De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVM. 2001/2082
datum
04-07-2001
onderwerp
TSE's bij schapen en geiten
TRC 2001/6532 doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken rondom de overdraagbare spongiforme encephalopathiën (TSE's) bij schapen en geiten. Ik ga daarbij in op de maatregelen die tot dusverre zijn genomen. Tevens informeer ik u over mijn voornemens voor een verdergaande aanpak die gedeeltelijk een uitvloeisel is van verplichtingen in EU-verband.
up
datum
04-07-2001
kenmerk
VVM. 2001/2082
bijlage
Het belang van TSE's bij schapen en geiten
Reeds lang is bekend dat bij schapen en geiten scrapie voorkomt, een
TSE die op zichzelf volgens de huidige inzichten niet gevaarlijk is
voor de volksgezondheid. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ook BSE
zich in de praktijk bij schapen of geiten zou kunnen voordoen. Zo
geeft het Wetenschappelijk Veterinair Comité van de Europese Commissie
(SSC) in haar recente adviezen aan dat 'aangenomen moet worden dat BSE
in de schapen- en geitenpopulaties geïntroduceerd zou kunnen zijn'.
Tot op heden is echter, behoudens in wetenschappelijke proeven, bij
schapen en geiten nog nooit BSE aangetoond. Sinds 1997 worden met
experimentele technieken diverse scrapie-gevallen uit diverse
lidstaten nader onderzocht om te bezien of zich onder deze dieren
gevallen van BSE bevinden. Dit onderzoek heeft nog geen aanwijzingen
opgeleverd voor BSE-besmettingen. Omdat de gebruikte testtechniek
langdurig is - elk onderzoek duurt circa twee jaar - en kostbaar, is
deze niet geschikt als routinetest.
Schapen en geiten die lijden aan scrapie kunnen hun omgeving inclusief
weides besmetten. De praktijk heeft aangetoond dat een besmette
omgeving lang besmettelijk kan blijven. Hier ligt een belangrijk
verschil ten opzichte van runderen. Voorzover bekend kunnen runderen
het milieu niet besmetten met BSE.
Vanwege het geschetste risico èn omdat scrapie en BSE gepaard gaan met
vergelijkbare ziekteverschijnselen is het beleid erop gericht, zowel
in Nederland als in de EU, zoveel mogelijk te voorkomen dat
risicomateriaal in de voedselketen terechtkomt en dat de besmettingen
zich in de veestapels kunnen verspreiden.
Daarom zijn diverse preventie- en bestrijdingsmaatregelen, die werden
genomen ten aanzien van BSE bij runderen, ook van kracht voor schapen
en geiten. Bovendien worden de EU-voorschriften verder aangescherpt,
onder meer door middel van nieuwe EU-regelgeving die op 1 juli a.s.
van kracht wordt.
Maatregelen in EU-verband
Aangifteplicht & bestrijding
Scrapie is aangifteplichtig voor veehouders en dierenartsen. Zodra de
ziekte wordt bevestigd moet het desbetreffende dier worden vernietigd.
In tegenstelling tot de runderen schrijft de EU nu nog geen
bestrijdingsmaatregelen voor voor de kuddes waaruit een besmet schaap
of besmette geit afkomstig is. Daarin komt verandering op 1 juli a.s.
Vanaf dan zijn in de EU onder meer de volgende bestrijdingsmaatregelen
voorgeschreven.
* Een bedrijf waar scrapie is vastgesteld wordt periodiek
geïnspecteerd en dieren die mogelijkerwijs ziek zijn, worden
gedood en onderzocht. Dieren mogen alleen als fok- of
vermeerderingsdier worden verhandeld indien zij afkomstig zijn van
bedrijven die ten minste drie jaren vrij zijn van scrapie.
* In het geval BSE zou worden vastgesteld dienen alle op het bedrijf
aanwezige schapen en geiten vernietigd te worden. Deze stringente
maatregel wordt uit voorzorg genomen daar nog zeer weinig bekend
is van de epidemiologie van deze infectie. Dat geldt eveneens voor
de ouderdieren, nakomelingen en andere dieren die mogelijkerwijs
besmet zijn.
De lidstaten dienen de maatregelen die zij nemen concreet uit te
werken in draaiboeken.
Verspreiding van smetstof
De verspreiding van smetstof wordt voorkomen doordat de maatregelen
aangaande Specifiek Hoog Risico Materiaal (SRM) ook gelden voor
schapen en geiten. Dat betekent dat de risicovolle organen van
slachtdieren standaard worden vernietigd. Daarmee wordt voorkomen dat
smetstof in de voedselketen terechtkomt. Verder is het voederen van
diermelen verboden. Daarmee wordt voorkomen dat besmettingen zich in
de dierpopulaties verder verspreiden.
Monitoring
Om een goed zicht te krijgen op het vóórkomen van TSE is het nodig om
slachtdieren en kadavers intensief te testen. Bij runderen gebeurt dat
sinds 1 januari jl. ingevolge EU-regelgeving, maar schapen en geiten
worden nog te beperkt gemonitord. De meeste lidstaten willen deze
diersoorten intensiever monitoren. De EU bereidt thans een
intensivering voor.
Voor Nederland betekent dat dat vanaf 1 januari 2002 ongeveer 1 op de
10 slachtschapen en -geiten ouder dan 18 maanden en 2500 kadavers
onderzocht zullen worden met dezelfde test als nu al bij runderen
wordt toegepast. De doelstelling is in de eerste plaats om een
betrouwbaar beeld te krijgen van de mate waarin TSE bij schapen en
geiten voorkomt in de diverse lidstaten. Desalniettemin zal elk
slachtdier waarbij een besmetting wordt vastgesteld, worden
vernietigd. Bovendien dient de lidstaat een onderzoek in te stellen op
het herkomstbedrijf.
Naast bovenstaande maatregelen streeft de EU naar de invoering van
routinematige testen die een effectief onderscheid maken tussen BSE en
scrapie. Momenteel wordt in een aantal landen, waaronder Nederland,
gewerkt aan de ontwikkeling van dergelijke testen. Het is nog
onduidelijk wanneer deze testen operationeel kunnen zijn.
De aanpak in Nederland
Ik acht de huidige en komende maatregelen in EU-verband op zich
zinvol. De RVV werkt zelfs al sinds 1 januari jl. volgens het
draaiboek dat vanaf 1 juli a.s. is voorgeschreven in de gehele EU.
Desondanks acht ik de EU-aanpak niet voldoende, omdat de EU slechts
uitgaat van een strategie van stamping out. Stamping out alléén zal,
gelet op de besmettingen van het milieu, onvoldoende effectief zijn om
scrapie definitief uit te roeien. Verder leidt het tot een
schapenstapel die gevoelig blijft voor infecties, waardoor eventuele
besmettingen nooit op voorhand uit te sluiten zullen zijn. Nederland
heeft daarom al in 1998 naast stamping out nadrukkelijk gekozen voor
een aanvullende aanpak in de schapenhouderij via de fokkerij op
erfelijke ongevoeligheid.
In 1998 heeft het bedrijfsleven in overleg met mijn departement een
fokkerijprogramma gestart dat gericht is op de erfelijke
ongevoeligheid voor TSE's in de schapenhouderij. Dit programma heeft
in eerste instantie ten doel om genoeg ongevoelige fokrammen
beschikbaar te krijgen, zodat deze rammen overal in de Nederlandse
schapenhouderij kunnen worden ingezet. Dit gebeurt door het op grote
schaal testen van de erfelijke aanleg van voornamelijk fokrammen en
het slachten van de ongewenste dieren. Het doel wordt uiterlijk in
2008 behaald. Op dat moment kan de inzet van uitsluitend ongevoelige
rammen in heel Nederland verplicht worden. LNV heeft dit programma in
eerste instantie voor de periode tot 2003 ondersteund met 11 miljoen
gulden. Het uiteindelijke doel is een schapenstapel die volledig
bestaat uit erfelijk ongevoelige dieren.
Gezien het risico dat BSE in de schapen- en geitenstapel
geïntroduceerd zou kunnen zijn, ben ik voornemens om in Nederland,
behalve de maatregelen die voortvloeien uit EU-verplichtingen, ook de
reeds ingeslagen weg van de foktechnische aanpak te intensiveren en te
versnellen, ondanks het feit dat de foktechnische benadering nog
gepaard gaat met enkele onzekerheden. Het SSC ondersteunt deze aanpak
nu ook expliciet. Het adviseert om in de EU fokprogramma's te starten.
En sinds kort onderschrijven ook het VK en Duitsland het cruciale
belang van deze foktechnische aanpak.
Het bedrijfsleven heeft onlangs een eerste voorstel gedaan voor een
intensivering en versnelling van de foktechnische aanpak. Ik ben in
beginsel bereid de schapenhouderij daarin financieel te ondersteunen,
met name bij het testen en het treffen van voorzieningen voor de
identificatie en registratie (I&R) van ongevoelige dieren.
De intensivering heeft mede ten doel om de inzet van uitsluitend
ongevoelige rammen zo spoedig mogelijk te kunnen verplichten. Deze
verplichting zal per 1 juli 2004 van kracht worden op basis van de
Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Verder zal ik vóór 2004 een
besluit nemen over de termijn waarbinnen de volledige schapenpopulatie
erfelijk ongevoelig moet worden.
Naast bovenstaande aanpak wil ik eveneens snel nationale maatregelen
nemen voor de individuele identificatie en registratie (I&R) van alle
schapen en geiten. Behalve voor de bestrijding van zeer besmettelijke
dierziektes zoals MKZ, is I&R immers ook noodzakelijk voor het
effectief kunnen terugtraceren van nakomelingen en leeftijdsgenoten
almede eventuele verblijfplaatsen van TSE-positieve dieren. Verder is
I &R noodzakelijk voor het waarborgen van de erfelijke ongevoeligheid
van schapen c.q. fokrammen.
Daarom zal ik op zeer korte termijn maatregelen verder aanscherpen om
de mogelijkheden voor het terugtraceren van schapen en geiten in de
handelsketens te verbeteren. Uiterlijk eind dit jaar zal een
verbeterde structuur gereed zijn voor individuele identificatie en
registratie (I&R) van alle schapen en geiten. Medio 2002 zal dat
systeem gecompleteerd zijn met een centrale en geautomatiseerde
database.
Tot slot zal ik er onder het Belgische voorzitterschap voor pleiten om
in de EU een begin te maken met een verplichte foktechnische
benadering in de lidstaten. Een snel begin is temeer noodzakelijk daar
in Nederland inmiddels is gebleken dat er ten minste enige jaren van
fokkerij nodig zijn om voldoende ongevoelige rammen beschikbaar te
krijgen voordat op elke schapenhouderij ongevoelige rammen kunnen
worden ingezet. Verder zal ik pleiten voor het zo snel mogelijk in
EU-verband opstellen van gedegen voorschriften voor individuele I&R
bij schapen en geiten. De huidige voorschriften zijn immers nog
volstrekt ontoereikend om alle contacten van besmette dieren te kunnen
terugtraceren en daarmee dierziektes effectief te kunnen bestrijden.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst