De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2001/2697
datum
03-07-2001
onderwerp
Heroriëntatie Pluimveehouderij.
TRC 2001/6639 doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Sinds het van kracht worden van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) is op een aantal dossiers voor wat betreft de bedrijfsmatig gehouden dieren redelijke vooruitgang geboekt op het terrein van dierenwelzijn. De toegenomen dialoog tussen bedrijfsleven en organisaties als Dierenbescherming, die onder meer plaats vindt in het verband van de Raad voor Dierenaangelegenheden, heeft daar mede aan bijgedragen. Ik heb veel waardering voor al die inspanningen, maar ik heb sterke twijfels over de effectiviteit ervan. Want tegelijkertijd moet ik vaststellen dat het een moeizaam proces is, dat in veel gevallen over zeer technische details van de wijze van huisvesten gaat. Voorts laat het niveau van naleving van de regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn vaak zeer te wensen over. En het leidt ertoe dat - wat beeldend uitgedrukt - de overheid, in casu het ministerie van LNV, ruzie heeft met het merendeel van de veehouders bij de handhaving.
up
datum
03-07-2001
kenmerk
DL. 2001/2697
bijlage
Ik trek daaruit de conclusie, dat de aspecten van dierenwelzijn nog
geen geïntegreerd en volwaardig onderdeel van de veehouderij én van de
totale productieketen vormen. In het advies van de groep Wijffels
('Toekomst voor de veehouderij') is dat eveneens aangegeven.
Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals aangegeven in het
kabinetsstandpunt over het desbetreffende SER-advies, behoort welzijn
in de veehouderij integraal onderdeel te zijn van de hoofdstroom van
het ondernemen. Natuurlijk met het oogmerk om een inkomen te
verzekeren (Profit), maar als geen acht zal worden geslagen op
productiewijze, omgeving en samenleving (People en Planet) zal de
bedrijfstak onherroepelijk ook economisch vastlopen.
In deze opvatting ben ik nog eens gesterkt tijdens mijn
gedachtevorming over het Ingrepenbesluit, waarvan op 1 september a.s.
de eerste overgangstermijn verloopt.
Vanaf dat moment zal een groter aantal ingrepen bij dieren worden
verboden. Het verbieden van de meest voorkomende ingrepen bij
individuele dieren heeft bijna zonder uitzondering welzijnsnadelen
voor andere dieren in de omgeving van die dieren.
De huidige systemen zijn in zichzelf strijdig en zullen zelden of
nooit de ruimte bieden om het gewenste welzijnsniveau voor alle dieren
te bereiken. Ik acht het noodzakelijk om tot wijzigingen in deze
situatie te komen.
De vraag of het dier aan het systeem moet worden aangepast of het
systeem aan het dier is een retorische.
Het welzijn van pluimvee is op dit moment nog te veel het uitsluitende
domein van de primaire sector en Dierenbescherming. Andere
belanghebbenden zijn onvoldoende betrokken en de consument is - met
uitzondering voor wat betreft scharreleieren - vrijwel volledig buiten
beeld.
De mogelijkheden voor verdergaande marktwerking zijn nog onvoldoende
benut.
Het is daarnaast van belang om dierenwelzijn niet afzonderlijk te
bezien, maar in samenhang met zaken als milieu, diergezondheid,
fokkerij en houderij. Dit betreft niet alleen de inhoudelijke
aspecten, maar ook de wijze waarop beleid en regelgeving gestalte
krijgen. Ook hierop wordt in het rapport 'Toekomst voor de
veehouderij' nadrukkelijk de vinger gelegd.
Hier ligt een uitdaging voor bedrijfsleven en overheid om dat in de
toekomst te vertalen in onderzoek, praktijk, beleid en regelgeving.
In de nota over dierenwelzijn zal ik de dilemma's en oplossingsrichtingen in nationaal en internationaal kader uitwerken. Deze nota zal uw Kamer kort na de zomer bereiken. De grondslagen van het algemene beleid met betrekking tot dierenwelzijn bespreek ik graag aan de hand van de nota dierenwelzijn.
Ik zie de pluimveehouderij niet in alle opzichten als exemplarisch
voor de vraagstukken, maar ik wil met het oog op het Algemeen Overleg
op 5 juli a.s. aan de hand van de hiervoor genoemde bevindingen graag
mijn kijk op de pluimveehouderij geven. Ik plaats die kijk in het
licht van de bevindingen van de Stuurgroep Heroriëntatie
Pluimveehouderij.
Gelet op de zeer uiteenlopende problematiek van de leghennen en de
vleeskuikens beschrijf ik deze afzonderlijk.
Stuurgroep Heroriëntatie Pluimveehouderij en ontwikkelingen sindsdien
In het regeerakkoord is een aparte passage opgenomen over de
pluimveesector. Daarin staat dat maatschappelijke knelpunten op het
gebied van milieu en dierenwelzijn moeten worden opgelost. De overheid
zal maatregelen nemen om de genoemde knelpunten aan te pakken als de
sector dat per 1-1-2000 nog onvoldoende heeft gedaan.
Om in beeld te brengen welke maatregelen noodzakelijk zouden zijn is
de Stuurgroep Heroriëntatie Pluimveehouderij onder leiding van de heer
Alders ingesteld. Deze stuurgroep heeft de maatschappelijke problemen
helder in beeld gebracht, de belangrijkste actoren met elkaar in
gesprek gebracht en de basis gelegd voor een aanpak van de problemen.
Het werk van de stuurgroep heeft een belangrijk proces op gang
gebracht.
Sinds het verschijnen van het rapport van de Stuurgroep Alders is er
nogal wat gebeurd. Zo is de regeringsnota Voedsel en Groen
uitgebracht. In de nota wordt aangegeven dat het kabinet een duurzaam
werkend, internationaal concurrerend agro-foodcomplex voor ogen staat,
dat midden in de samenleving staat en toonaangevend is binnen Europa.
In de nota is een fundamentele omslag in de benadering van de
Nederlandse landbouw aangegeven. De lijn zal, mede op basis van het
rapport 'Toekomst voor de veehouderij', nader worden uitgewerkt in de
nota dierenwelzijn.
Leghennen
Volgens richtlijn 99/74/EG inzake minimumnormen voor de bescherming
van leghennen is batterijhuisvesting (22 kippen per m2 kooi) na 2012
verboden. Na 2003 mogen geen batterijen meer worden gebouwd en krijgen
de kippen iets meer ruimte (18 per m2). Na 2012, en in alle nieuw te
bouwen stallen na 2003, mogen er niet meer dan 13 kippen per m2 worden
gehouden en moeten de kippen beschikken over strooisel, legnesten en
een zitstok. Het betreft hier de minimumeisen voor een zogenaamde
verrijkte kooi.
In het rapport van de Stuurgroep Alders was de insteek om in 2012
minimaal de helft van de leghennen in alternatieve (niet-kooi)systemen
te huisvesten.
Gelet op de inherente welzijnsproblemen verbonden aan kooisystemen,
hetgeen ook geldt voor de minimaal verrijkte kooien, heb ik ernstige
twijfels aan het toestaan van deze 'tussenvariant'. Het zal mijns
inziens morrelen aan de marges van het systeem zijn en geen wezenlijke
welzijnsverbetering met zich brengen. Dat betekent dat na 2003 geen
kooisystemen meer mogen worden gebouwd en dat ze na 2012 niet meer
mogen worden gebruikt
Ik realiseer me dat een dergelijke benadering komt in een periode
waarin het economisch getij voor een flink deel van de leghennensector
niet gunstig is. Dat geldt in het bijzonder de legbatterij-eieren.
Eieren geproduceerd in scharrel- en andere grondhuisvestingssystemen
voor gebruik als tafelei hebben toegevoegde waarde en worden door
consumenten zeer gewaardeerd.
Ongeveer de helft van de eieren wordt op dit moment verwerkt in
producten als koekjes, beschuiten en gebak, wordt gebruikt als
bindmiddel of gebruikt door restaurants. De herkomst van deze eieren
is tot nu toe minder belangrijk dan de prijs. Er zijn naar mijn mening
echter wel degelijk mogelijkheden om daar verandering in te brengen.
Verwerkers van eieren, restaurants en retailers kunnen ervoor kiezen
dat hun producten uitsluitend eieren bevatten die uit diervriendelijke
systemen komen. Via etikettering kan welzijn worden vermarkt.
Ik realiseer me voorts dat nog lang niet alle problemen met
alternatieve systemen zijn opgelost. Ik overweeg dan ook het
ingrepenbesluit tijdelijk aan te passen, waardoor snavelkappen in
alternatieve houderijsystemen voorlopig wordt toegestaan om de
versnelde omschakeling naar dergelijke huisvestingssystemen te
stimuleren.
Het onderzoek rond deze systemen zal ik intensiveren.
Vleeskuikens
Naar aanleiding van het rapport-Alders is veel aandacht gekomen voor
de vleeskuikens (ca. 350 miljoen dieren per jaar) en
vleeskuikenouderdieren (ca. 9 miljoen dieren per jaar). Voor de
vleeskuikens is sprake van een gunstig economisch perspectief. De
welzijnsproblemen zijn echter fors. Voor vleeskuikens is de
bezettingsgraad te hoog en de uitval is te groot, veroorzaakt door te
snelle groei (hart- en circulatieproblemen). De ouderdieren van deze
zeer snel groeiende kuikens hebben permanent honger.
De sector is bereid de problemen voor de vleeskuikens terug te dringen
door aanvullende regels op te nemen in de IKB-voorwaarden. Het
fundamentele probleem van de te snelle groei met de bijbehorende
problemen wordt hiermee echter niet aangepakt. Ik ben van mening dat
dit centraal moet staan bij het vormgeven van een duurzame
vleeskuikensector in het komend decennium. Bedrijfsleven en overheid
dienen zich volledig te richten op de kwaliteit van de houderij en van
het product. De huidige omvang van de sector is daarbij geen
randvoorwaarde.
Salmonella/Campylobacter
Aanvullend wil ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid,
graag informeren over de laatste stand van zaken met betrekking tot
Salmonella en Campylobacter. Op dit moment wordt de bestrijding van
Salmonella in pluimveevlees langs twee sporen aangepakt. Enerzijds is
er de collectieve aanpak van het PVE. Tot nu toe heeft deze aanpak
weinig resultaat opgeleverd. Bij ongewijzigd beleid worden de
doelstellingen niet gehaald. Daarom wordt sinds kort een positieve
lijst gepubliceerd van slachterijen die voldoen aan de doelstellingen;
daarmee is marktwerking geintroduceerd.
Daarnaast heb ik onlangs aan het PVE om aanscherping van het actieplan
gevraagd. Het PVE heeft daarmee ingestemd. Anderzijds onderzoek ik de
mogelijkheid om via ketenbenadering in de pluimveesector te komen tot
verdere reductie van Salmonella.
Voor het bestrijden van Campylobacter in pluimveevlees zijn nog geen
adequate technieken voorhanden. In de toelichting bij de onlangs
gepubliceerde wijziging van het Warenwetbesluit Bereiding en
behandeling van levensmiddelen (Stb. 272 van 19 juni 2001) wordt
echter uiteengezet dat de regering het verkopen van besmet
pluimveevlees aan de consument op de iets langere termijn (4-5 jaar)
niet aanvaardbaar acht. Indien nodig zal de verkoop van besmet
pluimveevlees aan de consument na afloop van die termijn worden
verboden. Om de consument op korte termijn toch effectief te kunnen
beschermen, zal deze vanaf 1 augustus 2001 op basis van bovengenoemd
Warenwetbesluit via een waarschuwing op het etiket worden voorgelicht
over de wijze waarop (ook besmet) pluimveevlees op veilige wijze kan
worden bereid en geconsumeerd.
In de eiersector heeft de Salmonella-aanpak door het PVE nog niet tot
de gewenste resultaten geleid. Deze aanpak wordt daarom aangescherpt.
Daarbij wordt een begin gemaakt met de gekanaliseerde afzet van eieren
van besmette koppels naar de verwerkende industrie. Deze nieuwe aanpak
zal in 2004 door het PVE worden geëvalueerd.
Campylobacter komt in eieren niet voor.
Mest
Ik ben in het voorgaande niet ingegaan op oplossing voor de
mestproblematiek, zoals door de Stuurgroep Alders aanbevolen. Deze
spoort immers in hoge mate met de aanpak, zoals deze onlangs is
vastgelegd in de wijziging van de meststoffenwetgeving en behoeft
mijns inziens in dit kader geen verdere bespreking.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst