4 juli 2001
Raad moet grenzen stellen aan de groei
De belangrijkste opgave voor de Groningse gemeenteraad is het stellen
van grenzen aan de groei van de gemeente. Dat stelde de SP-fractie in
haar bijdrage aan de debatten rond de Voorjaarsnota. De partij wijst
erop dat Groningen met de Stadsvisie van 1999 gekozen heeft voor
beheerste groei, maar dat er van die beheersing niets terecht komt. In
een motie stelde de SP de raad voor in het najaar een grote discussie
te voeren met de bevolking en vervolgens af te sluiten in de raad om
een samenhangend antwoord te vinden op de vraag in hoeverre en op
welke manier de groei in de stad beheerst moet worden.
Uit de bijdrage van de SP aan het voorjaarsnotadebat: 'In de discussies van '99 werd selectief vertaald met beheerst. En op de vraag waaruit die beheersing bleek, noemde wethouder Smink twee zaken: we streven niet aan onbeperkte groei, maar naar een groei tot 180.000 inwoners in 2010. En we trekken nu de harde grenzen van de stad voor langere tijd. Welaan, als de ontwikkeling van de laatste drie jaar zich voortzet, komen we in 2010 dichter bij de 190.000 dan bij de 180.000 inwoners uit. En met de plannen voor Meerstad zijn nu al die harde grenzen van de stad kilometers opgeschoven.
De wegen slibben dicht, de aanslagen op de open ruimte nemen jaar na jaar toe en de druk op woningmarkt neemt absurde vormen aan. Toch is in de hele voorjaarsnota het begrip selectief weggevallen. Het gaat alleen nog om de groei. O wee als we niet voor elk onderneming precies het gewenste bedrijventerrein hebben. Het onderwijs moet nog meer toegesneden worden op de wensen van het bedrijfsleven, en de waarde van het cultureel erfgoed ligt erin, dat het toeristen naar de stad kan lokken. En in de binnenstad is de groei weliswaar zeer groot, maar er zijn ergens plaatsen in Nederland waar nog niets eens de groei groter is, maar de toename van de besteding per bezoeker. En dus moet Groningen er een tandje bijzetten. Zo gaat het maar door.'
En waarom eigenlijk? Waar is die groei voor nodig? Natuurlijk zegt het
college dat het niet wil groeien om te groeien, maar om een nobel doel
te dienen: terugdringing van de werkloosheid. Vorig jaar bij de
Voorjaarsnota stelden wij met enige nadruk de vraag aan de orde hoe
erg die werkloosheid eigenlijk is. Een antwoord bleef uit. Inmiddels
is er toch wat meer over te zeggen, dankzij de opmerkingen van
hoogleraar Regionale Arbeidsmarktanalyse De Jong. Hij stelde onlangs
enerzijds klip en klaar dat het niet zal lukken de achterstand van het
Noorden op de arbeidsmarkt weg te nemen behalve als we hier de lonen
fors verlagen, en hij concludeerde anderzijds dat uit allerlei
onderzoeken blijkt dat de mensen in het Noorden van het land ondanks
een lager gemiddeld inkomen en grotere werkloosheid over het algemeen
gelukkiger zijn dan die in het Westen. Hij stelt voor het beleid te
concentreren op de groep die wel ongelukkig is door de werkloosheid,
en verder een zekere mate van regionale achterstand op de arbeidsmarkt
te accepteren. Wij delen die visie, zeker als je hem koppelt aan de
maatschappelijke en landschappelijke kosten die verbonden zitten aan
de oplossingsrichting die het college nu kiest. Waarom groei prediken
uit naam van de allerlaatste werkloze die nog niet op traject gezet is
- als de kans groot is dat die werkloze na twee maanden WIW-werk de
ziektewet indraait en alleen maar ongelukkiger wordt? Geluk is toch
een hoger doel om na te streven dan werk? We werken toch om te leven
en we leven toch niet om te werken?'