De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCJZ/2001/8746
datum
05-07-2001
onderwerp
Versterking rechtspositie langkampeerders
Trc2001/6698 doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Conform de toezegging in de beleidsbrief over de permanente bewoning van recreatieverblijven, welke door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer mede namens mij op 15 januari 2001 naar u is toegezonden (TK 2000-2001, 27400-XI, nr. 47), alsmede conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg over genoemde brief van 4 april jl., doe ik u hierbij mijn voorstellen toekomen ter versterking van de rechtspositie van langkampeerders.
up
datum
05-07-2001
kenmerk
TRCJZ/2001/8746
bijlage
Inleiding
De verhouding tussen de langkampeerder en de recreatieondernemer wordt
in de eerste plaats geregeld door de bepalingen van boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek. Daarnaast bevatten de artikelen 21 tot en met 23
van de Wet op de openluchtrecreatie nog enkele bijzondere bepalingen
over de overeenkomst tussen kampeerder en recreatieondernemer. Wanneer
het betreffende kampeerbedrijf, waarop de langkampeerder zich bevindt,
is aangesloten bij de RECRON of ANWB-erkend is, gelden bovendien de
RECRON-standaardvoorwaarden voor vaste plaatsen, welke in het kader
van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de Sociaal
Economische Raad tot stand zijn gekomen en per 1 januari 1998 in
werking zijn getreden. Deze voorwaarden gaan in op de rechten en
plichten van ondernemer en kampeerder ten opzichte van elkaar en
hebben betrekking op meer dan drie-kwart van de bedrijven in deze
sector en de daarop aanwezige vaste standplaatsen.
Toch hebben mij talrijke reacties bereikt over tekortkomingen in de
rechtspositie van langkampeerders, zowel vanuit uw Kamer als uit
brieven van langkampeerders die ik gedurende het afgelopen jaar heb
ontvangen. Tijdens een persconferentie op 7 december 2000 heeft de
Socialistische Partij hier ook op gewezen en mij het rapport 'Inpakken
en wegwezen! Verblijfsrecreatie in beweging' overhandigd. Redenen
genoeg voor mij om RECRON, ANWB en Consumentenbond te verzoeken om de
huidige rechtspositie van de langkampeerders nog eens tegen het licht
te houden en mij daarover te rapporteren.
De brief, die ik van RECRON en ANWB (mede namens Consumentenbond)
hierover mocht ontvangen, het rapport 'Inpakken en wegwezen!', alsmede
de overige ontvangen signalen vormen voor mij de basis voor de
navolgende voorstellen om de rechtspositie van de langkampeerders te
versterken.
Zomerhuiscomplexen onder de kampeerregelgeving brengen
Vooral bij herstructureringen en bij verkoop van bedrijven doen zich
problemen met de rechtspositie van langkampeerders voor. Dat is u
gemeld in genoemde brief over de problematiek van de permanente
bewoning van recreatieverblijven. Dit komt ook naar voren in het
rapport 'Inpakken en wegwezen!' en wordt bevestigd in de brief van
ANWB en RECRON van 19 april jl.
Het samenstel van maatregelen dat in de beleidsbrief van 15 januari
2001 over de aanpak van de permanente bewoning van recreatieverblijven
is opgenomen en dat tijdens het Algemeen Overleg van 4 april jl. is
besproken, beoogt het omzetten van kampeerterreinen in complexen met
permanent bewoonde zomerhuizen minder aantrekkelijk te maken. Dit kan
derhalve het verdringingseffect voor langkampeerders doen verminderen.
Eén van de aanvullende instrumenten om de permanente bewoning van
recreatie- verblijven tegen te gaan is een door mij toegezegde
Algemene Maatregel van Bestuur, waardoor zomerhuiscomplexen onder de
kampeerregelgeving van de Wet op de openluchtrecreatie gaan vallen.
Hierdoor krijgt de gemeente de mogelijkheid om de exploitant van een
verblijfsrecreatieterrein medeverantwoordelijk te maken voor het
tegengaan van permanente bewoning van recreatieverblijven op zijn
terrein. Dit kan in het uiterste geval leiden tot het intrekken van de
vergunning die de exploitant op grond van deze wet behoeft. Dit
instrument zal overigens pas echt van waarde zijn in combinatie met
een zodanige aanpassing van bestemmingsplannen dat daarin een
bedrijfsmatige exploitatie van dergelijke recreatieterreinen verplicht
wordt gesteld. Zoals gemeld in genoemde beleidsbrief biedt recente
jurisprudentie deze mogelijkheid. Deze Algemene Maatregel van Bestuur
ex artikel 32 van de Wet op de openluchtrecreatie wordt thans
voorbereid en binnenkort voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Ik verwacht dan ook dat deze AMvB nog dit kalenderjaar in werking zal
kunnen treden.
Sterkere rol van gemeenten
Bij het aanpakken van de problematiek van de permanente bewoning van
recreatieverblijven spelen de gemeenten een cruciale rol. Dit geldt
naar mijn mening ook op het punt van de rechtspositie van
langkampeerders.
- Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor het verlenen
van vergunningen, vrijstellingen of ontheffingen voor het houden van
een kampeerterrein. Artikel 8 van de Wet op de openluchtrecreatie
(WOR) regelt dit. Artikel 11 van de WOR biedt de gemeenten de
mogelijkheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen ten
aanzien van soort en aantal van de op het kampeerterrein toe te
(laten) kampeermiddelen. Ik zal met de VNG contact opnemen teneinde de
gemeenten erop te laten wijzen van dit artikel meer gebruik te maken
en er zodanig mee te sturen dat in beginsel mogelijkheden voor
verblijfsrecreatie voor alle groepen in de samenleving aangeboden
blijven worden.
- Artikel 9 van de WOR geeft aan dat een aanvraag tot een vergunning
vergezeld dient te gaan van een reglement dat voorwaarden bevat met
betrekking tot het gebruik van het kampeerterrein en het verblijf
daarop. Het reglement formuleert de rechten en plichten van ondernemer
en kampeerders ten opzichte van elkaar. Hoewel artikel 9 niet formeel
regelt, dat burgemeester en wethouders deze reglementen toetsen, is
dit naar mijn mening wel het geval. Anders zou immers de zin ontvallen
aan de plicht om een vergunningaanvraag vergezeld te doen gaan van een
reglement. Dit betekent dat, indien een reglement niet voldoet, de
vergunningaanvraag kan worden geweigerd. Artikel 9 zal op dit punt
worden geëxpliciteerd. In het verlengde hiervan ben ik bereid om
artikel 12 van de WOR, dat de gronden regelt op basis waarvan
burgemeester en wethouders een vergunning kunnen intrekken, onder sub
b aan te vullen met een verwijzing naar artikel 9 van de WOR.
Dat het door de gemeenten toetsen van het reglement van groot belang is voor de bescherming van de rechtspositie van de langkampeerder moge ook blijken uit de behandeling van de hierna volgende aspecten.
Standaardvoorwaarden en geschillencommissie
Tijdens het Algemeen Overleg over het tegengaan van permanente
bewoning van recreatieverblijven op 4 april jl. is gevraagd naar de
mogelijkheid van het algemeen verbindend verklaren van de
RECRON-standaardvoorwaarden. Ook in de brief van ANWB en RECRON van 19
april jl. wordt hiervoor gepleit. Het algemeen verbindend verklaren
van afspraken tussen private partijen is evenwel een zeer zwaar
instrument, omdat het een inperking inhoudt van het beginsel van
contractvrijheid in het burgerlijk recht. Ik neem deze suggestie dan
ook niet over. Wel zal in de communicatie met de gemeenten worden
aangeraden om bij het toetsen van de reglementen de RECRON-
standaardvoorwaarden als referentiekader te benutten.
Aan de RECRON-standaardvoorwaarden is een geschillenregeling gekoppeld
met inschakeling van de Geschillencommissie Recreatie.
RECRON-ondernemers en ondernemers van door de ANWB erkende
kampeerbedrijven zijn gehouden geschillen voor te leggen aan deze
geschillencommissie als de kampeerder daarom verzoekt. Indien
ondernemer en kampeerder dit overeenkomen kan deze geschillencommissie
ook ingeschakeld worden bij situaties waarin het een niet
RECRON-bedrijf of een niet door de ANWB erkend bedrijf betreft. Dan
geschiedt dit dus op basis van vrijwilligheid.
Gemeenten kunnen bij de beoordeling van een reglement bij een
vergunningaanvraag van een niet RECRON- of ANWB-erkend bedrijf
attenderen op de wenselijkheid om in situaties van geschillen deze
geschillencommisie in te schakelen en verzoeken het voorgelegde
reglement op dit punt aan te passen. Gewezen kan daarbij worden op het
nut om gebruik te kunnen maken van een voor de betrokkenen
laagdrempelige geschillenregeling. Bovendien vergroot dit de
uniformiteit in geschillenbehandeling in de verblijfsrecreatie.
RECRON en ANWB zijn binnen het kader van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de SER thans bezig de huidige RECRON-voorwaarden te evalueren. De ontvangen signalen over de rechtsbescherming van de langkampeerders worden daarbij betrokken. Ik zal in overleg met de genoemde partijen er voor zorgdragen, dat u wordt geïnformeerd over de resultaten van deze evaluatie en de daaruit voortvloeiende geactualiseerde set van RECRON-voorwaarden.
Voorwaarden betreffende prijzen, tarieven, koop en verkoop
In het bij een vergunningaanvraag te overleggen reglement moeten in
ieder geval, conform artikel 9 van de WOR, bepalingen zijn opgenomen
die inzicht geven in de opbouw van het tarief, in de wijze van
bekendmaking van de geldende prijzen en in de vergoeding
onderscheidenlijk de berekeningswijze die de ondernemer berekent
onderscheidenlijk hanteert bij bemiddeling bij koop of verkoop van een
kampeermiddel. In de RECRON-standaardvoorwaarden zijn deze bepalingen
nader uitgewerkt. In deze voorwaarden is ook de bepaling opgenomen die
de betrokken recreatie-ondernemer verplicht om bij het aangaan van een
contract met een kampeerder betreffende een standplaats aan te geven
of en onder welke voorwaarden verkoop van het te plaatsen
kampeermiddel op de standplaats mag plaatsvinden. Ik ga er van uit dat
de gemeenten bij de toetsing van reglementen in het kader van de
vergunningverlening deze aspecten bij hun beoordeling zullen
betrekken.
Ik zal de VNG verzoeken om met de gemeenten te overleggen hoe kan
worden ingespeeld op het verzoek van ANWB en RECRON in hun brief van
19 april jl. om zo vroeg mogelijk voor aanvang van een kalenderjaar
inzicht te geven in verhogingen van belastingen en heffingen en in
geval van noodzakelijke forse verhogingen de mogelijkheden van
stapsgewijze invoering ervan te verkennen. Een wettelijke verplichting
terzake, als door ANWB en RECRON voorgesteld, gaat het kader van de
WOR mijns inziens evenwel te buiten.
Tegengaan van koppelverkoop
Zowel uit het rapport 'Inpakken en wegwezen!' als uit de brief van
ANWB en RECRON komt het verzoek naar voren om de rechtspositie van
langkampeerders bij het aangaan van een contract voor een vaste
standplaats in ieder geval zodanig te versterken, dat zij niet
verplicht worden om bij één of enkele door de ondernemer aangewezen
verkopers het recreatieverblijf of andere voor inrichting van de
standplaats benodigde goederen te kopen. Het signaal wordt afgegeven
dat de artikelen 21 en 22 van de WOR in combinatie met de regeling van
de algemene voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek (Boek 6, titel 5,
afdeling 3) in ieder geval in de praktijk onvoldoende bescherming
bieden tegen deze zogenaamde koppelverkoop.
Dit signaal van de bij deze problematiek zo nauw betrokken
organisaties ANWB en RECRON neem ik hoog op. Ik ben daarom bereid om
in artikel 21 van de WOR een bepaling op te nemen, waarin wordt
aangegeven dat de houder van een kampeerterrein degene die een
overeenkomst met betrekking tot het plaatsen of geplaatst houden van
een kampeermiddel met hem is aangegaan, of wenst aan te gaan, niet kan
verplichten goederen, waaronder begrepen kampeermiddelen, slechts van
of aan hem zelf, van of aan een door hem aangewezen derde, dan wel
door zijn of diens bemiddeling te kopen of te verkopen.
Wel of geen kampeerverordening
In het rapport 'Inpakken en wegwezen!' wordt er voor gepleit de
gemeenten weer te verplichten om een kampeerverordening op te stellen;
dit conform de vroegere Kampeerwet. Bij het opstellen van de Wet op de
openluchtrecreatie werd een gemeentelijke kampeerverordening niet
langer voorschreven. Op dat moment was in de overgrote meerderheid van
de gemeenten een dergelijke kampeerverordening vastgesteld. Zowel uit
een oogpunt van deregulering als uit een oogpunt van decentralisatie
werd geconcludeerd dat het voorkeur verdiende aan de gemeenten zelf de
beslissing over te laten tot het al dan niet handhaven van een
kampeerverordening. Deze beslissing wordt immers beïnvloed door de
omstandigheden ter plaatse.
Het gaat er om vanuit een duidelijke gemeentelijke visie op de
ontwikkeling van de verblijfsrecreatie de benodigde juridische en
ruimtelijke maatregelen te treffen. Ik verwacht dat de
kampeerregelgeving van de WOR, aangevuld met het in deze brief
voorgestelde, en gekoppeld aan een actueel bestemmingsplan met een
daarin opgenomen, dan wel daaraan gekoppelde beleidsvisie over de
verblijfsrecreatie, voldoende waarborgen voor zorgvuldig gemeentelijk
beleid biedt. Zoals bekend wordt ook in de beleidsbrief over de
problematiek van de permanente bewoning van recreatie- verblijven van
15 januari 2001 de gemeenten opgeroepen zorg te dragen voor een
adequaat en actueel bestemmingsplan.
In het kader van de evaluatie van de overige aspecten van de
kampeerregelgeving van de WOR, die vooral in de tweede helft van dit
jaar zal plaatsvinden en waarover ik u in de loop van het eerste
kwartaal van 2002 hoop te informeren, zal onder meer aandacht worden
besteed aan het aspect van doorwerking van de kampeerregelgeving van
de WOR in het huidige gemeentelijke beleid. Op dat moment zal ik
opnieuw conclusies trekken over dit onderwerp.
Huurbescherming
Met name de Socialistische Partij heeft enige malen aangedrongen op
huurbescherming van langkampeerders. Op basis van de huidige wetgeving
moet worden geconcludeerd dat huurbescherming en daaraan gekoppelde
huurprijsbescherming alleen mogelijk is in situaties waarin
recreatieverblijven als woonruimte worden verhuurd. Het door betrokken
partijen overeengekomen gebruik als woonruimte is in deze juridisch
bepalend. Tussen recreatie-ondernemer en langkampeerders dienen nu
juist géén contracten te worden opgesteld om het recreatieverblijf als
woonruimte te gebruiken. Dat zou in strijd zijn met het
bestemmingsplan: het bedoeld gebruik is recreatief. Langkampeerders
kunnen derhalve op basis van de huidige wetgeving niet in aanmerking
komen voor huurbescherming. Het langkamperen, als vorm van
vrijetijdsbesteding, dient daarbij ook wezenlijk anders te worden
gewogen dan een basisbehoefte als wonen.
Het streven naar huurbescherming van langkampeerders door hun
overeenkomsten met recreatie-ondernemers gelijkwaardig te stellen aan
het huren van woonruimte heeft bovendien het gevaar in zich dat
daardoor het permanent gebruik van recreatieverblijven wordt
gestimuleerd. Uit het Algemeen Overleg van 4 april jl. concludeer ik
dat uw Kamer, de minister van VROM en ik dat nu juist niet willen.
Ik ga er van uit dat de kampeerregelgeving van de WOR, inclusief de in
deze brief door mij daarin voorgestelde aanvullingen, de rechtspositie
van de langkampeerders adequaat zal kunnen beschermen.
Voorlichting
Ik heb reeds contact gelegd met de VNG om voorbereidingen te treffen
voor het informeren van alle gemeenten over de naar mijn mening door
hen sterker in te vullen rol bij het zorgdragen voor en bewaken van de
rechtsbescherming van langkampeerders, die binnen hun gemeentegrenzen
verblijven. Zo mogelijk zullen daarbij koppelingen worden gemaakt met
de in het kader van de beleidsbrief over de permanente bewoning van
recreatieverblijven door VROM, LNV en VNG voorgenomen
voorlichtingsactie.
Met ANWB en RECRON zal worden overlegd over een zo goed mogelijke
voorlichting over het hiervoor besprokene met andere betrokkenen. Ik
zal daarbij vooral aandringen op een goede voorlichtingsactie naar
alle huidige en potentiële verblijfsrecreanten.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
G.H. Faber