringen)
Rijk
Betaling BTW uit BCF HFL H
HFL Bijdrage Algemene Uitkering in BCF
De (financiële) effecten voor provincies, gemeenten en
het Rijk zijn als volgt.
Provincie / gemeente
Bij de netto-methode declareert de gemeente de BTW begrepen in kosten
en investeringen met betrekking tot overheidstaken, voor zover
relevant voor het BCF via een afzonderlijke opgave bij het Rijk. De
BTW op ondernemersactiviteiten en BTW-relevante
niet-ondernemingsactiviteiten wordt in deze variant op de
gebruikelijke manier door middel van de aangifte gedeclareerd. De af
te dragen BTW wordt daarbij ook in de aangifte meegenomen.
De provincies en gemeenten krijgen de BTW volgens de opgaven bij het BCF en de aangiftes bij de Belastingdienst volledig uitbetaald (waarbij voor de betalingen uit het BCF een vereveningspercentage geldt). De korting op de Algemene Uitkering is macro bepaald en is gebaseerd op de door het Rijk uit het BCF uit te betalen BTW (kasstelsel met inachtname van de drie correctieposten).
De provincie/gemeente heeft in de rekening van baten en lasten met
betrekking tot de investeringen in jaar 1 per saldo een nadeel,
opgebouwd uit de korting op de Algemene Uitkering voor zover die
betrekking heeft op investeringen, verminderd met het voordeel op de
(netto)afschrijvingen. Vanaf jaar 2 en over de resterende
afschrijvingsperiode heeft de provincie/ gemeente een voordeel op de
nieuwe investeringen aangezien de afschrijvingslasten netto en dus
lager zijn.
Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven is op basis van het eerder
uitgevoerde onderzoek naar de financiële effecten van de netto-methode
gebleken dat uitgaande van een ideaal complex en een gemiddelde
afschrijvingstermijn van rond de 26 jaar en rekening houdend met de
inzet van de BTW-component begrepen in de reserves en voorzieningen
eerst na 26 jaar het break-evenpoint wordt bereikt (het jaar waarin
cumulatief alle in de eerste jaren gegenereerde verliezen als gevolg
van het BCF zijn gecompenseerd). Op basis van de onderzoekgegevens is
dit voorfinancieringsprobleem macro ingeschat op circa 1,7 miljard.
Rijk
De aangiften voor ondernemerstaken worden op de gebruikelijke wijze
afgewikkeld door de Belastingdienst. De opgaven in het kader van het
BCF worden volledig uitbetaald (waarbij een vereveningsbijdrage
geldt). De korting op de AU wordt gebaseerd op de door de provincies
en gemeenten gedeclareerde BTW (op kasbasis dus), afgezien van drie
correctieposten (BTW-OV, BTW-28 en WGRs).
Voor- en nadelen netto-methode
De netto-methode heeft als voordelen:
* de methode resulteert in een transparante verslaglegging, waarbij
de BTW-verrekening door de netto-verantwoording tot uiting komt in
de balans en de rekening van baten en lasten. Daarmee wordt
voldaan aan het in overeenstemming met de
comptabiliteitsvoorschriften verantwoorden van activa op basis van
de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (art. 58 CV) en de baten
en lasten op basis van het brutobedrag verminderd met
terugbetalingen in hetzelfde begrotingsjaar (art 5 CV);
* de doelen van het BTW-compensatiefonds worden ondersteund, de
netto-verantwoording bevordert de uitbestedingsprikkel;
* de eenheid tussen de administratieve verwerking en de financiële
verslaglegging wordt bewerkstelligd.
Het belangrijkste nadeel van de netto-methode is:
* dekkingsprobleem: door de toepassing van het stelsel van baten en
lasten bij gemeenten wordt de BTW over de investeringen in de
huidige systematiek als last verwerkt in de periode waarover de
vaste activa worden afgeschreven. De lagere kapitaallasten als
gevolg van het netto verwerken van de investeringen na invoering
van het BCF komt in de rekening van baten en lasten eerst tot
uitdrukking naar rato van de afschrijvingsperiode. Het direct op
basis van het kasstelsel uitbetalen van de BTW op investeringen
aan de provincie/gemeente leidt echter tot een korting (eenmalige
last) op de algemene uitkering om deze betaling vanuit het BCF
mogelijk te maken. Anders gezegd provincies en gemeenten boeken
direct de geactiveerde BTW af ten laste van het resultaat en
compenseren dit in het resultaat eerst over de
afschrijvingsperiode.
Bruto-methode
Omschrijving
De bruto-methode wordt gekenmerkt door het bruto verwerken van de
investeringen en kosten, terwijl de BTW wordt verrekend via het BCF.
De vergoeding voor BTW wordt aan de gemeente uitgekeerd en om het BCF
te voeden wordt ook bij de bruto-methode een korting doorgevoerd op de
uitkering uit het provincie- en gemeentefonds.
De informatie- en geldstromen zijn gelijk aan de netto-methode. Voor
het schematisch overzicht daarvan verwijzen wij naar paragraaf 2.1. De
(financiële) effecten voor provincies, gemeenten en het Rijk zijn als
volgt.
Provincie/ gemeente
Ook in deze variant ontvangt de provincie en gemeente de bij het BCF
compensabele BTW van het Rijk. De BTW op ondernemersactiviteiten
blijft rechtstreeks via de Belastingdienst lopen. De opgave voor het
BCF wordt gebaseerd op de in de relevante kosten en relevante
investeringen begrepen BTW-component. In de administratie en de
verslaglegging wordt alles bruto verwerkt alsof er geen BTW
verrekening plaatsvindt. Het BTW-effect wordt in de jaarverslaggeving
direct verwerkt in de algemene uitkering (hoofdfunctie 9).
Rijk
Voor het Rijk verandert er niets. De procedure is in het kort als
volgt. Gedurende het jaar vergoedt het Rijk via de Algemene Uitkering
de bijdrage aan het BCF. Op basis van de opgave van de individuele
provincies en gemeenten stelt het Ministerie van Financiën de Algemene
Uitkering bij (zowel macro als individueel per provincie en gemeente;
rekening houdend met de drie correctieposten). Op basis van de
ingediende BTW-opgaven vinden micro en macro verrekeningen plaats met
de provincies en gemeenten. Voor de individuele provincie en gemeente
kan dit een voor- of nadeel opleveren.
Voor- en nadelen bruto-methode
De voordelen van de bruto-methode zijn:
* aangezien de BTW begrepen in de vaste activa naar rato van de
afschrijvingstermijn wordt afgebouwd is bij de bruto-methode geen
sprake van een dekkingprobleem;
* bij heffingen en bijzondere uitkeringen lijkt het (optisch) niet
alsof de heffing en bijzondere uitkeringen hoger zijn dan de
relevante kosten. Door zowel de kosten als de heffing bruto te
verantwoorden sluit de heffing beter aan bij de opbrengst zoals
deze in rekening is gebracht bij de burger;
* door het bruto verwerken van de boekingen in de administratie
behoeft de BTW niet direct bij de primaire boeking in het
grootboek gesepareerd te worden. Wel dient bij de primaire boeking
de BTW-component geoormerkt te worden teneinde de BTW opgave te
kunnen opstellen.
De bruto-methode heeft de volgende nadelen:
* de methode is niet in overeenstemming met de
comptabiliteitsvoorschriften en andere algemeen aanvaarde
verslaggevingregels, omdat BTW als last wordt geboekt terwijl het
eigenlijk geen lasten meer zijn. De transparantie van de
administratie en verslaglegging wordt bemoeilijkt. Artikel 3 van
de CV geeft aan dat de verslaggeving volgens in het
maatschappelijk verkeer aanvaardbare normen (zoals ook opgenomen
in titel 9 BW2 en internationale verslaggevingstandaarden) een
zodanig inzicht moet verschaffen dat een verantwoord oordeel kan
worden gevormd over de financiële positie en over de baten en
lasten. Aangezien met de bruto-methode niet de feitelijke
investeringen en lasten (na aftrek van BTW) tot uiting komen is
deze methode strijdig met de comptabiliteitsvoorschriften en
algemeen aanvaarde normen voor verslaggeving. De eigenheid van
provincies en gemeenten doet daar niet aan af;
* de BTW wordt in de verslaglegging, op het niveau van de
individuele budgetten en in de administratie onvoldoende
inzichtelijk gemaakt. Het doel van het BTW-compensatiefonds, het
wegnemen van drempels tot uitbesteding, wordt daarmee niet
ondersteund. De uitbestedingsprikkel wordt feitelijk niet
gerealiseerd.
Eerste conclusies
Bij de toepassing van de bruto-methode bestaat geen dekkingsprobleem
als gevolg van het verschil tussen het kasstelsel bij het Rijk en het
stelsel van baten en lasten bij de provincies en gemeenten. Deze
methodiek resulteert echter in een verslaggeving die niet aansluit op
de werkelijkheid en strijdig is met algemeen aanvaarde
verslaggevingvoorschriften.
Bij de netto-methode wordt dit laatste probleem ondervangen. Het
resultaat is een transparante verslaglegging die aansluit op de
huidige en te verwachten aanpassingen in de
comptabiliteitsvoorschriften. Daarmee wordt beter inzicht verstrekt in
de feitelijke investeringen en lasten (exclusief BTW) en recht gedaan
aan de primaire doelstelling van het BCF, namelijk het wegnemen van de
ongelijke BTW behandeling tussen markt en overheid. Daarmee draagt de
netto-methode veel beter bij aan de effectiviteit van het BCF.
De administratieve inspanningen zijn voor zowel de bruto als
netto-methode vergelijkbaar. In beide gevallen, dus ook bij de
bruto-methode zal de BTW separaat geadministreerd moeten worden om de
BTW opgaven aan het BCF te kunnen doen.
Het is duidelijk dat aan zowel de netto- als bruto-methode belangrijke
bezwaren zijn verbonden. Bij de netto-methode betreft dit vooral het
op te lossen dekkingsgat. Het niet aansluiten op de bestaande en
toekomstige verslaggevingvoorschriften (zoals vastgelegd in de
comptabiliteitsvoorschriften) en de beperkte ondersteuning van de
uitbestedingsprikkel vormen de belangrijkste bezwaren van de
bruto-methode.
Uit ons praktijkonderzoek is gebleken dat de zuivere netto- en de
zuivere bruto-methode zonder nadere (flankerende) maatregelen dan ook
als niet werkbaar worden beschouwd. Het is daarom van belang ten
behoeve van de invoering van het BTW-compensatiefonds naar
oplossingsmogelijkheden voor deze bezwaren te zoeken. Om tegemoet te
komen aan deze bezwaren zijn een aantal alternatieven ontwikkeld. Deze
alternatieven zijn beschreven in het volgende hoofdstuk waarbij tevens
de voor- en nadelen van deze varianten zijn weergegeven.
Beschrijving van de alternatieven
Op de netto- en bruto-methode zijn een aantal alternatieven te
onderscheiden. Het betreft hier de volgende varianten:
1. De netto-methode met uitgestelde betaling op de investerings-BTW
2. De netto-methode met financieringsintermediair
3. De netto-methode met vertraagde uitname Algemene Uitkering
4. De netto-methode met beperking van de uitname Algemene Uitkering
5. De bruto-methode gecorrigeerd
Een aantal van deze alternatieven zijn voorgelegd aan de in het
praktijkonderzoek betrokken medewerkers van gemeenten, provincies,
wetenschappers en Belastingdienst. Het betreft hier de
alternatieven 1, 2 en 5. De overige alternatieven zijn later
ingebracht en besproken in de begeleidingscommissie.
In dit hoofdstuk worden de alternatieven kort beschreven en zijn de
voor- en nadelen zoals deze zijn gebleken uit onze analyse en het
praktijkonderzoek dan wel het overleg in de begeleidingscommissie
aangegeven.
Netto-methode met uitgestelde betaling op de investerings-BTW
Omschrijving
In deze variant op de netto-methode wordt de BTW betaald door de
provincies en gemeenten op investeringen en volgens opgaven
gedeclareerd bij het BCF eerst door het Rijk uitbetaald naar rato van
een gemiddelde afschrijvingsperiode van de betreffende categorie
investeringen. Daarmee wordt aansluiting gezocht tussen het bij het
Rijk toegepaste kasstelsel en het bij provincies en gemeenten
toegepaste stelsel van baten en lasten.
Aangifte inzake ondernemersactiviteiten
Provincies en
Gemeenten
Rijk
Betaling opgave HFL
Opgave BCF (relevante uitgaven/investeringen)
Rijk
Betaling BTW uit BCF (voor investeringen
alleen de betreffende jaarschijf) HFL
HFL Bijdrage Algemene Uitkering in BCF
Provincie / gemeente
De provincies en gemeenten declareren per aangifte de reguliere BTW
(zijnde ondernemersactiviteiten) op basis van de normale procedures
(aan de Belastingdienst op basis van de Wet op de omzetbelasting
1968). Daarnaast declareert zij de BTW op overheidstaken en
BTW-relevante niet-ondernemersactiviteiten (relevante uitgaven) en een
gedeelte van de BTW op investeringen van de overheidstaken en
BTW-relevante niet-ondernemerstaken (relevante investeringen) conform
de systematiek van het BTW-compensatiefonds. De opgave van relevante
investeringen geschiedt op basis van nog nader te bepalen vaste
afschrijvingspercentages.
Wij stellen voor om hiervoor indicatief een driedeling aan te houden.
Deze driedeling kan bijvoorbeeld worden gebaseerd op de volgende
onderverdeling:
1. Lange termijn investeringen (gebouwen e.d.): gemiddeld 30 jaar
2. Middellange termijn investeringen (installaties e.d.): gemiddeld
10 jaar
3. Korte termijn investeringen (automatisering en inventaris
e.d.): gemiddeld 5 jaar
Deze indeling zal ten behoeve van een blijvend systeem van betaling
van de BTW een zo goed mogelijke benadering van de werkelijke
afschrijvingstermijnen moeten zijn. Uiteraard zijn de provincies en
gemeenten individueel vrij om zelf de afschrijvingsperioden te
bepalen. Bij afwijkingen tussen de individuele afschrijvingsritmes van
gemeenten en provincies met het betalingsritme van de BTW en daarmee
de uitname uit het gemeente- en provinciefonds zal dit voor de
gemeenten en provincies uiteraard een resultaateffect hebben.
In de opgave met betrekking tot het BCF wordt weergegeven:
* de relevante BTW op de kosten (overheidstaken);
* de BTW begrepen in relevante investeringen ingedeeld naar de
classificatie van lange-, middellange- en korte termijn
investeringen met daarbij het standaardpercentage dat van
toepassing is;
* de reeds eerder gedeclareerde BTW op relevante investeringen
waarvan in het betreffende jaar een jaarschijf tot uitbetaling
moet komen (BTW-bedrag in investeringen voor zover toe te rekenen
aan de betreffende jaarschijf).
*
In de provinciale en gemeentelijke administratie wordt via economische
(sub)categorieën aangegeven welke kosten/investeringen betrekking
hebben op het BTW-compensatiefonds. In een aanvullende staat van in
investeringen begrepen BTW (soort staat C) wordt bijgehouden welk
BTW-bedrag in de relevante investeringen is begrepen en welk bedrag
daarvan is gedeclareerd bij het Rijk en nog gedeclareerd moet worden
in de resterende jaren.
In de balans neemt de provincie en gemeente een vordering op voor de
nog niet ontvangen BTW op investeringen (dit bedrag is gelijk aan het
bedrag in de eerder vermelde aanvullende staat (in relevante
investeringen begrepen BTW minus de ontvangen BTW op deze
investeringen). Deze vordering neemt af naar rato van het jaarlijks
uitbetalen van de BTW op opgave (de jaarschijf).
Doordat de investeringen van gemeenten en provincies volgens opgave
aan het BCF ingedeeld worden naar bovengenoemde termijnclassificatie
bestaat het risico van oneigenlijk gebruik van de BTW-regelgeving. Het
is daarom vereist de wijze van indeling stringent voor te schrijven en
op de naleving toe te zien.
Voor de provincies en gemeenten verloopt dit budgetneutraal, behalve
dat het eerder vermelde rentevoordeel bij de oorspronkelijke
netto-methode zich niet voordoet, vanwege de voorfinanciering van de
over meerdere jaren gespreide BTW-ontvangsten van het Rijk. Overigens
is dit rentevoordeel ook niet nodig vanwege de spreiding van de
korting op het gemeente- en provinciefonds.
Rijk
De aangiften inzake de BTW over de ondernemersactiviteiten worden op
de gebruikelijke wijze afgewikkeld door de Belastingdienst. De opgaven
in het kader van het BCF worden niet volledig uitbetaald, zoals bij de
netto-methode. De uitbetaling van de BTW over de relevante nieuwe
investeringen gedaan in het betreffende boekjaar vindt plaats door een
gespreide betaling. Tevens wordt in het betreffende jaar de BTW inzake
de vervallen jaarschijf van eerdere investeringen uitbetaald. De
betalingstermijn is afhankelijk van de classificatie van de
investeringen (lang, middellang of kort). De korting op de AU wordt
gebaseerd op de aan de provincies en gemeenten gespreid uitbetaalde
BTW, uiteraard ook hier afgezien van drie correctieposten (BTW-OV,
BTW-28 en WGRs). Dit betekent dat de korting in de eerste jaren
substantieel lager is dan in de structurele situatie.
De structurele situatie ontstaat pas in jaar 31 (uitgaande van een
ideaalcomplex).
In de verplichtingenadministratie houdt het Rijk een registratie bij
van de nog uit te keren BTW op relevante investeringen.
Voor- en nadelen
De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW
heeft als voordelen:
* de methode leidt tot een verantwoording bij provincies en
gemeenten die aansluit op de comptabiliteitsvoorschriften en BW2
titel 9. Hoewel de BTW op investeringen gespreid wordt ontvangen
worden de activa en kapitaallasten netto verantwoord volgens het
toerekeningsbeginsel (artikel 57 CV). De langlopende BTW-vordering
op het Rijk kan conform art. 39 CV worden verantwoord onder de
financiële vaste activa.
* de doelen van het BTW-compensatiefonds worden ondersteund, de
netto-verantwoording bevordert de uitbestedingsprikkel;
* de eenheid tussen de administratieve verwerking en de financiële
verslaglegging wordt bewerkstelligd;
* de herverdeeleffecten op microniveau worden door de gespreide
betaling en de als gevolg daarvan gefaseerde uitname uit het
gemeente- en provinciefonds beperkt;
* het probleem inzake het dekkingsgat (zie nadeel netto-methode)
wordt opgelost aangezien de BTW-betaling en daarmee de korting op
de Algemene Uitkering ongeveer synchroon loopt met de lagere
kapitaallasten. De korting op de Algemene Uitkering vindt gespreid
plaats naar rato van de gemiddelde afschrijvingstermijn. Macro
verloopt deze methodiek zowel voor het Rijk als de provincies en
gemeenten budgetneutraal.
De belangrijkste nadelen van de netto-methode met uitgestelde betaling
van de investerings-BTW zijn:
* ten opzichte van de strikte netto-methode betekent het
administreren van het verloop van de langlopende vordering op het
Rijk een extra administratieve inspanning zowel voor de gemeenten
en provincies als voor het Rijk;
* de administratieve bewerkelijkheid van de indeling van
investeringen in verschillende categorieën (lang, middellang,
kort) ten behoeve van de BTW-opgave. Dit leidt zowel voor het Rijk
als de gemeenten en provincies tot een verzwaring van de
administratieve lasten;
* de controleerbaarheid met name ten aanzien van het oneigenlijk
gebruik van de regeling is moeilijker.
Bij het verder uitwerken (operationeel maken) van deze variant zal in
ieder geval aan de volgende punten aandacht moeten worden besteed:
* het bepalen van de (normatieve) afschrijvingsperiode per categorie
activa;
* het opstellen van nadere uitvoeringsvoorschriften, vast te leggen
in de toekomstige CV, omtrent de wijze van verantwoorden van de
langlopende vordering en de afloop daarvan in de balans, de
toelichting op de balans en een specifiek verloopoverzicht (soort
aanvullende staat C);
* het opnieuw berekenen van de uitname uit het provincie- en
gemeentefonds naar aanleiding van de gespreide betaling van de BTW
op investeringen (Cebeon-berekeningen).
Met betrekking tot de voorfinanciering van de vordering hebben wij
geconstateerd dat een deel van de geïnterviewden van mening is dat de
voorfinanciering niet per definitie door de gemeenten en provincies
zou moeten worden betaald.
Door middel van een aanvullende vergoeding in/ lagere korting op de
algemene uitkering zou het draagvlak voor de invoering van deze
methodiek uiteraard kunnen worden vergroot. Overigens merken wij
daarbij op dat door de spreiding van de korting op de Algemene
Uitkering conform het tempo van investeringen de gemeenten en
provincies deze korting ook niet behoeven te financieren. Daarmee kan
het rentenadeel van de financiering van de vordering worden
gecompenseerd.
Netto-methode met financieringsintermediair
Omschrijving
Als variant op de netto-methode kan ook worden gekozen om het
dekkingsprobleem bij een derde onder te brengen (hierna te noemen BCF
NV). Provincies en gemeenten krijgen in deze variant alle aan het BCF
gedeclareerde BTW uitbetaald, ook over de investeringen (met
inachtneming van het vereveningspercentage). Het Rijk betaalt de
investerings-BTW gespreid aan het BCF NV volgens bijvoorbeeld de
systematiek die is beschreven bij de netto-methode met uitgestelde
betaling (investeringscategorieën: lang, middellang, kort). Vanwege de
gespreide betaling door het Rijk kan de uitname uit het gemeente- en
provinciefonds beperkt worden tot ongeveer het voordeel dat gemeenten
en provincies realiseren vanwege het netto verwerken van de
kapitaallasten. Daarmee wordt zowel voor het Rijk als de gemeenten en
provincies in grote lijnen budgetneutraliteit bewerkstelligd.
BCF NV ontvangt van het Rijk de uitname uit het gemeente- en provinciefonds (op basis van de gespreide betaling) en betaalt wel de volledige investerings-BTW door aan gemeenten en provincies. Het verschil tussen beide geldstromen zal door BCF NV (extern) moeten worden gefinancierd. De financieringsintermediair kan worden gestructureerd door middel van een overheids-NV of in de vorm van een agentschap van het Rijk. De verhoudingen tussen de verschillende belanghebbenden is bij deze variant is als volgt weer te geven.
Aangifte inzake ondernemersactiviteiten
Rijk
*
* Provincies en
Gemeenten
*
* Betaling op aangifte
*
*
*
*
* Declaratie overheid
*
* Rijk
*
*
Declaratie overheid
BCF NV
Aanv. financierng
Betaling BTW
Betaling BTW uit BCF (voor invest.
alleen de betr. jaarschijf)
Bijdrage Algemene Uitkering in BCF
Provincie / gemeente
In deze variant ontvangt de provincie of gemeente de compensabele BTW
via de BCF NV. De BTW-ondernemerstaken blijft rechtstreeks via de
Belastingdienst lopen.
De provincie of gemeente maakt in de administratie op het niveau van
(sub)economische categorieën onderscheid tussen overheidstaken
(inclusief niet-ondernemerstaken) (BCF) en niet-overheidstaken. Aan
het eind van het jaar declareert de gemeente de BTW op
ondernemerstaken bij de Belastingdienst en de compensabele BTW bij BCF
NV.
Ook voor deze variant geldt dat er geen mismatch is en de uitkomst
voor de gemeente budgettair neutraal verloopt.
BCF NV
De BCF NV betaalt de BTW die via opgave is gedeclareerd uit aan de
gemeente of provincie. Vervolgens declareert zij de BTW bij het Rijk
De gemeenten en provincies geven jaarlijks de lasten, baten en
investeringen op aan de BCF NV waarbij op basis van economische
categorieën inzicht wordt gegeven in de verschillende onderdelen
(relevante, niet relevantie investeringen/kosten).
De declaratie BTW op niet overheidstaken voor zover deze is te verrekenen op basis van de Wet op de omzetbelasting 1968 (BCF niet-relevante uitgaven) wordt op basis van de macro opgestelde totaaloverzichten bij het Ministerie van Financiën ingediend.
De BCF NV keert de BTW uit aan de gemeenten en provincies inclusief de
BTW over de investeringen.
Aangezien de investering-BTW pas later door BCF NV wordt ontvangen van
het Rijk conform het bij de netto-methode geschetste dekkingsprobleem
dient deze te worden gefinancierd. Dit zou kunnen worden verzorgd door
de gemeenten en provincies dan wel door een externe financier zoals de
BNG. De rentelasten zouden opgevangen kunnen worden via de Algemene
Uitkering. Gemeenten krijgen immers na invoering van het BCF te maken
met netto kapitaalslasten en worden alleen gekort voor het
bruto-nettoverschil in de afschrijvingslasten. Dit resulteert dus in
een (aanwendbaar) rentevoordeel voor de gemeenten.
Rijk
De BTW op ondernemerstaken loopt via de normale procedure (de
Belastingdienst vergoedt op basis van de opgave de BTW aan de
gemeenten). De BTW op overheidstaken en niet-ondernemerstaken wordt
door het Rijk (Belastingdienst) betaald op basis van de declaratie van
de BCF NV (bedrag is gelijk aan de korting van de Algemene Uitkering
afgezien van de drie correctieposten) en gefinancierd vanuit de
korting op de Algemene Uitkering en de drie correctieposten.
Voor- en nadelen
De netto-methode met financieringsintermediair heeft als voordelen:
* de methode resulteert in een transparante verslaglegging, waarbij
de BTW-verrekening door de netto-verantwoording tot uiting komt in
de balans en de rekening van baten en lasten. Daarmee wordt
voldaan aan het in overeenstemming met de
comptabiliteitsvoorschriften verantwoorden van activa op basis van
de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 58 CV) en de
baten en lasten op basis van het brutobedrag verminderd met
terugbetalingen in hetzelfde begrotingsjaar (artikel 5 CV);
* de doelen van het BTW-compensatiefonds worden ondersteund, de
netto-verantwoording bevordert de uitbestedingsprikkel;
* de eenheid tussen de administratieve verwerking en de financiële
verslaglegging wordt bewerkstelligd;
* het probleem inzake het dekkingsgat (zie nadeel netto-methode)
wordt opgelost;
* ten opzichte van de netto-methode met uitgestelde betaling van de
investerings-BTW is er bij de gemeente geen extra administratieve
inspanning vereist. Overigens is daarbij wel van belang dat
gemeenten en provincies niet zelf meefinancieren aangezien anders
de vordering respectievelijk de waarde van de deelneming zal
moeten worden geregistreerd en bewaakt;
* de controle op de naleving van de regels in het kader van het BCF
kan mogelijk op efficiënte wijze via de financieringsintermediair
plaatsvinden.
De belangrijkste nadelen van de netto-methode met
financieringsintermediair zijn:
* het probleem wordt naar achteren geschoven en heeft een
eeuwigdurende administratie van de vordering bij de
financieringsintermediair tot gevolg;
* bij de oprichting van de financieringsintermediair zullen een
aantal bestuurlijke knopen doorgehakt moeten worden (wie
financiert het dekkingsgat, hoe is de zeggenschap, wie maakt op
termijn aanspraak op de voordelen etc.). De oprichting van de
financieringsintermediair zal dan ook tijd en inspanning vergen
van alle partijen. Als gevolg hiervan wordt het risico gelopen dat
deze variant niet op korte termijn te realiseren is. Ook de
controle/toezicht op het functioneren van de
financieringsintermediair zal additionele inspanning vereisen.
Wat betreft de dekking van de tekorten in de BCF NV zijn door de
geïnterviewden aanvullend de volgende suggesties gedaan:
* de inbreng van gemeenten en provincies van de in de
bestemmingsreserves en voorzieningen begrepen BTW welke door het
instellen van het BCF niet meer nodig is;
* de inbreng van gemeenten door storting van aandelenkapitaal c.q.
obligaties al dan niet gekoppeld aan het volume van investeringen,
vanuit het uitgangspunt dat de grootste investeerders ook de
veroorzakers zijn van het dekkingsgat en voor de financiering
daarvan moeten zorgdragen;
* de inbreng van gemeenten en provincies van de rentecomponent
waarvoor geen korting plaatsvindt in de AU;
* een volledige externe financiering door bijvoorbeeld de BNG. De
rentelasten worden als het ware bijgeschreven bij het tekort. Als
gevolg hiervan wordt de periode van het dekkingstekort langer.
Ook zijn met betrekking tot de zeggenschap en bestuurlijke
verhoudingen verschillende varianten gesuggereerd. Tenslotte zijn
verschillende varianten geopperd voor de aanwending van de na een
aantal jaren te realiseren overschotten.
Al de bovenvermelde standpunten brengen voor- en nadelen met zich
welke in dit stadium van het onderzoek niet nader zijn geanalyseerd.
Netto-methode met vertraagde uitname Algemene Uitkering
In afwijking op de netto-methode zoals omschreven in paragraaf 2.1
wordt in deze variant het dekkingsprobleem voor de gemeenten en
provincies beperkt door de uitname uit het gemeente- en provinciefonds
eenmalig te beperken. De lasten en investeringen worden netto
verantwoord zoals dit ook gebeurd bij de strikte toepassing van de
netto-methode. De door de gemeenten en provincies gedeclareerde BTW
bij het BCF wordt echter eerst uitbetaald na één jaar. Het Rijk
behoeft daardoor de korting op de Algemene Uitkering in dat jaar niet
aan te wenden voor het uitbetalen van de BTW maar kan de gemeenten en
provincies een eenmalige extra bijdrage verstrekken om een buffer te
vormen voor het dekkingsprobleem. De jaarlijks te vergoeden BTW via
het BCF wordt macro ingeschat op circa 2 miljard. Dit bedrag zou dus
in het eerste jaar beschikbaar zijn voor gemeenten en provincies.
Vanaf het tweede jaar wordt de korting op de Algemene Uitkering
volledig doorgevoerd. Om in de begroting van gemeenten en provincies
het gat te dichten tussen de hogere korting op de Algemene Uitkering
en de lagere kapitaallasten als gevolg van het netto verwerken van de
investeringen kunnen gemeenten en provincies de ontvangen eenmalige
extra algemene uitkering aanwenden. Dit bedrag kunnen zij in jaar 1
bijvoorbeeld in een egalisatiereserve of in de algemene reserve
storten die vanaf jaar 2 als dekkingsmiddel fungeert en geleidelijk
ten gunste van de rekening van baten en lasten wordt gebracht
(bijvoorbeeld via hoofdfunctie 9, respectievelijk 10 na aanpassing van
de CV).
De informatie- en geldstromen ter zake van de netto-methode zijn sterk
vereenvoudigd als volgt weer te geven:
Aangifte inzake ondernemersactiviteiten
Provincies en
Gemeenten
Rijk
Betaling naar aanleiding van aangifte OB HFL
Opgave BCF (relevante uitgaven/investeringen)
Rijk
Betaling BTW uit BCF vanaf jaar 2 HFL H
HFL Bijdrage Algemene Uitkering in BCF (*1)
*1) De bijdrage aan het BCF vanuit de Algemene Uitkering
vindt eerst plaats vanaf jaar 2. In jaar 1 wordt deze bijdrage aan
gemeenten en provincies beschikbaar gesteld als een éénmalige bijdrage
ten behoeve van de dekking van het tekort in de rekening van baten en
lasten als gevolg van de invoering van het BCF.
De (financiële) effecten voor provincies, gemeenten en het Rijk zijn
als volgt.
Provincie / gemeente
Bij de netto-methode declareert de gemeente de BTW begrepen in kosten
en investeringen met betrekking tot overheidstaken en BTW-relevante
niet-ondernemerstaken, voor zover relevant voor het BCF via een
afzonderlijke opgave bij het Rijk. De BTW op ondernemersactiviteiten
wordt in deze variant op de gebruikelijke manier door middel van
aangifte gedeclareerd. De af te dragen BTW wordt daarbij ook in de
aangifte meegenomen.
De provincies en gemeenten krijgen de BTW volgens de opgaven bij het
BCF en de aangiftes bij de Belastingdienst volledig uitbetaald met
dien verstande dat dit gebeurd met 1 jaar vertraging. De te betalen
BTW over jaar 1 wordt dus uitbetaald in jaar 2 en zo verder. De
korting op de Algemene Uitkering is macro bepaald en is gebaseerd op
de door het Rijk uit het BCF uit te betalen BTW (kasstelsel) rekening
houdend met de drie correctieposten. Aangezien in jaar 1 geen BTW
wordt uitbetaald kan de korting op de Algemene Uitkering worden
aangewend voor een eenmalige bijdragen aan gemeenten en provincies.
De provincie/gemeente verwerken de investeringen en baten en lasten netto en nemen voor de te ontvangen BTW over jaar x een vordering op in de balans, die door het Rijk wordt uitbetaald in jaar x+1. Reeds vanaf jaar 1 worden de gemeenten en provincies geconfronteerd met een nadeel, opgebouwd uit de korting op de Algemene Uitkering verminderd met het voordeel op de (netto)afschrijvingen. Vanaf jaar 2 en over de resterende afschrijvingsperiode heeft de provincie/ gemeente een voordeel op deze nieuwe investeringen (gedaan in jaar 1) aangezien de afschrijvingslasten netto en dus lager zijn. Dit loopt gelijk als bij de netto-methode strikt toegepast. In jaar 1 hebben gemeenten en provincies de eenmalige bijdrage uit het gemeente- en provinciefonds ontvangen en deze gestort in de algemene reserve of een specifieke egalisatiereserve. Het bovengenoemde dekkingstekort dat zich vanaf jaar 1 voordoet kan worden gedekt door een onttrekking uit de algemene reserve of de egalisatiereserve. Uit het eerder door ons uitgevoerde onderzoek valt te becijferen dat het tekort voor gemeenten macro groeit naar circa 1,7 miljard1 voor gemeenten. Zonder de inzet van de BTW-component in reserves en voorzieningen groeit het tekort voor gemeenten en provincies naar circa 3 miljard. Door via de systematiek van de vertraagde uitname uit het gemeente- en provinciefonds eenmalig en reeds vanaf het eerste jaar circa 2 miljard ter beschikking te stellen voor gemeenten en provincies zouden gemeenten en provincies macro gezien in staat moeten zijn het dekkingsprobleem op te lossen.
Rijk
De aangiften voor ondernemerstaken worden op de gebruikelijke wijze
afgewikkeld door de Belastingdienst. De opgaven in het kader van het
BCF worden volledig uitbetaald met één jaar vertraging (rekening
houdend met het vereveningspercentage). De korting op de AU wordt
gebaseerd op de door de provincies en gemeenten gedeclareerde BTW (op
kasbasis dus), afgezien van drie correctieposten (BTW-OV, BTW-28 en
WGRs). De BTW vergoeding over jaar 1, te betalen in jaar 2, is dus
gelijk aan de korting op de Algemene Uitkering in jaar 2.
Voor- en nadelen
De netto-methode met vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering
heeft als voordelen:
* de methode resulteert in een transparante verslaglegging, waarbij
de BTW verrekening door de netto verantwoording tot uiting komt in
de balans en de rekening van baten en lasten. Daarmee wordt
voldaan aan het in overeenstemming met de
comptabiliteitsvoorschriften verantwoorden van activa op basis van
de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 58 CV) en de
baten en lasten op basis van het brutobedrag verminderd met
terugbetalingen in hetzelfde begrotingsjaar (artikel 5 CV);
* de doelen van het BTW-compensatiefonds worden ondersteund, de
netto verantwoording bevordert de uitbestedingsprikkel;
* de eenheid tussen de administratieve verwerking en de financiële
verslaglegging wordt bewerkstelligd;
* tegemoet wordt gekomen (althans macro) aan het dekkingsprobleem
zoals dit zich voordoet bij de strikt toegepaste netto-methode.
De belangrijkste nadelen van de netto-methode met vertraagde uitname
uit de Algemene Uitkering zijn:
* de vordering van de gemeente/provincie op het Rijk als gevolg van
de uitbetaling van de BTW met één jaar vertraging dient door de
gemeente/provincie voorgefinancierd te worden; hier staat echter
de eenmalige ontvangst tegenover;
* gemeenten en provincies krijgen een eeuwigdurende vordering op het
Rijk vanwege de met één jaar uitgestelde BTW betaling. Dit vormt
zowel voor de gemeenten en provincies als voor het Rijk een
beperkte extra administratieve inspanning;
* het voor gemeenten en provincies moeilijk kunnen inschatten of de
beperking van de uitname uit het gemeente- en provinciefonds
toereikend is om het dekkingstekort op te vangen; de methodiek is
minder inzichtelijk;
* de gemeenten en provincies brengen de in de bestemmingsreserves en
voorzieningen begrepen BTW in ter compensatie van het dekkingsgat,
dit vergroot de herverdeeleffecten;
* eventuele herverdeeleffecten zullen bij deze methode groter zijn
dan bij de methode met gespreide betaling van de investerings-BTW
aangezien de (eerste) bijdrage voor het dekkingstekort niet wordt
bepaald aan de hand van het feitelijk (te verwachten)
investeringsvolume van gemeenten en provincies.
Netto-methode met structurele beperking van de uitname Algemene
Uitkering
In afwijking op de netto-methode met vertraagde uitname uit de
Algemene Uitkering kan er ook voor gekozen worden de uitname uit het
gemeente- en provinciefonds structureel te beperken, zodat gemeenten
en provincies het dekkingsprobleem kunnen opvangen. De uitwerking van
deze netto variant is verder gelijk aan de strikt toegepaste
netto-methode met dien verstande dat gemeenten en provincies van het
Rijk een structurele bijdrage ontvangen voor het dekkingsprobleem.
Voor de beschrijving van deze methode wordt verder verwezen naar
paragraaf 3.1.
In afwijking van de in paragraaf 3.3 beschreven variant wordt de
eenmalige bijdrage van 2 miljard niet in één keer maar gespreid over
alle jaren betaald. Berekend is dat de jaarlijkse beperking van de
uitname uit de Algemene Uitkering ongeveer 40 à 45 miljoen
(annuïtair berekend) zou moeten bedragen om de in het eerdere
onderzoek berekende 1,7 miljard te kunnen dekken.
Deze variant zou eveneens een belangrijk deel van het dekkingsprobleem
van gemeenten en provincies kunnen oplossen. Wel dient te worden
bedacht dat het Rijk met deze variant volgens de berekening van de
begeleidingscommissie structureel 40 à 45 miljoen per jaar tekort
komt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat als gevolg van de
uitbestedingsprikkel door de invoering van het BCF meer uitbesteed
wordt en vanuit de private sector meer BTW zal worden afgedragen aan
het Rijk.
De informatie- en geldstromen ter zake van de netto-methode met
beperking van de uitname Algemene Uitkering zijn sterk vereenvoudigd
als volgt weer te geven:
Aangifte inzake ondernemersactiviteiten
Provincies en
Gemeenten
Rijk
Betaling naar aanleiding van aangifte OB HFL HFL
Opgave BCF (relevante uitgaven/investeringen)
Rijk
Betaling BTW uit BCF HFL
HFL Beperkte bijdrage Algemene Uitkering
BCF (*1)
De verwerkingswijze van de informatie- en geldstromen is
behalve de door het Rijk te financieren beperking van de uitname uit
het gemeente- en provinciefonds volstrekt gelijk aan de strikt
toegepaste netto-methode. Voor een verdere beschrijving daarvan word
dan ook verwezen naar paragraaf 3.1.
Voor- en nadelen
De netto-methode met structurele beperking van de uitname uit de
Algemene Uitkering heeft als voordelen:
* de methode resulteert in een transparante verslaglegging, waarbij
de BTW verrekening door de netto verantwoording tot uiting komt in
de balans en de rekening van baten en lasten. Daarmee wordt
voldaan aan het in overeenstemming met de
comptabiliteitsvoorschriften verantwoorden van activa op basis van
de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 58 CV) en de
baten en lasten op basis van het brutobedrag verminderd met
terugbetalingen in hetzelfde begrotingsjaar (artikel 5 CV);
* de doelen van het BTW-compensatiefonds worden ondersteund, de
netto verantwoording bevordert de uitbestedingsprikkel;
* de eenheid tussen de administratieve verwerking en de financiële
verslaglegging wordt bewerkstelligd;
* voor een belangrijk deel wordt tegemoet gekomen aan het
dekkingsprobleem zoals dit zich voordoet bij de strikt toegepaste
netto-methode.
De belangrijkste nadelen van de netto-methode met structurele
beperking van de uitname uit de Algemene Uitkering zijn:
* het voor gemeenten en provincies moeilijk kunnen inschatten of de
beperking van de uitname uit het gemeente- en provinciefonds
toereikend is om het dekkingstekort op te vangen; de methodiek is
minder inzichtelijk;
* de gemeenten en provincies brengen de in de bestemmingsreserves en
voorzieningen begrepen BTW in ter compensatie van het dekkingsgat,
dit vergroot de herverdeeleffecten;
* het Rijk wordt geconfronteerd met een structureel tekort aangezien
de beperking van de uitname uit het gemeente- en provinciefonds
niet wordt gecompenseerd;
* eventuele herverdeeleffecten zullen bij deze methode groter zijn
dan bij de methode met gespreide betaling van de investerings-BTW
aangezien de structurele bijdrage voor het dekkingstekort niet
wordt bepaald aan de hand van het feitelijk (te verwachten)
investeringsvolume van gemeenten en provincies.
Bruto-methode gecorrigeerd
Omschrijving
De bruto-methode gecorrigeerd is voor het Rijk gelijk aan de
bruto-methode (die in paragraaf 3.2 van de notitie is beschreven). De
vergoeding voor BTW wordt aan de gemeente uitgekeerd. Bij de gemeente
wordt de BTW echter in de verslaggeving afzonderlijk weergegeven op
hoofdfunctie 9, resp. hoofdfunctie 10 conform de
aanpassingsvoorstellen. De verwerking van de BTW-kosten kan intra- of
extracomptabel verwerkt worden.
Aangezien de informatie- en geldstromen op dezelfde wijze lopen als
bij de bruto-methode wordt voor een omschrijving daarvan verwezen naar
paragraaf 2.2.
De consequenties voor gemeenten, provincies en het Rijk zijn.
Provincie / gemeente
In deze variant ontvangt de gemeente de compensabele BTW van het Rijk.
De BTW op ondernemerstaken blijft rechtstreeks via de Belastingdienst
lopen. De opgave voor het BCF wordt gebaseerd op de in de relevante
kosten en relevante investeringen begrepen BTW-component.
Ten opzichte van de bruto-methode is de volgende wijziging
aangebracht:
Aan het einde van het jaar wordt tevens de BTW-component in mindering
gebracht op de lasten in de functies. Deze BTW wordt overgeboekt naar
de nieuwe hoofdfunctie 10 (of oude hoofdfunctie 9), de ontvangen BTW
wordt eveneens verantwoord op de nieuwe hoofdfunctie 10 (al dan niet
afzonderlijk) zodat in hoofdfunctie 10 een overzicht ontstaat van de
transacties met het Rijk in het kader van het BCF.
Rijk
Voor het Rijk verandert er niets. De procedure is in het kort als
volgt. Gedurende het jaar vergoedt het Rijk via de AU de bijdrage aan
het BCF. Op basis van de opgave van de individuele gemeenten stelt het
Ministerie van Financiën de AU bij (individueel per gemeente maar ook
macro gezien).
Voor- en nadelen
De voordelen van de gecorrigeerde bruto-methode zijn:
* door het bruto verwerken van de boekingen in de administratie
(primaire boekingsgang) worden de administratieve lasten enigszins
beperkt;
* aangezien de BTW begrepen in de vaste activa naar rato van de
afschrijvingstermijn wordt afgebouwd is bij de bruto-methode geen
sprake van een dekkingsprobleem. Indien bij de bruto-methode
gecorrigeerd de BTW achteraf doch intracomptabel separaat
inzichtelijk wordt gemaakt is het dekkingsprobleem gelijk aan de
situatie bij de netto-methode.
De bruto-methode heeft de volgende nadelen:
* de methode is niet in overeenstemming met de
comptabiliteitsvoorschriften en andere algemeen aanvaarde
verslaggevingregels, omdat BTW als last wordt geboekt terwijl het
eigenlijk geen lasten meer zijn. De transparantie van de
administratie en verslaglegging wordt bemoeilijkt;
* de BTW wordt in de verslaglegging, op het niveau van de
individuele budgetten en in de administratie onvoldoende
inzichtelijk gemaakt. Pas ultimo het jaar wordt een netto-weergave
gegeven van de kosten/investeringen. Het doel van het
BTW-compensatiefonds, het wegnemen van drempels tot uitbesteding,
wordt daarmee niet volledig ondersteund. De uitbestedingsprikkel
wordt feitelijk niet gerealiseerd;
* de methode heeft extra werkzaamheden tot gevolg ultimo het jaar
met als enig doel netto de administratie weer te geven. De methode
wordt als gevolg hiervan als gekunsteld ervaren;
* de methode is administratief zeer bewerkelijk omdat de BTW ook bij
deze methode (extracomptabel of intracomptabel met fictieve
boekingen) bepaald moet worden ten behoeve van de opgave aan het
BCF.
Slotanalyse
Op basis van de in paragraaf 2.6 vermelde criteria zijn de
verschillende varianten met elkaar vergeleken. Op basis van deze
vergelijking heeft een weging plaatsgevonden van de verschillende
varianten. In dit hoofdstuk gaan wij in op de scores van de
verschillende varianten op de te onderscheiden criteria. Tevens wordt
hierbij aangegeven in hoeverre de criteria als relevant worden
ervaren.
De criteria waarop de varianten zijn beoordeeld waren:
1. Verslaggeving
2. Dekking/Financiering
3. Effectiviteit
4. Administratieve inspanning
Verslaggeving
Één van de uitgangspunten van het BCF is dat de
comptabiliteitsvoorschriften zo veel mogelijk worden gevolgd, waarbij
rekening wordt gehouden met de aanpassingsvoorstellen zoals opgenomen
in het advies over de eindrapportage eigenheid gemeenten van 14 mei
2001. Ook dient zoveel mogelijk aansluiting gezocht te worden bij BW2
titel 9.
Tevens is als uitgangspunten gehanteerd dat gemeenten in staat moeten
zijn de verslaggeving rond het BCF eenduidig te kunnen toepassen en de
BTW op dezelfde wijze moeten kunnen verwerken (transparantie,
inzichtelijkheid, controleerbaarheid). Tenslotte dient de financiële
verslaglegging en te voeren (sub)administraties zoveel mogelijk met
elkaar overeen komen.
Uitgaande van deze uitgangspunten is in het praktijkonderzoek en de
bespreking van de in het rapport onderscheiden methoden aandacht
besteed aan de volgende elementen van verslaggeving:
* Uniformiteit
* Transparantie
* Één administratie
* Aansluiting op huidige en toekomstige regelgeving.
Uit het praktijkonderzoek en het overleg in de begeleidingscommissie
en onze analyse blijkt de netto-methode het beste aan te sluiten op de
eisen die gesteld worden aan een verslaggeving die voldoet aan
algemeen aanvaarde beginselen, titel 9 BW2 en de
comptabiliteitsvoorschriften. Tevens scoort deze methode het best op
het gebied van uniformiteit, transparantie en één administratie.
Het bruto boeken van lasten en investeringen wordt in de meeste gevallen niet gezien als iets wat volgens de meerderheid van de geïnterviewden onder de noemer eigenheid van de gemeente zou kunnen vallen. Een afwijking ten opzichte van de verslaggevingvoorschriften uit BW2 titel 9 is dan ook moeilijk verdedigbaar. Bovendien wordt met de aanpassingsvoorstellen voor de comptabiliteitsvoorschriften en het in dat kader niet meer toestaan van het netto (na aftrek van ingezette reserves .e.d.) verwerken van vaste activa ook een duidelijk gebaar gemaakt naar een transparante verantwoording van de vaste activa van gemeenten en provincies. Daarbij geldt als uitgangspunt dat vaste activa tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs moeten worden gewaardeerd (art 58 CV). Bij de bruto-methode van verwerken van de BTW wordt afgeweken van het principe dat de vaste activa tegen de feitelijke verkrijgings- of vervaardigingsprijs wordt gewaardeerd.
Op de vraag bij welke variant de verslaglegging het meest transparant
bestaat, is een duidelijke voorkeur voor de netto-methode (met
varianten). Mits in de (toelichting op de) jaarverslaglegging
duidelijk is aangegeven hoe de BTW is verwerkt is het verschil in
transparantie tussen de verschillende varianten beperkt. Een aantal
geïnterviewden hebben dan ook geen voorkeur kenbaar gemaakt. Grafisch
zijn de uitkomsten als volgt weer te geven:
Zowel bij de bruto- als netto-methode is uniformiteit in de
verslaggeving te realiseren, mits dit wordt ondersteund met goede
(aanvullende) voorschriften.
De algemene conclusie is dan ook dat voor wat betreft verslaggeving
een duidelijke voorkeur bestaat voor de netto-methode en de varianten
daarop.
Dekking/Financiering
Door de toepassing van het stelsel van baten en lasten bij gemeenten
wordt de BTW over de investeringen in de huidige systematiek als last
verwerkt in de periode waarover de vaste activa worden afgeschreven.
De lagere kapitaallasten als gevolg van het netto verwerken van de
investeringen na invoering van het BCF komt in de rekening van baten
en lasten eerst tot uitdrukking naar rato van de afschrijvingsperiode.
Het direct op basis van het kasstelsel uitbetalen van de BTW op
investeringen aan de gemeente leidt echter tot een korting (eenmalige
last) op de algemene uitkering om deze betaling vanuit het BCF
mogelijk te maken. Anders gezegd gemeente boeken direct de
geactiveerde BTW af ten laste van het resultaat en compenseren dit in
het resultaat eerst over de afschrijvingsperiode. Uit het bestuurlijk
overleg van 11 april jl. is dit dekkingsprobleem als een
onoverkomelijk probleem ervaren.
In het onderzoek hebben wij dan ook aandacht besteed aan de volgende
twee aspecten:
* Met welk model wordt het beste tegemoet gekomen aan het
dekkingsprobleem als gevolg van het verschil tussen het kasstelsel
en het baten en lasten stelsel voor wat betreft de
kapitaalslasten?
* Wat is volgens de betrokkenen een acceptabele periode voor het
overbruggen van het tijdelijke dekkingstekort?
Uit ons onderzoek is gebleken dat een aantal varianten bijdragen aan
de oplossing van het dekkingsprobleem. De volgende varianten lossen
het dekkingsprobleem volledig op:
* De bruto-methode
* De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW
* De netto-methode met financieringsintermediair
De varianten op de netto-methoden waarbij de uitname uit de Algemene
Uitkering vertraagd of beperkt worden lossen het dekkingsprobleem
grotendeels op.
Op de vraag welk model het beste tegemoet komt aan het
dekkingsprobleem als gevolg van het verschil tussen het kasstelsel en
het stelsel van baten en lasten wat betreft de kapitaallasten werd
als volgt geantwoord:
Als aanvaardbare periode voor het overbruggen van het tijdelijke
dekkingstekort varieert de periode van 4 tot 15 jaar. Het merendeel is
echter van mening dat een periode van 8 á 10 jaar de maximale periode
moet zijn. Grafisch kan de uitkomst als volgt worden weergegeven:
Effectiviteit
Eén van de criteria om te komen tot een keuze uit de varianten is in
hoeverre de variant ten opzichte van de overige varianten voor- of
nadelen heeft ten opzichte van de effectiviteit van het BCF. Hiermee
wordt overigens geen uitspraak gedaan over de effectiviteit van het
BCF op zich.
Met name is bij de beoordeling van de varianten aandacht besteed aan
de volgende (hoofd) doelen:
* Het bevorderen van de afweging tussen uitbesteden of zelf doen
* Het bevorderen van de afweging bij het inlenen of uitwisselen van
personeel
* Het beperken van creatieve constructiemogelijkheden waar de
BTW-regelgeving feitelijk niet voor bedoeld is.
Uit ons onderzoek is gebleken dat beslissingen tot uitbesteden en het
in- en uitlenen van personeel veelal niet worden genomen aan de hand
van de begroting, jaarrekening of tussentijdse verslaggevingdocumenten
maar aan de hand van specifieke analyses en beleidsnotas. Voor de
effectiviteit van het BCF maakt het onderscheid tussen de
verschillende methoden nauwelijks uit. Het gaat primair om het kunnen
verrekenen van de BTW en minder om de wijze van verantwoorden. Wat
betreft de doelen van het BCF zijn de verschillende methoden derhalve
niet doorslaggevend. Indien toch een keuze gemaakt moet worden tussen
de netto- en bruto-methode bestaat bij de geïnterviewden een voorkeur
voor de netto-methode. Met name op het niveau van budgethouders maakt
het verschil voor genoemde afwegingen of lasten en investeringen
inclusief of exclusief BTW worden verantwoord. Indien door
BTW-verrekening de lasten op functie/product/ kostenplaatsniveau lager
zijn dient ten behoeve van de budgethouders dit ook te blijken uit de
administratie en verslaggeving.
Hoewel het BCF kan bijdragen aan het verder beperken van het
oneigenlijk gebruik van de BTW door middel van constructies wordt het
belang hiervan als beperkt aangemerkt. De reparatiewetgeving van de
afgelopen jaren heeft de constructiemogelijkheden reeds aanzienlijk
beperkt. Voor deze doelstelling van het BCF maakt het geen verschil of
wordt gekozen voor bruto of voor de netto-methode.
Administratieve inspanning
Met betrekking tot de vergelijking van de varianten onderling met
betrekking tot de administratieve inspanning is aan de volgende
aspecten aandacht besteed:
* Een zo beperkt mogelijke administratieve inspanning
* Een zo eenvoudig mogelijke boekingsgang
* Een zo goed mogelijke controleerbaarheid
Wat betreft de administratieve inspanning kan een onderscheid worden
gemaakt in de initiële inspanning (opstartfase) en de reguliere
inspanning.
De administratieve inspanning in de opstartfase wordt door de
betrokkenen voor de netto-methode iets zwaarder ingeschat dan de
bruto-methode. Het betreft hier met name het ombouwen van de begroting
etc.
Met betrekking tot de reguliere administratieve inspanning wordt in
het algemeen de bruto-methode als intensiever beschouwd (met name het
bijhouden de noodzakelijke extracomptabele administratie). Bij de
bruto-methode zal de BTW ten behoeve van de BTW-opgave separaat
bepaald moeten worden. Om het BTW-effect inzichtelijk te houden zal
bij de bruto-methode de BTW begrepen in de vaste activa en
bestemmingsreserves en voorzieningen meerjarig gevolgd moeten worden.
Bij de netto-methode (en varianten) is dit niet nodig. Bij een
vergelijking van de netto-methodenvarianten worden de methoden met
uitgestelde betaling van de investerings-BTW en de methode met de
vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering beoordeeld als de
administratief meest arbeidsintensieve methode vanwege het moeten
registreren van de vorderingen op het Rijk.
De administratieve inspanning bij de diverse varianten is verder mede
afhankelijk van de mate waarin de vastlegging e.d. van de
BTW/compensabele BTW in de financiële administratie kan worden
geregeld. Het is van groot belang dat de BTW/compensabele kosten
direct bij de boeking worden vastgelegd in de financiële
administratie. Een vaak geuite suggestie is om bij de boeking door
middel van een sub-(economische) categorie de soort BTW in de
administratie vast te leggen. De subcategorieën zouden kunnen zijn:
* BTW bij belaste prestatie
* BTW bij vrijgestelde prestatie
* BTW bij overheidstaak compensabel
* BTW bij overheidstaak gedeeltelijk compensabel
* BTW bij overheidstaak niet compensabel.
Door het gebruik van deze vaste categorieën is het mogelijk om, bij
zowel de netto- als bruto-methode op eenvoudiger wijze de aangifte op
te stellen en de (totaal)verbandscontroles op te zetten.
Bijkomende voordelen zijn:
* De controleerbaarheid wordt vergroot (totaal verbandscontroles)
* De landelijke statistieken kunnen via de huidige wijze (via de
EFLO-analyse bij het CBS) op eenvoudige manier inzicht geven in de
verschillende categorieën.
De netto-methoden en varianten daarop worden als het best
controleerbaar beschouwd.
Conclusies
Uit het praktijkonderzoek, de discussies in de begeleidingscommissies
en onze analyses kan de conclusie worden getrokken bij de invoering
van het BCF de volgende drie varianten overwogen zouden moeten worden:
4. De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW;
5. De netto-methode met vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering;
6. De netto-methode met structurele beperking van de uitname uit de
Algemene Uitkering.
De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW
heeft als voordeel dat de beoogde budgetneutraliteit zowel voor
het Rijk als de gemeenten en provincies nagenoeg wordt
gerealiseerd. Door de gespreide betaling en de als gevolg daarvan
gefaseerde uitname uit het gemeente- en provinciefonds worden
bovendien de herverdeeleffecten op microniveau beperkt. Een nadeel
van deze methode is de grotere administratieve inspanning die
wordt gevraagd als gevolg van het registreren van de langlopende
BTW-vordering, gespecificeerd naar de investeringscategorieën.
Deze normatieve indeling in investeringscategorieën zou bovendien
het oneigenlijk gebruik van de regeling kunnen bevorderen.
De netto-methoden met vertraagde en beperkte uitname van de Algemene Uitkering hebben ook het voordeel dat het dekkingsprobleem macro wordt opgelost, terwijl geen extra administratieve inspanning is vereist om een langlopende BTW-vordering te registreren. Een specifiek nadeel van de netto methode met structurele beperking van de uitname van de Algemene Uitkering is het tekort voor het Rijk aangezien de lagere jaarlijkse uitname niet (direct) wordt gecompenseerd. Bij de netto-methode met vertraagde uitname uit de Algemene Uitkering doet dit tekort zich pas voor aan het einde van de BCF-systematiek. Bij een eeuwigdurende BCF vormt dit dus geen probleem. Tevens vormt dit een probleem bij overgang van de Rijksoverheid naar een stelsel van Baten en Lasten.
Zowel bij de netto-methode met vertraagde uitname als met de structurele uitname wordt uitgegaan van BTW begrepen in de reserves en voorzieningen. Ook dit vormt een nadeel voor deze methoden aangezien daardoor de herverdeeleffecten worden vergroot.
De drie methoden zijn goed toepasbaar binnen de vigerende (en naar
verwachting aangepaste) Comptabiliteitsvoorschriften. Een nadeel
van de netto-methode met uitgestelde betaling is dat in de balans
een langlopende vordering wordt opgenomen die nadere toelichting
behoeft. Bij de netto-methode met vertraagde uitname is sprake van
een vordering met een looptijd van één jaar en bij de
netto-methode met structurele beperking van de uitname is in het
geheel geen sprake van een vordering.
Met de toepassing van één van deze varianten kan tot een voor alle
partijen werkbare invoering van het BCF worden gekomen. Uiteraard
vergt een keuze uit deze varianten een bestuurlijke afweging.
In bijlage 3 bij deze rapportage hebben wij de samenvattingen van de
interviews en het totaaloverzicht van de scoretabellen opgenomen. Een
grafische weergave van de totaaluitkomsten is onderstaand opgenomen.
In deze grafiek is aangegeven welke methode het meest wordt
gewaardeerd per beoordelingscriterium (verslaglegging, dekking,
effectiviteit, administratieve inspanning).
Uit de grafiek blijkt duidelijk dat de netto-methode en in het
bijzonder de netto-methode met uitgestelde betaling het meeste
draagvlak heeft.
Wij vertrouwen erop u hiermede van dienst te zijn geweest en danken u
voor de constructieve en plezierige samenwerking. Uiteraard zijn graag
bereid tot het geven van een nadere toelichting op deze rapportage.
Hoogachtend,
Ernst & Young Accountants
namens deze
R. Ellermeijer RA
UITGEWERKTE CASUSPOSITIES
In deze bijlage is een casuspositie voor de methoden zoals voorgelegd
in het praktijkonderzoek opgenomen. De consequenties voor de balansen
en rekening van Baten en Lasten van de gemeente en het Rijk hebben wij
onderstaand op basis van deze casuspositie per variant weergegeven. De
netto-methoden met vertraagde of beperkte uitname uit de Algemene
Uitkering werken feitelijk net zo als de netto-methode strikt
toegepast. Het tekort wordt echter beperkt door een eenmalige of een
structurele bijdrage van het Rijk. Vanwege de overeenkomst met de
netto-methode is afgezien van een nadere toelichting met een casus.
Netto-methode
Gemeente
De gemeente verricht een investering voor 1.190, inclusief BTW, de
BTW bedraagt 190. Voor dit activum is de afschrijvingstermijn 10
jaar. Daarnaast declareert de gemeente bijvoorbeeld via opgave 300
aan BTW bij het BCF inzake de relevante exploitatielasten uit hoofde
van overheidstaken.
Er wordt in de in deze bijlage weergegeven casusposities verondersteld
dat de uitkering uit het BCF exact gelijk is aan de korting van de
Algemene Uitkering. Er wordt dus geabstraheerd van herverdeeleffecten.
Aangezien wat betreft de BTW op niet overheidstaken niets veranderd,
is de situatie voor zover het het BCF betreft als volgt weer te
geven:
Balans ultimo jaar 1 Effect baten en lasten jaar 1
MVA nieuw 1.000 Lagere lasten -19 Korting AU -190
Afschrijving (was 119) -100 Lasten -300 Korting AU -300
Totaal 900 Totaal -319 Totaal -490
Balans ultimo jaar 2 Effect
baten en lasten jaar 2
MVA nieuw 1.000 Lagere lasten -19
Afschrijving (was 238) -200 Lasten -300 Korting AU -300
Totaal 800 Totaal -319 Totaal -300
De gemeente schrijft het activum
in 10 jaar af (lasten fl. 100), daarnaast worden de nettolasten
geboekt (dus exclusief de BTW ad fl. 300). In de casuspositie wordt
van rente geabstraheerd.
De korting van de AU wordt gebaseerd op de gedeclareerde BTW op
investeringen (overheidstaken) en de gedeclareerde BTW op kosten
inzake overheidstaken.
Uit vorenstaand overzicht blijkt dat de gemeente in de rekening van
Baten en Lasten met betrekking tot de investeringen in jaar 1 een
nadeel heeft van 171 zijnde de korting op de AU verminderd met het
voordeel op de afschrijvingen. Vanaf jaar 2 zal er een voordeel op de
nieuwe investeringen zijn aangezien de afschrijvingslasten 19 lager
zullen zijn. De gemeente heeft in dit voorbeeld 9 jaar nodig (de
resterende afschrijvingsperiode) om het tekort in te lopen.
Rijk
Op basis van de casus zijn de consequenties voor het Rijk als volgt
weer te geven:
BCF jaar 1 BCF jaar 2
Gemeente 490 Gemeente- en Gemeente 300 Gemeente-
en
Provinciefonds 490 Provinciefonds 300
De BTW over ondernemersactiviteiten loopt via de normale procedure (de
Belastingdienst vergoedt op basis van de opgave de BTW aan de
gemeente). De BTW op overheidstaken wordt door het Rijk
(Belastingdienst) betaald op basis van de opgave van de gemeente
(bedrag is in dit gestileerde voorbeeld gelijk aan de korting van de
Algemene Uitkering).
Bruto-methode
Op basis van de eerder vermelde casus zijn onderstaand de
consequenties voor de gemeenten en het Rijk weergegeven.
Gemeente
Balans ultimo jaar 1 Effect baten en lasten jaar 1
MVA nieuw 1.190 Korting AU -190
Afschrijving (blijft 119) -119 Lasten -300 Korting AU -300
BTW uitk. 190
Totaal 1.071 Totaal -300 Totaal -300
Balans ultimo jaar 2 Effect
baten en lasten jaar 2
MVA nieuw 1.190
Afschrijving (blijft 238) -238 Lasten -300 Korting AU -300
Totaal 952 Totaal -300 Totaal -300
De BTW inzake
ondernemingsactiviteiten wordt op de gebruikelijke manier verwerkt. De
kosten en investeringen met betrekking tot overheidstaken blijven
bruto-geboekt worden. Ten opzichte van de oude situatie verandert hier
niets in.
De gemeente declareert conform de BTW volgens het BCF de werkelijk
betaalde BTW voor overheidstaken (relevante BTW). Voor gemeente X
resulteert dit in een betaling van 490 in jaar 1. Aangezien de BTW in
de balans geactiveerd blijft wordt de BTW ontvangst op de
investeringen ( 190) in feite als bate verwerkt ter compensatie van de
korting op de algemene uitkering.
Op basis van de casus zijn de consequenties voor het Rijk (Ministerie
BZK) als volgt weer te geven:
BCF jaar 1 BCF jaar 2
Gemeente 490 Gemeente- en Gemeente 300 Gemeente-
en
Provinciefonds 490 Provinciefonds 300
De BTW over ondernemersactiviteiten loopt via de normale procedure (de
Belastingdienst vergoedt op basis van de opgave de BTW aan de
gemeente). De BTW op overheidstaken wordt door het Rijk
(Belastingdienst) betaald op basis van de opgave van de gemeente
(bedrag is in dit gestileerde voorbeeld gelijk aan de korting van de
Algemene Uitkering).
Voor het Rijk is het BCF budgettair neutraal. Op basis van de
ingediende BTW-opgaven vinden micro en macro gezien verrekeningen
plaats met de gemeenten. Voor de individuele gemeente kan dit een
voor- of een nadeel opleveren.
De netto-methode met uitgestelde betaling investerings-BTW
Als voorbeeld nemen wij de casus zoals deze al eerder is uitgewerkt.
Balans ultimo jaar 1 Effect baten en lasten jaar 1
MVA nieuw 1.000 Lagere lasten -19 Korting AU -19
Afschrijving (was 119) -100 Lasten -300 Korting AU -300
Totaal 900 Totaal -319 Totaal -319
FVA
Vordering BTW 190
Af: opgave jaar 1 -19
Totaal 171
Balans ultimo jaar 2 Effect baten en lasten jaar 2
MVA nieuw 1.000 Lagere lasten -19 Korting AU -19
Afschrijving (was 238) -200 Lasten -300 Korting AU -300
Totaal 800 Totaal -319 Totaal -319
FVA
Vordering BTW 171
Af: opgave jaar 2 -19
Totaal 152
De gemeente schrijft het activum in 10 jaar af. De jaarlijkse
afschrijvingslasten inclusief BTW waren 119 en worden 100, lagere
lasten 19.
Daarnaast worden de nettolasten geboekt (dus exclusief de BTW ad
300).
De korting van de AU wordt gebaseerd op de te declareren BTW op
overheidstaken inclusief de BTW over investeringen, alleen de
declarabele jaarschijf betreffende.
Voor de gemeente verloopt dit budgetneutraal, behalve dat het eerder
vermelde rentevoordeel bij de oorspronkelijke netto-methode zich niet
voordoet, vanwege de voorfinanciering van de over meerdere jaren
gespreide BTW-ontvangsten vanuit het Rijk. Overigens is dit
rentevoordeel ook niet nodig vanwege de spreiding van de korting op
het gemeente- en provinciefonds.
Rijk
BCF
Uitkering aan gemeente 319 Korting AU 319
Verplichtingenadministratie: 171 nog te betalen BTW op investeringen
aan gemeente X.
De netto-methode met financieringsintermediair
Gemeente
De gemeente verricht een investering voor 1.000, de BTW bedraagt fl.
190. Voor dit activum is de afschrijvingstermijn 10 jaar. Daarnaast
declareert de gemeente via opgave 300 aan BTW over overheidstaken.
Balans ultimo jaar 1 Effect baten en lasten jaar 1
MVA nieuw 1.000 Lasten -19 Korting AU -19
Afschrijving (was 119) -100 Lasten -300 Korting AU -300
Totaal 900 Totaal -319 Totaal -319
De gemeente schrijft het activum
in 10 jaar af (lasten 100), daarnaast worden de nettolasten geboekt
(dus exclusief de BTW ad 300).
De korting van de AU wordt gebaseerd op de afschrijvingslast ( 19) en
de gedeclareerde BTW op overheidstaken.
Ook voor deze variant geldt dat er geen mismatch is en de uitkomst
voor de gemeenten budgettair neutraal verloopt.
BCF NV
Op basis van de casus zijn de consequenties voor de BCF NV wat betreft
de reguliere uitgaven en de investeringen (voor zover gerelateerd aan
overheidstaken die onder het BCF vallen) als volgt weer te geven:
Balans BCF NV jaar 1
Langlopende vordering vanuit AU 171 Te betalen BTW
aan gemeente 490
Te vorderen BTW vanuit BCF 319
Totaal 490 Totaal 490
BCF NV zal de (langlopende) vordering te ontvangen via de toekomstige korting op de AU moeten voorfinancieren. Daarbij zou een deel gefinancierd kunnen worden via de gemeenten (bijvoorbeeld via de reserves en voorzieningen).
Rijk
Op basis van de casus zijn de consequenties voor het Rijk als volgt
weer te geven:
BCF
BCF NV 319 Korting AU 319
De bruto-methode gecorrigeerd
Op basis van de eerder vermelde casus zijn onderstaand de
consequenties voor de gemeenten en het Rijk weergegeven.
Gemeente:
Balans ultimo jaar 1 Effect baten en lasten jaar 1
MVA nieuw 1.190 Corr. Invest. 190 Korting AU -190
Afschrijving (blijft 119) -119 Hogere last 300 Korting AU -300
Correctie netto maken -190 Corr. Afschr -19 BTW uitk 300
Correctie afschrijvingen 19 Corr. Lasten -300 BTW uitk. 190
Totaal 900 Totaal 171 Totaal 0
De BTW inzake
ondernemingsactiviteiten wordt op de gebruikelijke manier verwerkt. De
kosten en investeringen met betrekking tot overheidstaken blijven
bruto-geboekt worden. Ten opzichte van de oude situatie verandert hier
niets in.
De gemeente declareert conform de BTW volgens het BCF de werkelijk
betaalde BTW voor overheidstaken (relevante BTW). Voor gemeente X
resulteert dit in een betaling van 490 in jaar 1. De investeringen,
afschrijvingslasten en reguliere exploitatielasten worden (achteraf)
netto gemaakt.
Op basis van de casus zijn de consequenties voor het Rijk als volgt
weer te geven:
BCF jaar 1
Gemeente 490 Gemeente- en
Provinciefonds 490
Voor het Rijk is het BCF budgettair neutraal. Op basis van de
ingediende BTW-opgaven vinden micro en macro gezien verrekeningen
plaats met de gemeenten. Voor de individuele gemeente kan dit een
voor- of een nadeel opleveren.
overzicht geïnterviewden en leden begeleidingscommissie
Onderstaand zijn de door ons in het kader van het onderzoek
geïnterviewden personen (in alfabetische volgorde) opgenomen:
* De heer J. Bonhof (gemeente Zwolle)
* De heer N.B. Bijleveld en de heer D.R. Timmers RA (Belastingdienst
Den Haag)
* De heer Christophersen (gemeente Bergen op Zoom)
* De heer van Genderen (gemeente Alphen aan de Rijn)
* Professor dr. G.J. van Helden (Universiteit Groningen)
* De heer H.J.A. van der Heijden RA (gemeente Den Haag)
* De heer E.J.Th.M. Huisman en de heer Koot (gemeente Harenkarspel)
* De heer A.A.M. Marneffe RA(gemeente Helmond)
* De heer R. Meulenbroek (gemeente Breda)
* Professor dr. N. P. Mol (Universiteit Twente/KMA Breda)
* De heer Oosterling (provincie Groningen)
* De heer Wijntjes RA (provincie Zuid-Holland)
De deelnemers aan de begeleidingscommissie (in alfabetische volgorde)
waren:
* De heer R. Fredriksz (Interprovinciaal overleg)
* Drs. S.C.R. Hazebroek (Ministerie van Financiën)
* Mr. H.B. Hieltjes (Ministerie van Financiën)
* Drs. A.G.A. Jacobs (Vereniging Nederlandse Gemeenten)
* Drs. M.J.J.M. Kerklaan AA (Vereniging Nederlandse Gemeenten)
* Dr. E.G. van de Mortel (Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties)
* Drs. F.J. van Sloten (Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties)
* De heer J.M. Sonke (gemeente Breda)
* Drs. A.A. Twisk (Ministerie van Financiën/DAR)
* De heer A. B. Verweij (gemeente Nijmegen)
* De heer Wijntjes RA (werkgroep financiële Verslaglegging
Provincies en Gemeenten/ provincie Zuid-Holland)
Samenvatting uitkomsten praktijkonderzoek op basis van de
scroretabellen
In het praktijkonderzoek hebben wij een twaalftal personen
geïnterviewd (zie bijlage 2). Een aantal van deze interviews zijn
gecombineerd afgenomen. In totaal zijn van 9 interviews de uitkomsten
van deze interviews samengevat in zogenaamde scoretabellen, van één
gesprek zijn de uitkomsten niet vastgelegd in een scoretabel.
In totaal zijn een vijftal methoden besproken. Deze varianten zijn:
* De netto-methode (strikt toegepast)
* De netto-methode met uitgestelde betaling van de investerings-BTW
* De netto-methode met financieringsintermediair
* De bruto-methode gecorrigeerd
* De bruto-methode (strikt toegepast)
Uitgaande van de uitgangspunten en de doelen van het
BTW-compensatiefonds zijn een aantal aspecten per invalshoek te
onderkennen op basis waarvan de varianten gewogen/beoordeeld kunnen
worden.
De invalshoeken zijn:
* Verslaglegging
* Dekking/Financiering
* Effectiviteit
* Administratieve Inspanning
Door middel van interviews zijn de aspecten en de hierbij
behorende voor- en nadelen van de verschillende varianten in kaart
gebracht.
Per invalshoek zijn een aantal open vragen gesteld op basis waarvan de
verschillende aspecten worden behandeld. In de interviews met de
onderzoekers is op basis van deze vragen een discussie gevoerd.
Vervolgens is per vraag per invalshoek een score toegekend aan de
vraag. Per variant is aangegeven hoe belangrijk het aspect (in de
vraag behandeld) is voor de beoordeling binnen de invalshoek van de
variant.. Dit kan worden aangegeven met plussen en minnen (++, + ,+/-,
-, - -).
Onderstaand hebben wij per criterium de vragen opgenomen en de
uitkomsten van de scoretabellen weergegeven. Tevens zijn de uitkomsten
grafisch weergegeven.
De scoretabellen zijn naar aanleiding van de interviews ingevuld en
teruggekoppeld met de geïnterviewden.
Vervolgens hebben wij de scores vertaald naar een totaaluitkomst.
Hierbij hebben wij de volgende weging aangegeven:
* Nvt 0 punten
* -- - 2 punten
* - - 1 punt
* +/- 1 punt
* + 2 punten
* ++ 3 punten
De totalen per score zijn per vraag in de scoretabellen aangegeven. De
grafische weergave is op basis van de uitkomsten per criterium (zonder
een verdere onderverdeling per vraag).
1 Verslaglegging
1.1 Open vragen
1. Welke variant sluit het beste aan bij de huidige en toekomstige
Comptabiliteitsvoorschriften?
- presentatie van de financiële positie in de balans
- inzicht in baten en lasten in de begroting en in de rekening
2 Bij welke variant is de verslaglegging het meest transparant?
3 Welke variant waarborgt de uniformiteit in waardering,
resultaatbepaling en presentatie tussen de gemeente?
- waardering
- resultaatbepaling
- presentatie
1.2 Scoretabel
Aspect a. Netto-methode b. NM met gespreide betaling investerings-BTW
c. NM met financieringsintermediair d. Brutomethode gecorrigeerd e.
Brutomethode
Vraag 1
balans
23 18 10 -6 -7
baten en lasten
21 18 10 -6 -7
Vraag 2 16 18 8 -5 1
Vraag 3
waardering
17 15 11 -2 -1
resultaat
14 15 11 -3 -2
presentatie
14 13 11 -3 -1
1.3 Grafische weergave uitkomsten
2 Dekking/Financiering
2.1 Open vragen
1. Met welk model wordt het beste tegemoet gekomen aan het
financieringsprobleem als gevolg van het verschil tussen het
kasstelsel en het baten en lasten stelsel wat betreft de
kapitaallasten?
2. Wat vindt u voor het overbruggen van het tijdelijke
financieringstekort een acceptabele periode?
2.2 Scoretabel
Aspect a. Netto-methode b. NM met gespreide betaling investerings-BTW
c. NM met financieringsintermediair d. Brutomethode gecorrigeerd e.
Brutomethode
Vraag 1 -7 15 13 -5 5
Vraag 2 4-15 jaar 4-15 jaar 4-15 jaar 4-15 jaar 4-15 jaar
2.3 Grafische weergave uitkomsten
3 Effectiviteit
3.1 Open vragen
1. Met welk model kan een zo objectief mogelijke afweging worden
gemaakt tussen uitbesteden of zelf doen?
2. Met welk model kan een zo objectief mogelijke afweging worden
gemaakt bij het inlenen of uitwisselen van personeel?
3. Welk model draagt het best bij aan het beperken van creatieve
constructiemogelijkheden waar de BTW-regelgeving feitelijk niet
voor bedoeld is?
3.2 Scoretabel
Aspect a. Netto-methode b. NM met gespreide betaling investerings-BTW
c. NM met financieringsintermediair d. Brutomethode gecorrigeerd e.
Brutomethode
Vraag 1 14 14 8 -7 -7
Vraag 2 9 9 9 0 0
Vraag 3 10 7 4 4 6
3.3 Grafische weergave uitkomsten
4 Administratieve inspanning
4.1 Open vragen
1 Welk model is het best in te voeren uitgaande van een zo beperkt
mogelijke administratieve inspanning?
2 Met welk model wordt een zo eenvoudig mogelijke primaire
boekingsgang gerealiseerd?
3 Welk model vereist structureel de minst grote administratieve
inspanning op het gebied van:
a primaire boekingsgang
b de vaste activa administratie
c de administratie van reserves en voorzieningen
d de verantwoording van baten en lasten op productniveau
e de kostentoerekeningssystematiek
f de totstandkoming van begroting en jaarrekening
g het opstellen van de BTW-opgaven?
4 Met welk model is de naleving van de BTW-compensatiefondsregelgeving
het best controleerbaar?
4.2 Scoretabel
Aspect a. Netto-methode b. NM met gespreide betaling investerings-BTW
c. NM met financieringsintermediair d. Brutomethode gecorrigeerd e.
Brutomethode
Vraag 1 18 13 7 -6 0
Vraag 2 14 12 7 -8 3
Vraag 3
a 18 16 8 -1 4
b 19 17 8 -4 1
c 19 17 8 -4 1
d 17 16 8 -4 -1
e 19 18 12 -4 1
f 17 15 12 -5 -1
g 19 16 11 -4 0
Vraag 4 18 17 11 -6 -3
4.3 Grafische weergave uitkomsten