Op 15 november 2000 is het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie aan de Tweede Kamer
aangeboden. Onderdeel van dit plan vormen de concrete beleidsmaatregelen met betrekking
tot herintreedsters. Bij gelegenheid van de begrotingsbehandeling van SZW heeft de Tweede
Kamer op 13 december 2000 een motie aangenomen1, waarin de regering wordt verzocht om
een integrale notitie over herintreedsters aan te bieden. In dit plan van aanpak zou aandacht
moeten worden besteed aan de belemmeringen die deze groep nog steeds ondervindt bij de
toetreding tot de arbeidsmarkt en zouden maatregelen, zoals onder andere genoemd in de
begrotingsbrief Emancipatiebeleid 2001 en het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, concreet
moeten worden uitgewerkt in prestatie-indicatoren en een tijdpad. Het plan van aanpak treft
u bijgaand aan.
De arbeidsdeelname van vrouwen is de afgelopen tien jaar fors gestegen, van 39% in 1990
naar 51% in 1999. Ook in vergelijking met andere Europese landen is een inhaalslag gemaakt
en behoort Nederland inmiddels tot de top vijf binnen de Europese Unie. Echter, vrouwen
hebben nog steeds een grote achterstand ten opzichte van mannen.
Het kabinet bevordert de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen. Eén van de emancipatiedoelstellingen van het kabinet is een toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen tot 65% in 2010. Deze ambitie ligt hoger dan de in maart 2000 tussen de lidstaten van de Europese Unie afgesproken doelstelling van 60%2. Het Centraal Plan Bureau verwacht dat in 2010 -bij ongewijzigd beleid- de arbeidsdeelname
1 Kamerstukken II 2000-2001, 27 411, nr 10 van de leden Bussemaker en Weekers.
2 In de Europese Unie worden bij het berekenen van de arbeidsmarktgegevens banen vanaf 1 uur in de week
meegeteld als werk.
onder vrouwen stijgt naar 56%. Een belangrijk deel van de extra toename naar 65%3 kan, naast voorkoming van uitstroom, gerealiseerd worden door een extra instroom van herintreedsters. Concreet betekent dit een jaarlijkse gemiddelde stijging van 1,25 procentpunt. Het bijgevoegde plan van aanpak schetst het beleid dat hierop is gericht en de prestatie-indicatoren die hierbij worden gehanteerd.
Vrouwen die voor hun toeleiding ondersteuning nodig hebben kunnen in aanmerking komen
voor een reïntegratie-traject. Ook voor niet-uitkeringsgerechtigden, dit zijn veelal
herintredende vrouwen, geldt een sluitende aanpak. Met Arbeidsvoorziening Nederland is
afgesproken dat zij aan de gehele nieuwe instroom die een traject nodig heeft en daarvoor
ook in aanmerking wil komen, actief een aanbod doet. In het kader van de sluitende aanpak
voor het zittende bestand hebben wij afgesproken dat Arbeidsvoorziening Nederland ernaar
streeft langdurig werkloze herintreedsters, die langer dan zes maanden geleden een
kwalificerende intake hebben ontvangen, te benaderen en uit te nodigen voor een nieuwe
kwalificerende intake. Daarin wordt vastgesteld of een traject noodzakelijk is.
Arbeidsvoorziening Nederland heeft in 2001 ongeveer 14.000 trajecten voor niet-
uitkeringsgerechtigden voorzien.
Belangrijk hierbij is dat vrouwen bekend zijn met de mogelijkheden die het arbeidsbureau of
het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) hen biedt. Niet alle vrouwen staan ingeschreven
als werkzoekend en maken op deze manier kenbaar dat zij gericht op zoek zijn naar een baan.
Een gedeelte hiervan vindt uiteraard zelfstandig via andere kanalen werk, maar een ander
deel is zich niet bewust van de kansen en de mogelijkheden die het huidige arbeid- en
zorgbeleid hen bieden en de kansen die zij hebben op de arbeidsmarkt. Daarom worden ter
uitvoering van het amendement Schimmel4 door ondergetekenden voorlichtingsactiviteiten
ontwikkeld. Met de voorlichtingscampagne wordt beoogd dat eind 2002 de vrouwen die
daadwerkelijk willen werken en daarbij ondersteuning nodig hebben zich melden bij het CWI.
Daarnaast wil het kabinet herintreedsters ook fiscaal stimuleren om te gaan werken. Het
kabinet zal daartoe een voorstel doen in het kader van de begroting 2002.
Om meer inzicht te krijgen in de omvang en samenstelling van het potentiëel aan
herintredende vrouwen, hun wensen en de belemmeringen die zij ervaren om (weer) te gaan
werken, is een drietal verdiepende onderzoeken gestart. U kunt de uitkomsten in het najaar
tegemoet zien.
Via de bestaande monitors zullen de prestaties van het CWI en de gemeenten worden
gemeten. Wij zijn voornemens ieder jaar middels de financiële verantwoording te rapporteren
over de resultaten van het beleid.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid,
3 Nederland wordt bij het berekenen van de gegevens uitgegaan van banen van minimaal 12 uur per week.
4 Kamerstukken 1999-2000, 27400 XV nr. 24.
3
(A. E. Verstand-Bogaert) (W.A. Vermeend)
Plan van aanpak herintredende vrouwen
1. Inleiding
Dit plan van aanpak bevat een overzicht van het beleid gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie van herintreedsters. In paragraaf 2 wordt daartoe allereerst de huidige positie van vrouwen op de arbeidsmarkt geschetst. Paragraaf 3 gaat in op de doelstelling van het kabinet en de bijbehorende streefwaarden. De wensen van vrouwen om te gaan werken en de belemmeringen die zij daarbij ervaren komen aan de orde in paragraaf 4. Het beleid gericht op herintredende vrouwen wordt in paragraaf 5 uiteengezet. Het totale pakket aan maatregelen moet leiden tot het behalen van de emancipatiedoelstelling van het kabinet, te weten een toename van de arbeidsparticipatie5 van vrouwen van 51% in 1999 tot 65% in 2010.
2. Omvang en samenstelling herintredende vrouwen: feiten en cijfers De arbeidsdeelname van vrouwen is de afgelopen tien jaar fors toegenomen, van 39 % in 1990 tot 51 % in 1999. Zij hebben daarmee een flinke inhaalslag gemaakt ten opzichte van mannen, maar het aantal vrouwen dat niet werkt is echter nog steeds veel hoger dan het aantal niet-werkende mannen. De arbeidsdeelname van etnische vrouwen steeg in dezelfde periode van 24% naar 35%. De arbeidsdeelname van laag opgeleide vrouwen is gegroeid, maar blijft nog sterk achter bij die van hoger opgeleide vrouwen.
Inschatting potentieel herintreedsters
De totale omvang van de groep vrouwen die betaald werk willen bedraagt in 1999 520.000
vrouwen. De helft van deze groep heeft geen startkwalificatie. Van de 520.000 vrouwen
geeft ongeveer éénderde aan direct (binnen twee weken) beschikbaar te zijn voor een baan.
Tabel 1: Vrouwen op de arbeidsmarkt
Vrouwelijke bevolking (15-64) 5,26 mln
Werkzaam 2,68 mln. 51 %
Niet werkzaam 2,58 mln. 49%
- wil geen betaald werk (>12 per week) 1,93 mln 37%
- potentiele (her)intreders 520.000 10%
- w.v direct beschikbaar 172.000 3%
- w.v beschikbaar op termijn 348.000 7%
- overig 181.000 2%
Bron: EBB 1999
Van de vrouwen die op zoek zijn naar betaald werk, is een gedeelte `herintredend'. De
preciese omvang van het potentiële aantal herintreedsters is lastig in te schatten omdat in de
bestaande statistieken geen verschil wordt gemaakt tussen vrouwen die voor het eerst de
arbeidsmarkt betreden en vrouwen die na een bepaalde periode de arbeidsmarkt opnieuw
betreden. Van de groep werkzoekende vrouwen is echter driekwart 30 jaar of ouder. Een
groot deel van deze groep kan naar alle waarschijnlijkheid tot de groep herintreedsters
worden gerekend. Bij de kwalificatie `beschikbaarheid' moet rekening gehouden worden met
de wensen en voorwaarden van vrouwen bij het aanvaarden van werk. Naarmate vrouwen
meer specifieke wensen hebben wordt het beschikbare arbeidsaanbod van werkgevers kleiner.
Paragraaf 4 gaat hier nader op in.
3. Doelstelling van het kabinetsbeleid
5 Banen van 12 uur of meer per week.
5
De hoofddoelstelling van het kabinet is een toename van de arbeidsdeelname van vrouwen tot 65 % in 2010. Het Centraal Plan Bureau verwacht dat in 2010 -bij ongewijzigd beleid- de arbeidsdeelname stijgt naar 56 %. Additioneel beleid moet dus zorgen voor een extra toename met 9 %-punt. Onderstaand is een aantal streefwaarden genoemd waarlangs de doelstelling wordt gerealiseerd. Hierbij zij aangetekend dat de streefwaarden indicatief zijn. Het beleid dat hiertoe moet bijdragen is weergegeven in navolgend schema en wordt in paragraaf 5 nader beschreven. De streefwaarden zijn uitgewerkt in jaarreeksen en bij het vaststellen hiervan is ervan uitgegaan dat het maximale effect van het beleid medio dit decennium zal worden bereikt. Eerst is er sprake van een gewenningsfase: De beleidsmaatregelen worden weliswaar nu ingezet, maar hebben nog geen maximaal effect. Dit treedt op in de optimale fase. In deze fase wordt de groep vrouwen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt bereikt. Hierna treedt de afbouwfase op: de `makkelijkste' groepen zijn bereikt en de moeilijkere blijven over.
1. Het verhogen van het aandeel vrouwen dat gaat werken In absolute termen impliceert de kabinetsdoelstelling dat tot en met 2010 950.000 vrouwen extra aan het werk moeten komen ten opzichte van de stand van 1999. De door het CPB berekende "automatische" stijging tot 56% komt neer 450.000 vrouwen. Er moeten dus 500.000 vrouwen extra gaan werken om de doelstelling van 65% te behalen. Het kabinet heeft als doelstelling dat het aandeel werkende vrouwen toeneemt met 950.000 vrouwen tot 3,6 mln in 2010.
2. Het verlagen van het aandeel vrouwen dat niet wil werken De arbeidsdeelname van vrouwen is de afgelopen tien jaar fors toegenomen. Deze toename heeft in sterke mate te maken met de daling van het aandeel vrouwen dat geen werk wil; de laatste jaren is dat gemiddeld 54.000 per jaar. Er zijn 1,9 mln vrouwen die aangeven niet te willen werken. Het kabinet heeft als doelstelling dat dit aantal in 2010 is gedaald tot 1,15 mln.
3. Het verlagen van het aandeel vrouwen dat aangeeft wel te willen werken, maar dit niet doet.
Een daling van het aandeel vrouwen dat niet wil werken zorgt allereerst voor een stijging van het aandeel vrouwen dat wil werken, maar nog niet aan het werk is. Aangrijpingspunt voor bewerkstelliging van een extra toename van het aantal werkende vrouwen lijkt vooral ook te liggen in het versneld aan de slag krijgen van deze groep vrouwen. Dit zijn in 1999 520.000 vrouwen. Het kabinet heeft als doelstelling dat dit aandeel in 2010 is gedaald tot 270.000.
4 Het verhogen van het aandeel vrouwen dat zich inschrijft bij Arbeidsvoorziening
Niet alle niet-uitkeringsgerechtigden schrijven zich in bij het arbeidsbureau terwijl zij wel
ondersteuning behoeven. We gaan ervan uit dat 75% zich inschrijft. Het kabinet heeft als
doelstelling dat eind 2002 alle niet-uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig zich
inschrijven bij het CWI. Dit aantal wordt geschat op 150.000 vrouwen.
5 Het verhogen van het aandeel niet-uitkeringsgerechtigden dat een traject wil.
Vrouwen zonder uitkering hebben vaak geen interesse in een reïntegratie-traject terwijl ze
zich wel inschrijven bij het arbeidsbureau. Dit komt mede omdat deze groep de keuzevrijheid
heeft om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan een reintegratie traject. Ongeveer 20%
wil daadwerkelijk een traject volgen. Doelstelling is dat dit aandeel stijgt naar 80% in 2010.
6
Hoofddoelstelling: een stijging van de arbeidsdeelname van vrouwen van 51% in 1999 naar tot 65% in 2010.
Uitgangssituatie Algemene Doelstelling6 Jaarreeksen
Niet-willers Doelstelling 2 Jaarlijkse daling In 1999 zijn er 1,9 mln. vrouwen In 2010 is het aantal vrouwen dat aangeeft niet te 20007 30.000 2006 60.000 die aangegeven niet te willen willen werken gedaald met 750.000 tot 1,15 mln. 2001 60.000 2007 60.000 werken. 2002 90.000 2008 60.000 Beleid 2003 120.000 2009 30.000 Herintrederskorting, fiscale scholingsimpuls, 2004 120.000 2010 30.000 arbeid- en zorgbeleid mn. kinderopvang, 2005 90.000 voorlichting.
Beschikbaar voor werk Doelstelling 3 Jaarlijkse daling In 1999 zijn 520.000 vrouwen In 2010 is het aantal vrouwen dat beschikbaar is 2000 10.000 2006 20.000 beschikbaar voor werk, maar voor werk, maar nog niet werkt gedaald met 2001 20.000 2007 20.000 werken niet. 250.000 vrouwen tot 270.000 vrouwen. 2002 30.000 2008 20.000 2003 40.000 2009 10.000 Beleid 2004 40.000 2010 10.000 Arbeid- en zorgbeleid mn. kinderopvang, 2005 30.000 voorlichting, sluitende aanpak, trajecten Arbeidsvoorziening, speciale projecten, convenanten, herintrederskorting (werkgevers en werknemers).
Vrouwen aan het werk Doelstelling 1 (hoofddoelstelling) Jaarlijkse stijging In 1999 is het aantal werkende In 2010 is het aandeel werkenden vrouwen 2000 38.000 2006 76.000 vrouwen 2,7 mln. toegenomen met 950.000 tot 3,6 mln vrouwen. 2001 76.000 2007 76.000 2002 114.000 2008 76.000 Beleid 2003 152.000 2009 38.000 Zie beleid onder doelstelling 2. 2004 152.000 2010 38.000 2005 114.000
Niet-uitkeringsgerechtigden Doelstelling 4
In 2000 staan 113.000 niet- Eind 2002 is het aantal niet uitkeringsgerechtigde
uitkeringsgerechtigde vrouwen vrouwen dat zich inschrijft bij het CWI gestegen
ingeschreven bij met 37.000 naar 150.000.
Arbeidsvoorziening.
Beleid:
Voorlichting.
Niet-uitkeringsgerechtigden dat Doelstelling 5 Jaarlijkse stijging tot. een traject wil In 2010 zal het percentage niet- 2000 22% 2006 66% In 2000 wil ca. 20% van de niet- uitkeringsgerechtigden die geïndiceerd zijn voor 2001 27% 2007 70% uitkeringsgerechtigden die een traject daadwerkelijk een traject met 60%- 2002 34% 2008 75% geïndiceerd zijn voor een traject punten gestegen zijn naar 80%. 2003 44% 2009 78% daadwerkelijk een traject. 2004 54% 2010 80% Beleid: 2005 61% Voorlichting consulenten over mogelijkheden.
6 Er loopt nog een aantal onderzoeken. De uitkomsten kunnen aanleiding zijn de ramingen bij te stellen.
7 De gegevens over 2000 zijn gebaseerd op ramingen. De realisaties zijn nog niet bekend.
4. (niet) werkende vrouwen: wensen en belemmeringen
Inleiding
Een deel van de (her)intredende vrouwen ervaart belemmeringen als zij weer willen gaan
werken. Over deze belemmeringen en de voorwaarden waaronder vrouwen weer willen
werken is in beperkte mate informatie. De FNV8 heeft in september 2000 een onderzoek
gehouden onder (potentiële) herintreedsters. De uitkomsten van dit onderzoek zijn niet
representatief maar geven wel een indicatie. Met behulp van nader onderzoek moet beter
inzicht worden gekregen in deze belemmeringen en voorwaarden.
Wensen en belemmeringen
De motivering van vrouwen om niet te werken is divers: de zorg voor kinderen/familie en/of
het huishouden, een studie, is arbeidsongeschiktheid of (tijdelijke) vrijgestelling van de
arbeidsplicht.
Het hebben van kinderen is voor veel vrouwen nog steeds het motief om te stoppen met
werken of minder te gaan werken. Een groot deel van de herintredende vrouwen zijn
vrouwen met kinderen. Het besluit om (weer) te gaan werken hangt samen met de mate
waarin voorzieningen aanwezig en toegankelijk zijn voor vrouwen met kind(eren) en de mate
waarin zij met deze voorzieningen bekend zijn: de beschikbaarheid van kinderopvang, voor-
en naschoolse opvang en de mogelijkheid om over te blijven op school. Daarnaast spelen
factoren als flexibele arbeidstijden, de reistijd, de verdeling van arbeid en zorg met de partner
en de mate waarin vrouwen er vertrouwen in hebben dat zij erin zullen slagen de arbeid en
zorg te gaan combineren, ook een rol. Verder blijkt uit onderzoek9 dat vrouwen hechten aan
een goede werksfeer, voldoende verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in de functie.
Tabel 2. Voorwaarden herintredende vrouwen om te gaan werken:
deeltijdbaan 34%
baan in de buurt 33%
baan onder schooltijden 24%
leuke baan 20%
fatsoenlijk inkomen 16%
Bron: FNV
Net zoals werkende vrouwen (61% heeft een baan van 12-34 uur per week10) hebben
potentiële herintreedsters een voorkeur voor werken in deeltijd. Deze voorkeur brengt weer
met zich mee dat het beschikbare arbeidsaanbod van werkgevers voor hen kleiner is dan voor
personen die wel een voltijd baan ambiëren.
Naarmate de periode dat vrouwen niet hebben gewerkt langer is, wordt de binding met de
arbeidsmarkt kleiner en raken opleidingen meer verouderd. Voor deze groep is het belangrijk
dat er voldoende scholingsmogelijkheden zijn en dat vrouwen hiermee bekend zijn.
Vrouwen uit etnische minderheden
8 FNV, Terug van weggeweest: een onderzoek naar de positie van herintreedsters op de arbeidsmarkt, oktober
2000.
9 A.Van Doorne-Huiskes en J. Eekman, Investeren in kwaliteit loont. Elsevier, 1999.
10 De meeste mannen (90%) hebben een voltijdbaan (35 uur of meer)
Etnische minderheden hebben naast de hierboven genoemde factoren te maken met belemmeringen die specifiek zijn voor minderheden. Naast objectieve factoren zoals het lagere opleidings- of beroepsniveau, spelen meer subjectieve (belevings-)factoren een rol: houding, arbeidsoriëntatie en zoekgedrag, maar ook de opvattingen over de vrouw in de samenleving. Ook de mate van inburgering in de samenleving is mede bepalend voor het succes op de arbeidsmarkt. De verblijfsduur en de leeftijd waarop migranten naar Nederland zijn gekomen zijn hier van belang. Van migranten die pas aangekomen zijn kan niet verwacht worden dat de arbeidsdeelname erg hoog is, omdat zij veelal de taal nog moeten leren en moeten leren hoe aan werk te komen. Daarnaast geldt: hoe jonger men op het moment van migratie is, hoe gemakkelijker het leren van de taal gaat, en daarmee ook het vinden van werk.
Om meer inzicht te krijgen in de specifieke positie van potentiële herintreedsters, is een drietal verdiepende onderzoeken gestart. Met behulp van de uitkomsten van deze onderzoeken zal tevens de reële omvang van de potentiële groep herintredende vrouwen nader worden geraamd.
* een onderzoek naar de kansen, belemmeringen en stimulansen van vrouwen om te participeren op de arbeidsmarkt;
* een onderzoek naar de mogelijkheden voor de bevordering van arbeidsparticipatie van lager opgeleide vrouwen, en de financiële en institutionele regelingen die mogelijkerwijs een drempel opwerpen voor deelname aan de arbeidsmarkt:
* een onderzoek naar de wensen van allochtone vrouwen naar kinderopvang en het feitelijk gebruik van kinderopvang.
Deze onderzoeken moeten in het najaar klaar zijn.
5. Beleid gericht op herintredende vrouwen.
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op: a. De lopende initiatieven, maatregelen en projecten gericht op herintreedsters; b. De maatregelen om het (arbeids) markt instrumentarium beter toe te snijden op herintreedsters;
c. De nadere uitwerking van nieuwe initiatieven.
Ad. A. lopende initiatieven11
Arbeid en zorgbeleid
Een belangrijke impuls voor de vergroting vormt het arbeid- en zorg beleid van het kabinet. In deze kabinetsperiode is fors- 270 miljoen voor capaciteitsuitbreiding en 150 miljoen voor fiscale maatregelen voor ouders en werkgevers- geïnvesteerd in de uitbreiding van de kinderopvang die tot een verdubbeling van het aantal kindplaatsen aan het eind van de kabinetsperiode moet leiden. De in voorbereiding Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) moet- middels vraaggestuurde financiering- een verdere impuls geven aan de totstandkoming van voldoende opvang. Werkzoekende ouders die kinderopvang nodig hebben bij het volgen van reïntegratietraject vallen ook onder het voorstel van WBK. Zolang
11 Het specifieke beleid voor etnische minderheden staat beschreven in de notitie "Arbeidsmarktbeleid voor
etnische minderheden, plan van aanpak 2000-2003". Kamerstukken II 1999-2000, 27223. Het beleid ten
aanzien van de vraagkant van de arbeidsmarkt staat beschreven in de notitie "aanpak van de knelpunten op
de arbeidsmarkt" waarin de kabinetsinzet is gegeven voor oplossingsrichtingen die bijdragen aan de
knelpunten op de arbeidsmarkt Kamerstukken II 1999-2000, 27061, nr.1.
de WBK nog niet in werking is getreden kan deze bijdrage voor niet-uitkeringsgerechtigde ouders die deelnemen aan een ESF-project worden gefinancierd uit middelen van het Europees Sociaal Fonds (ESF).
Sinds 1996 kunnen alleenstaande ouders, die vanuit de bijstand gaan werken of scholing gaan volgen, gebruik maken van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling). Uit de KOA-regeling worden de kosten van kinderopvang gesubsidieerd voor zover de betreffende alleenstaande ouders niet meer dan 130% van het WML verdienen. Hiervoor is per jaar 130 miljoen beschikbaar.
Ook de Wet Arbeid en Zorg12, die in behandeling is bij de Eerste Kamer, zal een positieve
invloed hebben op het arbeidsaanbod van (herintredende) vrouwen. Het wetsvoorstel Arbeid
en Zorg voorziet in een bundeling van de bestaande verlofregelingen en een verdere
uitbreiding daarvan zoals het de financiering van de loopbaanonderbreking, het kortdurend
zorgverlof, het adoptieverlof en het kraamverlof. Bij de financieringsstructuur is ook
rekening gehouden met de lagere inkomensgroepen. Hiervoor is een structurele financiering
van 377 mln. beschikbaar.
Bijstandsgerechtigde vrouwen
Voor bijstandsgerechtigden worden in het kader van de Gezamenlijke agenda voor de
toekomst met de gemeenten afspraken gemaakt over de wijze waarop zij middels maatwerk
de reïntegratie van bijstandsgerechtigden ter hand nemen. Daarnaast worden de
mogelijkheden om scholing te volgen in de bijstand verruimd. In de nieuwe situatie zullen op
voorhand geen bepaalde vormen van scholing tijdens de bijstand worden verboden. Dit
betekent dat ook regulier voltijdsonderwijs aan een instelling onder bepaalde voorwaarden
met behoud van bijstand kan worden gevolgd. Voor alle voor de arbeidsinschakeling
noodzakelijke scholing die tijdens de bijstand gevolgd mag worden zal gelden dat deze
beroepsgericht moet zijn en dat deze in de regel maximaal 2 jaar mag duren13.
Scholing
Scholing is van essentieel belang om een goede positie op de arbeidsmarkt te verwerven en te
behouden. Nieuwe beleidsinstrumenten gericht op het opfrissen van kennis zijn bijvoorbeeld
de verruimde scholingsaftrek voor de scholingskosten van werknemers die nog geen
startkwalificatieniveau bezitten. Ook het beleid gericht op de erkenning van de Elders
Verworven Competenties (EVC) kan van grote waarde zijn voor herintreedsters. De kennis
en vaardigheden van werknemers worden namelijk niet alleen bepaald door het behaalde
opleidingsniveau maar ook door het zorgen voor een gezin, vrijwilligerswerk of
maatschappelijke participatie. Door de veelal verborgen talenten van herintreedsters zichtbaar
te maken en te erkennen kunnen herintreedsters zich een sterkere positie op de arbeidsmarkt
verwerven.
Kwaliteit van werk
Hieronder valt het beleid gericht op het stimuleren van werkgevers om in de kwaliteit van het
werk van laagopgeleide vrouwen te investeren. Hiertoe worden sectorgewijze quick scans
12 Kamerstukken I, 2000-2001, 27207, nr. 272.
13 Kamerstukken II, 1999-2000, 26 800 XV, nr. 73.
10
om `good practises' te inventariseren uitgevoerd en deze worden, door middel van sectorgewijze voorlichting en een checklist aan uitvoerders, ter beschikking gesteld.
Om gelijke beloning te bevorderen heeft het kabinet een plan van aanpak geïnitieerd14. In de
Voortgangsbrief gelijke beloning15 is ook melding gemaakt van de afspraken met de sociale
partners over extra inspanningen. Aan hen is het verzoek gedaan om bij de opstelling van de
(door hen te ontwikkelen) checklist gelijke beloning ook uitdrukkelijk aandacht te besteden
aan gelijke beloning van herintredende vrouwen.
Ook het zelfstandig ondernemerschap biedt kansen voor herintredende vrouwen. Het kabinet
neemt in 2001 de regelgeving voor zwangere (mede-)onderneemsters onder de loep, en mede
gelet op het VN-Vrouwenverdrag, in samenhang bezien en zijn standpunt bepalen.. Het
kabinet blijft de ontwikkelingen op het gebied van vrouwelijk ondernemerschap goed volgen,
mede door het doen van gericht onderzoek en het organiseren van netwerkactiviteiten.
Daarnaast zal het kabinet initiatieven stimuleren die knelpunten voor vrouwelijk
ondernemerschap oplossen. Waar nodig bevordert het kabinet de mogelijkheden voor
vrouwelijk ondernemerschap in de kinderopvang. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de
consequenties van de nieuwe fiscale regelgeving voor de gastouderopvang.
Fiscale maatregelen
Fiscale maatregelen vormen een belangrijke stimulans voor herintredende vrouwen om de
stap te zetten naar werk. Zo is met name voor laag opgeleide vrouwen de stap naar werk in
financiële zin meer interessant geworden door de arbeidskorting, de individuele
heffingskorting en de lagere belastingtarieven. Verder zijn er specifieke maatregelen die de
combinatie van arbeid en zorg bevorderen zoals de combinatiekorting, de fiscale behandeling
van de kosten van kinderopvang, de fiscale stimulering van betaald ouderschapsverlof en het
verlofsparen.
Tot slot zijn ook de maatregelen ter bestrijding van de armoedeval stimulerend voor de
arbeidsparticipatie.
Bijzondere projecten
Het kabinet financiert projecten die specifiek gericht zijn op het werven, motiveren en
stimuleren van herintredende vrouwen om zich aan te melden op de arbeidsmarkt. De
expertise die wordt opgedaan met deze projecten wordt gebruikt voor het vormgeven van het
beleid. Zo zullen succesvolle projecten worden verspreid en als blijkt dat beleid en/of wet- en
regelgeving belemmerend werkt, wordt bekeken of deze belemmeringen kunnen worden
weggenomen. Hierbij een overzicht van deze projecten.
De Commissie Arbeidsdeelname Allochtone Vrouwen
Op 1 februari 2001 is door de staatssecretaris voor Emancipatie en de minister voor GSI de
commissie Arbeidsdeelname Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (AVEM) ingesteld.
De commissie brengt begin 2002 een advies uit aan beide bewindspersonen waarin
aangegeven wordt hoe de maatschappelijke participatie van vrouwen uit etnische
minderheidsgroepen kan worden bevorderd, mede in het licht van een opstap naar
14 Kamerstukken II 1999 - 2000, 27 099, nr.1.
15 Kamerstukken 2000 - 2001, 27 099, nr.3.
arbeidsparticipatie. De commissie houdt hierbij rekening met specifieke belemmeringen en kansen voor etnische vrouwen op de arbeidsmarkt en de knelpunten die deze vrouwen ervaren in de combinatie van arbeid en zorg.
Het project Herintreders/Zij-instromers in de zorg. Het ministerie van VWS heeft met partijen in de zorgsector een convenant gesloten met als doel eind 2003 een extra instroom van 12.000 kandidaten (zowel herintreders, als zij- instromers) te realiseren. De bevindingen van de commissie AVEM worden meegenomen bij het tot stand komen van het jaarplan 2002-2003.
Actie 'Herintreders in het onderwijs'.
Circa 17.000 voormalige leraren reageerden op de oproep voor een baan in het onderwijs. Inmiddels zijn 3200 personen bemiddeld en volgen 1500 mensen een opfriscursus.
Het project 'mannen/vrouwen in balans
In het kader van ICT Taskforce Risseeuw (samengesteld uit bedrijfsleven en
onderwijs/scholingsinstellingen) wordt door het ministerie van EZ het Project
'Mannen/vrouwen in balans' gefinancierd. Dit project heeft een looptijd van vier jaar en
betreft ondermeer het ontwikkelen van nieuwe, specifieke scholingstrajecten voor vrouwen
en het het opzetten van aantrekkelijkere ICT-opleidingen op HBO en WO-niveau. De
uiteindelijke doelstelling van het project is het opleiden/omscholen en plaatsen van 800
vrouwen. Via dit project worden 800 vrouwen geschoold en geplaatst in ICT-functies.
Het project stille reserves.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft eind 2000 een subsidie verstrekt
voor het project "Stille reserves", uitgevoerd door KLIQ. Het project is allereerst gericht op
het het verzamelen van informatie over de potentiële doelgroep en best practises over
activering en toeleiding en vervolgens op het activeren, toeleiden, coachen en voorbereiden
voor op de arbeidsmarkt van 2150 personen. Minimaal 60% van deze groep wordt met een
arbeidsovereenkomst geplaatst. De expertise die wordt opgedaan met die project zal worden
gebundeld en verspreid.
Project 'regionale aanpak herintreedsters in de kinderopvang'.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid financiert 4 pilots waarbij met behulp
van duale trajecten herintreders in kunnen stromen in de kinderopvang. Dit project zal zo
mogelijk landelijke uitbreiding krijgen. De einddoelstelling van het project is de realisatie van
1200 herintreders in de kinderopvang. Daarnaast zijn er nog projecten op het gebied van
tussenschoolse opvang en andere vormen van kinderopvang.
EQUAL.
EQUAL is een Europees subsidieprogramma ter bestrijding van discriminatie en ongelijkheid
op de arbeidsmarkt. EQUAL is een grensoverschrijdend programma waarbij partijen uit 2 of
meer landen samenwerken en van elkaar kunnen leren. Nederland heeft besloten aan dit
programma mee te doen. Het programma berust op vier pijlers: gelijke kansen voor vrouwen
en mannen, inzetbaarheid, ondernemerschap en aanpassingsvermogen. Het is de bedoeling
dat bij alle pijlers het genderaspect uitdrukkelijk wordt mee gewogen. Het kabinet heeft de
aanvragers opgeroepen om bij de verschillende pijlers concrete aanvragen voor herintredende
vrouwen in te dienen.
12
Opleiding kinderopvang
In het kader van het driejarige pilotproject 'Professionalisering Tussenschoolse Opvang' is
begin 2000 de éénjarige opleiding 'Leidsters Tussenschoolse Opvang' van start gegaan. Het
doel van de opleiding is overblijfkrachten te professionaliseren tot leidster tussenschoolse
opvang. De opleiding geeft doorstroommogelijkheden naar een MBO-opleiding voor Sociaal
Pedagogisch Werk (onderwijsassistent, leidster kinderopvang). Op dit moment loopt het
pilotproject in 6 gemeenten.
Taskforce Inburgering
Het kabinet heeft in het voorjaar van 2001 voor drie jaar een Taskforce Inburgering
geïnstalleerd. De Taskforce werkt aan inburgeringsprogramma's op maat, bijvoorbeeld in het
combineren van de inburgering met kinderopvangfaciliteiten en maatregelen voor
`moedervriendelijke agenda's en speciale herintredingsprogramma's. De Taskforce is
daarnaast met een aantal pilot-projecten gestart om het traject inburgering-werk beter te
stroomlijnen. Eén project richt zich op het betrekken van de werkgevers bij het vinden van
stage- en werkervaringsplaatsen en reguliere banen. Binnen een ander project worden met
een groot aantal ROC's duale leertrajecten ontwikkeld. De minister voor Grote Steden- en
Integratiebeleid heeft op 1 juni 2001 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de
voortgang van de activiteiten van de Taskforce16.
Ad b Maatregelen om het (arbeids-)marktinstrumentarium beter toe te snijden op
herintreedsters
Uitgangspunt is de sluitende aanpak. Iedereen die werkloos is en niet zelf aan het werk kan
komen, dient binnen 12 maanden van werkloosheid een arbeidsmarktgericht aanbod te
krijgen. De doelstelling is om dit beleid optimaal te benutten. Niet-uitkeringsgerechtigden (dit
zijn hoofdzakelijk herintreedsters) vallen onder de sluitende aanpak. Zij moeten daarvoor wel
kenbaar maken dat zij geïnteresseerd zijn in werk, door inschrijving bij het CWI. De extra
inspanningen betreffen met name het motiveren van vrouwen zonder uitkering om gebruik te
maken van de bestaande mogelijkheden en zich aan te melden op de arbeidsmarkt en het
stimuleren van de uitvoerders om adequaat beleid voor deze groep te organiseren.
Arbeidsvoorziening Nederland is in 2001 verantwoordelijk voor de reïntegratie van niet-
uitkeringsgerechtigden en met Arbeidsvoorziening Nederland zijn concrete afspraken
gemaakt in de vorm van trajectafspraken. Bij de resultaatmeting aan het eind van het jaar
moet echter rekening gehouden worden met de beschikbare financiële en personele capaciteit
en met de overgang van Arbeidsvoorziening naar de CWI's en met de overgang van de
reïntegratieverantwoordelijkheid van Arbeidsvoorziening naar de gemeenten per 1 januari
2002.
Sluitende aanpak nieuwe werklozen
De sluitende aanpak nieuwe werklozen moet in 2002 volledig zijn gerealiseerd, maar in 2001
kan hiervan naar verwachting al in zeer vergaande mate sprake zijn. Arbeidsvoorziening heeft
voor dit doel dit jaar 68,2 miljoen gulden extra toegevoegd gekregen aan het prestatiebudget
16 Handelingen II, 2000-2001, 27083, nr. 17.
13
(voor 2000 was dit nog 51 miljoen gulden). Wij hebben met Arbeidsvoorziening Nederland
afgesproken dat zij daarvoor de gehele instroom aan niet uitkeringsgerechtigden tijdig een
aanbod doet. Mochten de extra middelen daarvoor niet toereikend zijn, dan kan het reguliere
prestatiebudget daarvoor worden ingezet.
Arbeidsvoorziening Nederland doet in 2001 aan de gehele instroom van niet
uitkeringsgerechtigden die niet zelf aan het werk kunnen komen en in aanmerking willen komen
voor een reïntegratietraject actief een aanbod. In 2001 heeft het Arbeidsbureau Nederland 5.900
trajecten voor deze groep geraamd.
Sluitende aanpak langdurig werklozen
Wij hebben u in september 200017 geïnformeerd over onze voorstellen om ook voor
langdurig werklozen een sluitende aanpak te realiseren. Deze sluitende aanpak is ook van
toepassing op langdurig werkloze herintredende vrouwen. Inmiddels hebben wij met het
Arbeidsvoorziening Nederland afspraken gemaakt over de wijze waarop deze sluitende
aanpak in 2001 wordt uitgevoerd. Arbeidsvoorziening Nederland zal zich dit jaar inspannen
om alle langdurig werkloze niet-uitkeringsgerechtigden benaderen, die langer dan zes
maanden geleden een kwalificerende intake hebben gehad. Dit kan mondeling/telefonisch
plaatsvinden, dan wel via een schriftelijke informatieronde. Personen die belangstelling
hebben voor actieve bemiddeling of een reïntegratie-traject worden nog dit jaar uitgenodigd
voor een kwalificerende intake, waarin vastgesteld wordt of een traject noodzakelijk is. Zo
mogelijk zal dit traject nog dit jaar worden ingezet. Met deze activiteiten ontstaat een
geschoond bestand.
Arbeidsvoorziening Nederland gaat in 2001 alle langdurig werkloze niet-uitkeringsgerechtigden
die langer dan zes maanden geleden een kwalificerende intake hebben gehad benaderen, en als zij
daarvoor belangstelling hebben, uitgenodigen voor een kwalificerende intake, waarbij vastgesteld
wordt of een traject noodzakelijk is. Arbeidsvoorziening Nederland heeft hiervoor ruim 8000
trajecten geraamd.
In 2001 zijn de activiteiten van Arbeidsvoorziening voor niet-uitkeringsgerechtigde
herintreedsters uitbesteed aan het reïntegratiebedrijf KLIQ. KLIQ voert ook in opdracht van
andere partijen (gemeenten, Uvi's sectoren en bedrijven) projecten uit voor herintredende
vrouwen. De projecten hebben verschillende invalshoeken, maar kenmerkend is een
specifieke aanpak die aansluit bij de groep. Zo worden aan herintredende vrouwen
oriëntatiecursussen op de arbeidsmarkt aangeboden, opdat zij een beter beeld krijgen van hun
kansen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Bij de projecten zoekt KLIQ nieuwe creatieve
wervingsmethoden opdat de werving van vrouwen een maximaal resultaat heeft. KLIQ tracht
in haar afspraken met branches en sectoren ook concrete afspraken over de instroom en
arbeidsvoorwaarden zoals deeltijdwerk en opvangmogelijkheden te maken. Daarnaast tracht
KLIQ afspraken te maken over een grotere flexibiliteit aan de kant van bedrijven, en waar
mogelijk afspraken over de: een kort traject met doorscholing binnen het bedrijf. Ook de
Vrouwenvakscholen voeren trajecten voor herintredende vrouwen uit. De projecten van
KLIQ, Vrouwenvakscholen en gelijksoortige reïntegratiebedrijven worden actief onder de
aandacht gebracht van gemeenten.
17 Kamerstukken II, 1999-2001, 23972, nr. 48.
14
Op naar een nieuwe reïntegratiestructuur.
Met de inwerkingtreding van de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) in
januari 2002 wordt de structuur van het reïntegratiebeleid opnieuw vastgelegd. Het CWI
blijft verantwoordelijk voor de dienstverlening aan en bemiddeling van fase-1 cliënten.
Gemeenten worden verantwoordelijk voor de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigde
herintreedsters, voor zover zij meer dan arbeidsbemiddeling nodig hebben. Niet-
uitkeringsgerechtigde herintreedsters die werk zoeken kunnen zich melden bij het Centrum
voor Werk en Inkomen (CWI). Indien zij hierbij ondersteuning nodig hebben die verder gaat
dan de basisdienstverlening worden ze overgedragen aan de gemeente. Het kabinet beoogt
dat het CWI, het aantal niet-uitkeringsgerechtigden dat zich meldt bij het CWI, ook gaat
meten.
In het kader van de `Agenda voor de toekomst' hebben wij op 24 april met de VNG een
aantal bestuurlijke afspraken gemaakt over de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden.
Zo wordt voor een zorgvuldige overdracht een implementatietraject opgestart. Daarbij wordt
ook aandacht besteed aan de wijze waarop (voorlichting of anderszins) de reïntegratie van
herintreders een extra impuls kan krijgen. Het gemeentelijk deel van het prestatiebudget van
Arbeidsvoorziening Nederland, waaronder een bedrag van 120 mln. voor de reïntegratie van
niet-uitkeringsgerechtigden, wordt per 1 januari 2002 overgeheveld naar gemeenten. De
middelen voor niet-uitkeringsgerechtigden worden bevoorschot en er wordt afgerekend op
basis van door gemeenten geleverde prestaties.
Voor de middelen ten behoeve van de sluitende aanpak van de reïntegratie van niet-
uitkeringsgerechtigden wordt er bevoorschot en afgerekend op basis van door de gemeenten
geleverde prestaties.
De gemeenten worden door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voorgelicht over de wijze waarop zij hun nieuwe taak het meest efficiënt en effectief kunnen
uitvoeren. Daartoe zijn allereerst in het voorjaar van 2001 een aantal regionale
voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd. Op basis van de aanvullende
wensen van gemeenten zullen in bestuurlijke overleg met de VNG nieuwe
voorlichtingsactiviteiten worden geïnitieerd.
Ad C nadere uitwerking nieuwe beleidsinitiatieven.
1. Het afsluiten van convenanten met sociale partners in private sectoren.
2. De fiscale stimulering van herintreedsters (begroting 2002)
3. Het starten van een voorlichtingscampagne naar herintreedsters
Convenanten
In het Najaarsoverleg hebben kabinet en Stichting van de Arbeid gesproken over een extra
impuls voor beroepsonderwijs en scholing. Het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bereidt in dat kader een impuls voor om scholing van een specifieke groep
werkenden te ondersteunen, namelijk de voormalig werkloze werknemers die zonder
startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden en de herintreedsters. Daartoe komen in 2002
extra middelen beschikbaar. Zo is het kabinet voornemens om een regeling te treffen om de
werkgever een extra tegemoetkoming te verstrekken in geval van scholing van (voormalig
werkloze) werkenden naar een startkwalifikatie toe. Ook voor herintreders wordt in verband
met te maken extra kosten voor scholing en begeleiding een afdrachtsvermindering voor
15
werkgevers ingevoerd. In het komend najaarsoverleg zal overleg plaatsvinden over verdere concretisering op de twee hierna te noemen terreinen.
Wat de scholing van herintreedsters betreft zijn wij positief over het afsluiten van convenanten met sociale partners in de private sectoren die een verbinding leggen tussen de knelpunten op de arbeidsmarkt en in- en doorstroom van herintredende vrouwen. Daarbij kan met name aansluiting worden gezocht bij die sectoren met grote vacatureknelpunten. In de convenanten zou bijzondere aandacht kunnen worden besteed aan de mogelijkheden tot opfrissen van verouderde kennis en vaardigheden en dit is voor een deel van de herintreedsters een reëel probleem. Wij zijn voornemens het komende half jaar convenantspartijen te zoeken en zullen u daarover in het najaar informeren.
Fiscale maatregelen
Daarnaast wil het kabinet herintreedsters ook fiscaal stimuleren om te gaan werken. Het
kabinet zal hiertoe voorstellen doen in het kader van de begroting 2002.
Het starten van een voorlichtingscampagne voor herintreedsters
Een belangrijk deel van de vrouwen schrijft die (weer) wil gaan werken, schrijft zich niet als
werkzoekende in bij het arbeidsbureau, en maakt dan ook niet op deze manier kenbaar
gericht op zoek te zijn naar een baan. Een gedeelte hiervan vindt uiteraard zelfstandig via
andere kanalen werk, maar een ander deel is zich niet bewust van de kansen en de
mogelijkheden die het huidige arbeid- en zorgbeleid hen biedt en de kansen die er zijn op de
arbeidsmarkt. Dat betekent dat de extra beleidsinspanningen gericht moeten zijn het
motiveren, informeren en interesseren van niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen voor en in de
arbeidsmarkt.
Voor deze laatste groep wordt, ter uitvoering van het amendement Schimmel18 dit jaar een
voorlichtingscampagne gestart. Bij deze activiteiten wordt rekening gehouden met de
specifieke aanpak voor herintredende vrouwen zoals het voorlichten via ontmoetingsplaatsen,
zoals scholen, van (allochtone) vrouwen. Er is in afstemming met andere partijen zoals het
ministerie van VWS, OCW, uitzendorganisaties en uitvoerders die specifiek verantwoordelijk
zijn voor de reïntegratie van vrouwen nauw overleg over de voorlichtingsactiviteiten. De
activiteiten worden zoveel mogelijk gezamenlijk uitgevoerd. Met de voorlichtingscampagne
wordt beoogd dat eind 2002 de vrouwen die daadwerkelijk willen werken en daarbij
ondersteuning nodig hebben hebben gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
Dit jaar wordt een voorlichtingscampagne gestart waarmee wordt beoogd dat eind 2002 de
vrouwen die daadwerkelijk willen werken en daarbij ondersteuning nodig hebben zich hebben
gemeld bij het CWI. In de jaarovereenkomsten met het CWI en in bestuurlijk overleg met het
VNG wil het kabinet jaarlijks afspraken maken over de voorlichting aan niet-
uitkeringsgerechtigden.
6. Tenslotte
Het geschetste pakket aan maatregelen is gericht op het wegnemen van belemmeringen die
werkzoekenden tegenkomen op zoek naar werk en doet recht aan de specifieke situatie van
herintredende vrouwen. Deze maatregelen moeten leiden tot het behalen van de
18 Kamerstukken II, 1999-2000, 27400 XV nr. 24.
16
emancipatiedoelstelling van het kabinet, te weten een toename een jaarlijkse gemiddelde toename in de arbeidsparticipatie van vrouwen van 1,25 procentpunt tot 65% in 2010. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken naar de kansen en belemmeringen voor herintredende vrouwen om te participeren op de arbeidsmarkt, en de indicator van de potentiële groep herintredende die daaruit volgt. Via de monitor Scholing en Activering zullen de prestaties van uitvoerders worden gemeten. Wij zijn voornemens ieder jaar middels de financiële verantwoording te rapporteren over de resultaten van het beleid.
17
Bijlage 1 Feiten & cijfers
In deze bijlage wordt een cijfermatig beeld geschetst van de kenmerken van de gehele
vrouwelijke beroepsbevolking. Allereerst wordt ingegaan op de opleidingskenmerken,
vervolgens op de inkomstenbronnen en tot slot op de achtergrondkenmerken van de
werkende en van de niet-werkende vrouwen. Waar mogelijk wordt een uitsplitsing gemaakt
naar de vier grootste groepen minderheden.
Tabel 1. Werkgelegenheid en werkloosheid naar geslacht en etniciteit, 1999
bevolking waarvan: netto- werkloosheids-
15-64 jaar werkenden werklozen participatie percentage
mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen
x 1.000 x 1.000 x 1.000 % %
Etnische minderheden 376 357 218 125 30 21 58 35 12 14
wv: Turken 71 65 39 15 6 3 55 23 13 . Marokkanen 60 52 31 9 6 4 52 17 16 . Surinamers 82 93 53 51 6 5 65 55 10 9 Antillianen/Arubanen 22 25 14 9 2 2 64 36 . . Overige etn. minderh. 141 122 80 41 11 8 57 34 12 16
Overige allochtonen 222 228 155 111 8 11 70 49 5 9
Autochtonen 4.802 4.678 3.749 2.448 82 140 78 52 2 5
Totaal 5.400 5.263 4.121 2.684 121 172 76 51 3 6 Bron: SZW, op basis van Enquête beroepsbevolking 1999. Aantallen kleiner dan 5.000 zijn geschat door SZW; op basis van deze schatting kunnen geen betrouwbare werkloosheidspercentages worden bepaald .
In 1999 bestond de vrouwelijke bevolking (15-64 jaar) uit 5.26 mln. vrouwen, hiervan
behoorde 7% tot etnische minderheden. Van de vrouwelijke bevolking was ongeveer de helft
(2.68 mln.) werkzaam op de arbeidsmarkt, daarvan behoorde een kleine 5% tot de etnische
doelgroep.
1.1. Onderwijs- en opleidingskenmerken van de vrouwelijke beroepsbevolking
In 1999 volgden ongeveer evenveel vrouwen als mannen onderwijs. Vrouwen volgden
gemiddeld een lagere onderwijsvorm dan mannen. Van de deelnemers aan het onderwijs
behoort het grootste deel tot de categorie jongeren.
Figuur 1. Onderwijsniveau van de bevolking 15-64 jaar naar geslacht in 1999 (%)
35
30
25
20 vrouw
15 man
1050
Mavo VBO WO MBO O
Basison derwijs Havo/V HBO/W
Bron: CBS (Enquête beroepsbevolking 1999)
18
Van de groep 15- tot 24-jarigen volgt het grootste gedeelte onderwijs. Een uitsplitsing naar etniciteit19 laat zien dat Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse vrouwen even vaak een opleiding volgen als autochtone vrouwen: 65 %. Bijna de helft van de Turkse en iets meer dan de helft van de Marokkaanse vrouwen volgt een opleiding.
Een onderverdeling naar het type onderwijs laat zien dat het aandeel vrouwen dat voor een verzorgende opleiding kiest groter is dan het aandeel mannen. Het aandeel mannen dat voor een technische opleiding kiest is weer groter dan het aandeel vrouwen.
Figuur 2. Onderwijsniveau- en richting van de bevolking 15-64 jaar naar geslacht in 1999 (%)
20
18
16
14
12
10 vrouw
8 man
6420
technisch technisch technisch
economisch verzorgend economisch verzorgend economisch verzorgend
VBO MBO HBO/WO Bron: CBS (Enquête beroepsbevolking, 1999)
1.1.1 Opleidingsniveau20
Autochtone vrouwen hebben gemiddeld het hoogste opleidingsniveau en Marokkaanse en
Turkse vrouwen het laagste. Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse vrouwen nemen een
middenpositie in.
Van de groep 15- tot 24-jarigen, die de opleiding al heeft afgerond heeft, heeft een klein deel
een HBO/WO-opleiding afgerond. Eén op de vijf autochtone vrouwen heeft als hoogst
genoten opleiding mbo/havo/vwo, bij de etnische vrouwen is dit ongeveer 10 %. Ongeveer
een kwart van de Marokkaanse en Turkse vrouwen heeft alleen basisonderwijs, terwijl dit
percentage bij autochtone vrouwen verwaarloosbaar is.
De groep 25- tot 34-jarigen beschikt over het hoogste behaalde opleidingsniveau. Ook in
deze groep zijn grote verschillen waarneembaar tussen de verschillende groepen vrouwen.
Van de groep autochtone vrouwen heeft eenderde een HBO/WO-opleiding.
Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse vrouwen volgen met 12%, van de Turkse en
Marokkaanse vrouwen heeft 3% een HBO/WO-opleiding. Ongeveer 60% van de Turkse en
Marokkaanse vrouwen in deze leeftijdscategorie heeft maximaal basisonderwijs, terwijl dit bij
autochtonen 9% is.
19 De cijfers zijn ontleend aan de SCP publicatie: Variatie in participatie. Achtergronden van
arbeidsdeelname van allochtone en autochtone vrouwen (Den Haag 1999).
20 Zie voetnoot 3.
19
Naarmate de leeftijd stijgt neemt het gemiddelde opleidingsniveau af en nemen de verschillen tussen de groepen toe. Bij de 35 tot 44-jarigen heeft één op de vier autochtone vrouwen een HBO/WO-opleiding, bij Marokkaanse en Turkse vrouwen is dit percentage verwaarloosbaar en Surinaamse, Antilliaanse/Arubaanse vrouwen nemen een tussenpositie in. Ongeveer 80% van de Marokkaanse en Turkse vrouwen heeft maximaal basisonderwijs, bij autochtonen is dit 14%. Bij de 45-64-jarigen loopt dit percentage op tot 95% bij de Marokkaanse vrouwen, terwijl binnen deze leeftijdscategorie een kwart van de autochtone vrouwen basisonderwijs heeft en één op de vijf een HBO/WO-opleiding.
1.2. Inkomstenbronnen
Een analyse van inkomstenbronnen geeft het volgende beeld. Van de 5,26 mln. vrouwen
tussen de 15 en 64 jaar ontvangen 2,68 mln. vrouwen (w.v. 125.000 etnische) inkomsten uit
arbeid. Van de 2,5 mln. niet- werkende vrouwen ontvangen ongeveer 1,1 mln. vrouwen (w.v.
94.000 etnische) zelfstandig een uitkering. 1,45 mln. vrouwen (w.v. 30.000 etnische) hebben
geen inkomsten uit arbeid of een uitkering.
Hieruit volgt dat zo'n 1,2 mln. vrouwen (w.v. 44.000 etnische) geen inkomsten uit arbeid of
een uitkering hebben. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met het aantal vrouwen
dat een inkomen uit twee of meer bronnen verwerft. Het aantal van 1,2 mln. vrouwen dat
geen inkomen uit arbeid of een uitkering verwerft moet dus worden gezien als een
ondergrens.
In de onderstaande figuur wordt afzonderlijk voor de autochtone vrouwen en de etnische
vrouwen per groep de procentuele verhouding weergegeven tussen deze inkomstenbronnen.
figuur 3. Verdeling naar inkomstenbron van de vrouwelijke bevolking 15-64 jaar in procenten
Geen zelfstandige inkomsten60
50
40
vrouw
30 w.v. etnische minderheden
20
10
0
Inkomsten uit Uitkering Geen
arbeid zelfstandige
inkomsten
Bron: Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: CBS 1999, Abw: CBS, EBB 1998, aantallen over 2000 zijn geschat door SZW, Anw: SVB 2000, WW: CBS 1999, WSF emancipatie-effectenrapportage
Een verdeling naar uitkeringstypen laat het volgende zien. Bij de autochtone vrouwen ontvangen 244.000 vrouwen studiefinanciering, 103.000 vrouwen een werkloosheids- uitkering en 321.000 vrouwen een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op basis van de Algemene bijstandswet ontvangen 73.000 vrouwen een uitkering voor samenwonenden, 83.000 als alleenstaande zonder kinderen en 93.000 als alleenstaande ouder. Bij de etnische vrouwen ontvangen 7.000 vrouwen studiefinanciering, 12.000 vrouwen een WW-uitkering en 75.000 vrouwen een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op basis van de Algemene
20
bijstandswet ontvangen 37.000 vrouwen een uitkering voor samenwonenden, 27.000 als alleenstaande zonder kinderen en 30.000 als alleenstaande ouder.
In de onderstaande figuur wordt afzonderlijk voor de autochtone vrouwen en de etnische vrouwen per groep de procentuele verhouding weergegeven naar uitkeringstype.
Figuur 4. Verdeling naar uitkeringstypen van de vrouwelijke bevolking 15-64 jaar (%)
45
40
35
30
25 autochtone vrouwen
20 etnische vrouwen
15
10
5
0
Arb.ong. Abw gezin Abw ouder studiefin. zonder kind alleenstaande Abw alleenstaand
Bron: Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: CBS 1999, Abw: CBS, EBB, aantallen over 2000
zijn geschat door SZW, Anw: SVB 2000, WW: CBS 1999, WSF emancipatie-
effectenrapportage.
1.3. Kenmerken werkende vrouwen
De arbeidsdeelname van vrouwen is de afgelopen tien jaar fors toegenomen en vrouwen
hebben de afgelopen 10 jaar een flinke inhaalslag gemaakt ten opzichte van mannen; de
relatieve arbeidsdeelname van vrouwen is met 31 % gestegen ten opzichte van 7% bij
mannen. De arbeidsdeelname van etnische vrouwen is in dezelfde periode gestegen van 24 %
naar 35%. De arbeidsdeelname van etnische vrouwen blijft weliswaar achter bij die van
autochtone vrouwen, maar de relatieve groei onder deze groep is veel sterker dan onder
autochtone vrouwen, namelijk 45%. Ook ten opzichte van etnische mannen is een sterkere
groei gerealiseerd (45% t.o.v. 26%).
1.3.1 Arbeidsdeelname
Een onderverdeling van de participatiecijfers naar leeftijd laat zien dat de arbeidsdeelname in
elke leeftijdscategorie is gestegen.
Tabel 2. De netto-arbeidsparticipatie van personen van 15-64 jaar naar geslacht en leeftijd in de periode 1990-
1999 en de relatieve toename (in procenten)
Vrouwen Mannen
1990 1999 relatieve 1990 1999 relatieve
toename toename
15-24 jaar 41 42 2% 43 46 7%
25-34 jaar 53 71 34% 88 92 5%
35-44 jaar 43 59 40% 90 92 2%
45-54 jaar 33 50 52% 82 88 7%
55-64 jaar 11 18 64% 42 45 7%
Totaal 39 51 31% 71 76 7%
Bron: CBS, Enquête beroepsbevolking: arbeidskrachttelling 1990-1999.
21
Opvallend is de stijging van de arbeidsdeelname van vrouwen tussen de 45- en 64. Dit wijst erop dat vrouwen minder vaak stoppen met werk of na een zorgperiode weer herintreden. Dat de relatieve stijging van de arbeidsdeelname van jongere vrouwen achterblijft kan verklaard worden uit het feit dat het opleidingsniveau en de periode dat zij scholing volgen eveneens is gestegen.
De arbeidsdeelname van lager opgeleiden blijft achter bij die van hoog opgeleiden. Dit geldt ook voor vrouwen, maar bij vrouwen zijn de verschillen tussen laag- en hoog opgeleiden veel groter dan bij mannen. Het grootst is het verschil tussen mannen en vrouwen met alleen basisonderwijs (52% t.o. 28%). Het kleinst bij hoog opgeleiden (91% tegenover 82%).
De arbeidsdeelname van etnische vrouwen is per opleidingsniveau vaak weer lager dan van
autochtone vrouwen, met uitzondering van Surinaamse vrouwen. De arbeidsdeelname van
Turkse en Marokkaanse vrouwen is binnen elk opleidingsniveau lager dan bij autochtone
vrouwen. De Antilliaanse/Arubaanse vrouwen met basisschool nemen minder deel aan de
arbeidsmarkt dan autochtone vrouwen, vanaf vbo/mavo is hun arbeidsdeelname gelijk.
Etnische vrouwen die hun opleiding in het buitenland hebben gevolgd zijn in het nadeel; bij
etnische vrouwen die hun opleiding in Nederland hebben gevolgd is de arbeidsdeelname
gemiddeld twee maal zo hoog.
1.3.2 Arbeidsduur- en contract
De afgelopen jaren is het aandeel vrouwen met een deeltijdbaan flink gestegen. In 1990 had
de helft van de werkzame vrouwelijke beroepsbevolking een baan van 12-34 uur per week. In
1999 is dit toegenomen tot 61 %. De meeste mannen (90%) hebben een voltijdbaan (35 uur
of meer). Deeltijdbanen worden vaker vervuld door vrouwen met een lage opleiding. Onder
de etnische vrouwen is het aandeel voltijdwerkers afgenomen, zij hebben iets vaker een
voltijdbaan dan autochtone vrouwen (38% t.o.v 32 %).
In 1999 had bijna 80% van de werkenden een vaste baan, en werkte 10% als zelfstandige. Het aandeel vrouwen onder de flexwerkers is afgenomen, maar is twee keer zo hoog als onder mannen. Van de groepen vrouwen hebben autochtonen vrouwen het vaakst een vast contract (85%) en Turkse en Marokkaanse vrouwen hebben het minst (63% resp. 69%).
1.3.3 Beroepen
In de afgelopen 10 jaar is het aandeel van de vrouwen in vrijwel alle beroepen toegenomen.
Tabel 3. geeft het aandeel werkende vrouwen uitgesplitst naar etniciteit per sector weer.
Tabel 3. Werkende vrouwen naar sector en etnische herkomst (in procenten) Landbouw, Reparatie, Vervoer, Zakelijke Openbaar Zorg, Cultuur, Totaal Visserij, Handel, Opslag, diensten bestuur, Welzijn Overige Nijverheid Horeca Communicatie Onderwijs diensten
Turken 31 11 6 21 11 16 5 100 Marokkanen 14 23 2 23 14 19 5 100 Surinamers 10 9 5 20 22 30 5 100 Antill./Arub. 9 8 7 21 15 34 7 100 Autochtonen 10 16 2 16 25 24 7 100 Bron: SCP, Variatie in participatie, Cahier 159, september 1999
22
Een kwart van de werkende vrouwen heeft een baan in de gezondheids- en welzijnszorg. In elk beroepsniveau zijn vrouwen sterk vertegenwoordigd in deze sectoren. Beroepen waar zeer weinig vrouwen werken zijn te vinden in de sfeer van de techniek en de transport.
1.3.4 Nederland in internationaal perspectief
De arbeidsdeelname van vrouwen21 van 15-64 jaar ligt in alle landen van de Europese Unie lager dan die van
mannen. In Zweden en Denemarken is de arbeidsdeelname het hoogst, daar werken 7 op de 10 vrouwen.
Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk volgen met een deelname van ongeveer 60%. Het laagst
scoren Italië en Spanje met een deelname van ongeveer 35%. De deelname aan deeltijdwerk is in Nederland
ongeveer 2 keer zo hoog als het gemiddelde van de Europese Unie. Ondanks dat Nederland bij zowel
vrouwen als bij mannen koploper in het deeltijdwerken is, wordt deze koppositie vooral bepaald door het
aandeel vrouwen dat in deeltijd werkt
1.4 Kenmerken niet-werkende vrouwen
De motivatie van vrouwen om niet te werken is divers. Een aantal kiest ervoor de zorg voor
kinderen/familie en/of het huishouden op zich te nemen, een deel volgt een studie, een ander
deel is arbeidsongeschikt of is (tijdelijk) vrijgesteld van de arbeidsplicht.
In het algemeen is bij vrouwen het hebben van kinderen een belangrijke overweging om te
stoppen met werken of minder te gaan werken. Dit heeft te maken met een complex van
factoren, zoals traditionele rolopvattingen, kwaliteit van het werk, beloningsverschillen
tussen mannen en vrouwen en de doorwerking van inkomensafhankelijke regelingen.
Ongeveer 35% van de vrouwen tussen 15-64 jaar geeft aan niet te werken omdat zij het
huishouden voeren.
Figuur 5. Netto participatie van zelfstandig wonende vrouwen van 15-64 jaar (excl. schoolgaanden), naar kindertal en etnische
herkomst, 1998 (in procenten van alle zelfstandig wonende vrouwen van 15-64 jaar).
70
60
50
40
30
20
10
0 geen 2 1 3 of meer geen 2 1 3 of meer geen 2
Autochtonen Turken Marokkanen Surinamers Antillianen/
Arubanen
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98)
Laag opgeleide vrouwen stoppen veel vaker dan hoger opgeleide vrouwen met werken na de geboorte van het
eerste kind. 60% van de vrouwen die stopt na de geboorte van het eerste kind heeft een lage opleiding en
10% daarvan heeft een hoge opleiding. Toch is onder de jongere generatie laag opgeleide vrouwen de
arbeidsdeelname al veel hoger dan onder de oudere generatie, ook in de levensfase dat er jonge kinderen zijn.
21 Bron: Eurostat (Labour force survey 1998), In Europese vergelijkingen wordt bij het bepalen van de
arbeidsdeelname uitgegaan van werkende personen die 1 uur of meer werken. Hierdoor komt de
arbeidsdeelname hoger uit dan in de Nederlandse statistieken waar uitgegaan wordt van 12 uur of meer.
23
Daarnaast heeft een groot deel van de laag opgeleide vrouwen een andere voorkeur voor de verdeling van werk en zorg dan zij in de praktijk realiseren22. Naarmate het aantal kinderen hoger wordt neemt de arbeidsdeelname van vrouwen in de meeste gevallen af.
Een onderverdeling naar etniciteit laat zien dat één op de vijf Surinaamse, Antilliaanse/ Arubaanse en
autochtone vrouwen aangeeft niet te werken omdat zij het huishouden voert. Bij Marokkaanse en Turkse
vrouwen is dit iets meer dan de helft.
Omdat het krijgen van kinderen een bepalende factor is, is het daarnaast relevant om te kijken
naar de leeftijd waarop vrouwen het eerste kind krijgen. Als vrouwen al op jonge leeftijd met
gezinsvorming starten en tevens stoppen met werken, dan werken zij na hun opleiding niet of
Tabel 4. Aantal kinderen van vrouwen naar etnische herkomst (in procenten)
15-24 jaar 25-34 jaar
Aut. Turk. Mar. Ant/A Sur. Aut. Turk. Mar. Ant/A Sur.
r r
Geen 96 73 81 86 91 Geen 65 14 25 46 39
1 kind 3 15 10 11 7 1 kind 17 20 22 20 26
2 1 18 7 2 2 2 15 41 24 21 25
> 3 1 1 2 1 0 > 3 4 25 29 13 10
Bron ISEO/SCP (SPVA'98)
nauwelijks. Op het moment dat zij de arbeidsmarkt (weer) kunnen betreden (als de kinderen
ouder zijn en minder zorg nodig hebben) hebben zij nagenoeg geen werkervaring en hebben
zij hun opleiding al geruime tijd afgesloten waardoor de kans op werk kleiner is.
Meer dan de helft van de vrouwen tussen de 15 en 25 jaar geeft aan niet te werken omdat zij een opleiding volgen23. Bij Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse vrouwen ligt dit percentage rond de 70%, bij Marokkaanse 60% en bij Turkse 50%. Binnen de groep 25 tot 34-jarigen is dit percentage flink gedaald. Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse vrouwen volgen het vaakst een opleiding (17%), autochtone vrouwen 10% en Marokkaanse en Turkse (4%). In de oudere leeftijdscategorieën neemt het percentage vrouwen dat een opleiding volgt af.
1.5 De werving van personeel door werkgevers.
Om een volledig beeld te verkrijgen is het noodzakelijk ook te kijken naar de vraagkant van de arbeidsmarkt.
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de sectoren waar momenteel de meeste banen beschikbaar zijn.
Tabel 5 sectoren met de meeste vacatures naar bedrijfstak,1999, x 1.000
1999-II 2000-II
Industrie 24,2 32,6
Bouwnijverheid 18,3 20,8
Handel 36,9 37,7
Zakelijke dienstverlening 39,6 49,4
w.o. computerservice 8,5 8,2
Gezondheidszorg 15,1 17,1
Totaal NL 157,4 201,6
Bron: CBS vacature-enquête, betreft eind 2e kwartaal van het jaar.
22 M. Turkenburg, Een baan & een kind, aspiraties en strategieën van laagopgeleide vrouwen. SCP, 1995.
23 ISEO/SCP, SVPA-1998, bewerking NEI.
24
In het midden- en kleinbedrijf (tot 250 werknemers) is in vergelijking met een jaar geleden het aantal openstaande vacatures met 5.500 gegroeid24. Momenteel hebben 76.500 bedrijven 153.000 openstaande vacatures. Het grootste deel van de vacatures is afkomstig uit de sector zakelijke dienstverlening: 45.200. Hierop volgen de bouw: 29.300, de industrie: 18.800, de detailhandel: 18.100, de groothandel: 17.300 en de horeca: 13.000. Een verdeling over beroepen laat zien dat de meeste vacatures voor produktiepersoneel zijn (68.600). Daarna volgen commerciële functies (26.900 en administratieve (11.500).
Werkzoekenden, waaronder herintreedsters, zouden voor een deel de knelpunten kunnen oplossen en kunnen
gaan werken in die sectoren waar veel openstaande vacatures zijn, maar gebleken is dat vraag en aanbod niet
volledig op elkaar aansluiten. Deze mismatch wordt veroorzaakt door een aantal factoren. Allereerst wordt de
mismatch veroorzaakt doordat de beschikbare werkzoekenden onvoldoende zijn opgeleid, te weinig ervaring
hebben of niet de juiste opleiding hebben voor de beschikbare vacatures. Daarnaast kan de mismatch het
gevolg zijn van onvolledige informatie van werkzoekenden over vacatures en een te lage inschatting van de
eigen capaciteiten. Tot slot spelen ook de functie-eisen die werkgevers stellen een rol. Hierbij kan sprak zijn
van vooroordelen en selectief wervingsgedrag. Deze oorzaken kunnen voortkomen uit het feit dat niet alle
beschikbare bronnen worden geraadpleegd of omdat de bronnen ontoereikend zijn. Een voorbeeld van het
eerste is wanneer men beperkt toegang heeft tot informatiestromen, bijvoorbeeld door een beperking tot een
regionaal netwerk of krant.
Etnische minderheden hebben een extra achterstand. Uit diverse studies komt naar voren dat beeldvorming
en vooroordelen of zelfs discriminatie de entree van minderheden in arbeidsorganisaties ernstig kan
bemoeilijken25. Daarbij is geconstateerd dat laag opgeleide minderheden relatief vaker worden
gediscrimineerd. De relatieve achterstelling van etnische minderheden bij sollicitaties hoeft echter niet altijd
te betekenen dat sprake is van bewuste discriminatie. De opzet van het proces van werving en selectie, het
gebruik maken van eenzijdig georiënteerde psychologische tests en het niet aansluiten van wervingskanalen
van werkgevers en allochtone werkzoekenden zijn factoren die ertoe kunnen bijdragen dat er in de praktijk
sprake is van een ongelijke behandeling van etnische minderheden op de arbeidsmarkt.
Omdat de lage arbeidsdeelname van vrouwen zich met name concentreert rondom laag opgeleide vrouwen is het met name van belang nader in te gaan op de functie-eisen die werkgevers stellen aan deze groep. Van het huidige arbeidsaanbod van laaggeschoolden voldoet ruim 34% volgens de werkgevers niet aan de gestelde functie-eisen. De meest genoemde tekortkomingen van laaggeschoolden zijn26: gebrek aan motivatie van kandidaten (57%), gebrek aan beroepsvaardigheden/ervaring (48%), onvoldoende (juiste) opleiding (38%), onvoldoende inzetbaarheid/flexibiliteit (37%) en gebrek aan zelfstandigheid (31%).
Overigens lokt de huidige krapte op de arbeidsmarkt gedragsaanpassingen uit bij werkgevers. Werkgevers reageren op de toegenomen krapte door: intensiever te zoeken en te werven langs meer kanalen27. Wel kunnen deze wervingsmethoden in het algemeen nog als `passief' gekenmerkt worden28. Arbeidsvoorziening wordt relatief het meest gebruikt door werkgevers als wervingsbron. Het veld (private intermediairs etc.) wordt steeds actiever; steeds meer initiatieven worden ontwikkeld rondom de bemiddeling van vrouwen zoals het gebruik van creatieve vindplaatsen bij de werving.
Tabel 6 Belangrijkste redenen voor het moeilijk vervullen van vacatures In % 1995 1997 1999
24 MKB-Nederland-NIPO, Resultaten panelonderzoerk onder mkb-ondernemers, 2001.
25 o.a. Veenman, Onbekend maakt onbemind. Over selectie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Assen 1995
en Bovenkerk et al, Discrimination against migrant workers and ethnic minorities in access to employment in
the Netherlands. Genève 1995.
26 H.F. de Haan en A.A. Smit, Vaarwel! Wees welkom!, Over het uitgestelde afscheid van de onderkant van
de arbeidsmarkt. TNO, hoofddorp, september 1999, pp. 25-26.
27 NEI, Krapte op de arbeidsmarkt en werkgeversreacties, concept-eindrapportage, Rotterdam, nog te
verschijnen.
Russo (1996), Firms Recruitment Behaviour, Academisch proefschrift, Tinbergen Instituut, no. 129,
Amsterdam.
28 IVA Tilburg Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt: reacties van werkgevers op het overheidsbeleid in de periode
1998-1999, SZW 2000
25
Te weinig sollicitanten 19,5 40,5 62,8 Opleiding niet passend 18,3 16,6 6,4 Ervaring ontbreekt 57,1 33,0 14,7 Te hoge financiële eisen 0,4 1,4 2,8 Overig 4,7 8,5 3,4 bron: NEI 2001, mimeo.
Daarnaast reageren werkgevers door het bijstellen van eisen aan werknemers, met name door het laten vallen van de voorwaarde van een vereiste werkervaring. Werkgevers kijken in de krappe arbeidsmarkt meer of de persoon gemotiveerd is om bij te leren, en minder of iemand over een bepaald formeel basisniveau beschikt.
Ook het wervingsgedrag van werkgevers ten aanzien van vrouwen blijkt te worden beïnvloed
door de huidige krappe arbeidsmarkt29, de groeiende vraag naar personeel heeft een positieve
invloed gehad op de instroom van vrouwen. Met name in de sectoren gezondheidszorg, niet-
commerciële dienstverlening en groothandel is meer dan gemiddeld gericht geworven onder
vrouwen. In de periode 1998-1999 is 47% van de totale instroom vrouw. Vrouwen stromen
met name in die sectoren door waar sprake is van een groot aantal flexibele functies, hetgeen
hun positie nog steeds kwetsbaar maakt.Daarnaast anticiperen werkgevers op de toekomst en
nemen zij maatregelen voor werknemers die onvoldoende zijn toegerust voor de toekomstige
eisen van het werk.
Tabel 7 Feitelijk gebruik van maatregelen voor werknemers die onvoldoende zijn toegerust voor
toekomstige eisen van het werk; eind 1998 (in % van alle werknemers).
Werkgeversmaatregelen In %
beoordelingsgesprekken 55
vaktechnische scholing 54
training beroepsvaardigheden 46
natuurlijk verloop 28
training ter bevordering van motivatie 19
training ter bevordering van weerbaarheid 16
over-/herplaatsing 15
training ter verhoging van flexibele instelling 12
ontslag 12
outplacement 3
Bron: Schellekens e.a., mei 2000, p. 46.
29 zie voetnoot 13.