Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Europa Taakgroep Zuidoost-Europa Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Datum Datum 29 juni 2001 Auteur DEU/Balkan
Kenmerk DEU-608/01 Telefoon 070-3485137
Blad /2 Fax 070-3485329
Bijlage(n) 1 E-mail
Betreft Balkannotitie

Zeer geachte Voorzitter,

Mede met het oog op het Algemeen Overleg met de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie op 5 juli a.s. en zoals voorzien in uw convocatie voor dit overleg d.d. 28 mei 2001, ontvangt u hierbij een notitie over het huidige en voorziene Regeringsbeleid t.a.v. de Westelijke Balkan, met als titel "Westelijke Balkan: de Nederlandse rol in een veranderend landschap".

Deze notitie wordt u aangeboden op een moment dat de situatie in Macedonië zorgwekkend is en nog onduidelijk is welke gevolgen dit zal hebben voor het land zelf en voor de rest van de regio. Deze crisis zal de komende tijd om actieve internationale betrokkenheid blijven vragen, waarbij Nederland bereid is op verschillende wijzen aan de noodzakelijke crisisbeheersing bij te dragen; in dit verband zij o.a. verwezen naar de brief d. d. 25 juni inzake een mogelijke Nederlandse bijdrage aan een eventuele NAVO-operatie in Macedonië.

Tegelijkertijd blijft het van belang ook voldoende aandacht te schenken aan de situatie op de Balkan op de langere termijn en de Nederlandse visie hierop. Naast de aanhoudende spanningen en het nieuwe geweld is sprake van veranderende omstandigheden in de regio als zodanig, hetgeen wordt onderstreept door de overdracht van oud-president Milosevic aan het Joegoslavië-tribunaal. Deze veranderende omstandigheden, zoals de toegenomen regionale samenwerking, bieden ook nieuwe kansen voor de stabiliteit en ontwikkeling op de Westelijke Balkan.

In onderhavige notitie wordt uiteengezet hoe de Regering de komende tijd wil blijven bijdragen aan de bevordering van stabiliteit en welvaart op de Balkan. Naast de voortgezette bijdragen op het terrein van vredeshandhaving (o.a. Bosnië) en crisisbeheersing - zoals thans t.a.v. Macedonië - gaat het hierbij om het inspelen op die veranderende omstandigheden en behoeften in de regio, waarbij de nadruk wordt gelegd op bevordering van verdere integratie van betrokken landen in de Euro-Atlantische structuren. Juist de huidige ontwikkelingen in Macedonië, benadrukken nog eens het belang van een voortgezet streven naar duurzame stabiliteit en welvaart op de Balkan.

De Minister van Buitenlandse Zaken

De Minister van Defensie

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Westelijke Balkan: de Nederlandse rol in een veranderend landschap

Inhoudsopgave


1 Inleiding 3



2 Regionale context 4



3 Nederlandse inzet 5

3.1 Nederlandse rol tot nog toe 5

3.2 Toekomstige Nederlandse inzet - algemeen 6

3.3 Veiligheid 9

3.3.1 Vredeshandhaving 10

3.3.2 Veiligheidssamenwerking 11

3.3.3 Rol OVSE 12

3.4 Assistentie en wederopbouw 12

3.4.1 Stabiliteitspact 12

3.4.2 Communautaire hulp 14

3.4.3 Rol IFI's 14

3.5 Europese samenwerking 15

3.5.1 EU Stabilisatie- en Associatieproces 15

3.5.2 Raad van Europa 16

3.6 Justitiële en politiële aangelegenheden 17

3.7 Duurzame ontwikkeling 18

Bijlage(n) 20


4 Overzicht per land/gebied 20

I Albanië 20

II Bosnië-Herzegovina 22

III FRJ/Servië 24

IV FRJ/Montenegro 26

V FRJ/Kosovo 28

VI Kroatië 31

VII Macedonië 33

VIII Moldavië 37


5 Overzichtstabel ODA-middelen 39


6 Afkortingenlijst 40

Inleiding

De Westelijke Balkan heeft de afgelopen tien jaar een aantal gewelddadige conflicten ondergaan die de regio zwaar beschadigd naar de 21e eeuw hebben gebracht. Dat stabiliteit op de Balkan nog steeds geen gegeven is wordt het meest treffend geïllustreerd door de explosieve situatie in Macedonië, dat tot voor kort juist gold als "eiland van stabiliteit" in deze regio. Het Dayton-proces in Bosnië-Herzegovina en de toekomstige status van Montenegro en van Kosovo zullen om blijvende internationale aandacht vragen, zoals thans o.a. tot uitdrukking komt in de voortgezette militaire presentie van SFOR in Bosnië-Herzegovina en KFOR in Kosovo. Het bewerkstelligen van duurzame stabiliteit op de Balkan zal de komende jaren dan ook een topprioriteit blijven voor de internationale gemeenschap.

Tegenover deze weerbarstige realiteit staat dat met het grotendeels verdwijnen van een generatie van "oorlogsleiders" - hetgeen wordt onderstreept met de overdracht van Milosevic aan het ICTY - de kansen op vrede en welvaart in de regio als zodanig zijn toegenomen. De groeiende regionale samenwerking - gestimuleerd door o.a. het Stabiliteitspact en het Stabilisatie- en Associatieproces van de EU - biedt eveneens een gunstig perspectief voor de politieke en economische toekomst van dit gebied. De kans op conflicten van een omvang als die in Bosnië-Herzegovina of Kosovo is daarmee afgenomen en de kans op vreedzame beslechting van de openstaande geschillen vergroot. Illustratief in dit verband is de recente overeenkomst tussen de vijf opvolgerstaten van het voormalige Joegoslavië over de "boedelscheiding", die van groot belang is voor de verdere normalisering van betrekkingen in de regio.

Uitgangspunt bij deze notitie is dan ook dat op de Westelijke Balkan - ondanks aanhoudende spanningen en nieuw geweld zoals thans in Macedonië - sprake is van veranderende omstandigheden, nl. toenemende stabilisering in de regio als geheel en nieuwe kansen voor regionale samenwerking en ontwikkeling. Hierdoor kan de regio een onlosmakelijk deel worden van de aaneengesloten Euro-Atlantische gemeenschap. De snelheid waarmee dit proces zich verder zal voltrekken hangt in de eerste plaats af van de toekomstige ontwikkelingen in de betrokken landen zelf en zal, gezien de sterk uiteenlopende politieke en economische omstandigheden, van land tot land verschillen.

Het doel van deze notitie is aan te geven op welke wijze de Regering de komende periode wil blijven bijdragen aan de bevordering van stabiliteit en welvaart op de Westelijke Balkan en wil inspelen op de hierboven omschreven veranderende omstandigheden in de regio. Enerzijds zal hierbij de huidige regionale context en de Nederlandse inzet t.a.v. de regio als geheel worden uiteengezet, anderzijds zal - in de bijlage - nader worden ingegaan op de specifieke problematiek en Nederlandse doelstellingen en prioriteiten per land, te weten Albanië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Joegoslavië (de Federale Republiek Joegoslavië, FRJ). Samen worden deze landen aangeduid als de Westelijke Balkan: de landen van het voormalige Joegoslavië exclusief Slovenië en inclusief Albanië. In deze notitie wordt met de aanduidingen "Balkan" en "Zuidoost-Europa" ditzelfde gebied bedoeld.

N.B. In de bijlage wordt afzonderlijk aandacht besteed aan Moldavië, aangezien de Nederlandse bijdragen aan dit land sinds 1999 worden gefinancierd uit de middelen voor de Balkan.

Regionale context

Het gewelddadige proces van desintegratie van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië (SFRJ) van de afgelopen tien jaar toont hoezeer in Zuidoost-Europa etnisch-nationalistische ambities de boventoon hebben gevoerd en daarmee ook Euro-Atlantische aspiraties in de weg hebben gestaan. Dieptepunten vormden de bloedige conflicten in Kroatië in 1991, in Bosnië-Herzegovina van 1992 tot en met 1995 en in Kosovo in 1998 en 1999. Tijdens deze oorlogen vonden etnische zuiveringscampagnes plaats die tot doel hadden bevolkingsgroepen met een andere etnische achtergrond permanent te verdrijven van huis en haard. Grootschalige moordpartijen, marteling en verkrachting werden hierbij niet geschuwd, met als dieptepunt de tragedie van Srebrenica, waarnaar in opdracht van de Regering onderzoek wordt verricht door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).

Toen bleek dat het voormalige Joegoslavië zich in een onomkeerbaar proces van ontbinding bevond, werd begin jaren negentig besloten om de grenzen van de Joegoslavische deelrepublieken die onafhankelijk werden (Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië) te erkennen als internationale en onschendbare grenzen; Servië en Montenegro besloten tot de oprichting van de FRJ. De internationale gemeenschap heeft bij de toenemende betrokkenheid bij de crisis in het voormalige Joegoslavië steeds twee belangrijke uitgangspunten gehanteerd: behoud van multi-etniciteit en respect voor de grenzen van deze vijf opvolgerstaten van de SFRJ. Tot op de dag van vandaag speelt de etnische problematiek een dominante rol op de Balkan. De kernvraag hierbij is hoe de rechten en aspiraties van minderheden verzoend kunnen worden met de principes van multi-etniciteit en eerbiediging van bestaande grenzen. Complicerende factor hierbij vormen het grote onderlinge wantrouwen tussen de etnische groepen en de voortdurende risico's van escalatie van geweldsincidenten en van het overslaan van conflicten naar elders.

Naast de etnische problematiek en de gevolgen van de conflicten van de afgelopen jaren - waaronder nog steeds ruim 550.000 vluchtelingen en 800.000 ontheemden in de regio zelf - kampen de betrokken landen met de problemen van de overgang van het oude Joegoslavische politieke en economische systeem naar volwaardige democratieën en vrije markten. Het is de combinatie van (post-)conflictproblematiek en klassieke transitieproblematiek die de huidige situatie van de Balkan zo anders maakt dan die in de rest van Midden- en Oost-Europa, en tevens het verschil verklaart tussen beide regio's in de mate van toenadering tot de Euro-Atlantische structuren, met name de EU en de NAVO.

Tegen een achtergrond van heersende armoede en onvolkomen rechtsstaten gedijen verschillende vormen van (georganiseerde) criminaliteit in Zuidoost-Europa. De omvang van illegale immigratie en mensensmokkel via de Balkan is in de afgelopen tijd explosief gestegen, met directe gevolgen voor met name de EU-lidstaten. Ook de illegale handel in drugs en wapens vormt een punt van toenemende zorg. In het licht hiervan vergen justitiële en politiële aangelegenheden, in EU- en bilateraal kader, steeds meer aandacht.

De Kosovo-crisis in 1999 heeft voor de internationale gemeenschap nog eens het belang aangetoond van een geïntegreerde regionale aanpak van de achterliggende problemen van de instabiliteit in Zuidoost-Europa, met name op het terrein van democratisering en respect voor mensenrechten en minderheden, economische ontwikkeling en regionale veiligheid. Deze bewustwording beïnvloedt in sterke mate de huidige inspanningen van de NAVO, waaronder opname van een aantal landen in het
Partnerschap-voor-Vrede-programma, en heeft geleid tot de lancering van het Stabiliteitspact en van het Stabilisatie- en Associatieproces van de EU. Met dit laatste proces wordt aan de landen in de regio uitzicht geboden op lidmaatschap van de Unie. Daarbij wordt de vooruitgang voor ieder land afzonderlijk gemeten aan de hand van door de EU vastgestelde criteria, zoals democratisering, respect voor mensenrechten en minderheden, "rule of law", samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal (ICTY), tenuitvoerlegging van de Dayton-akkoorden, goed bestuur en verantwoord macro-economisch beleid. Duidelijk is dat een gezonde economische ontwikkeling van de regio van belang is voor het bereiken van duurzame stabiliteit, waarbij toenemende handelsstromen en buitenlandse investeringen een stimulerende rol vervullen. Met een integrale aanpak en krachtige ondersteuning van de Euro-Atlantische aspiraties van betrokken landen wordt beoogd de regionale stabiliteit te bevorderen en daarmee ook de stabiliteit in Europa in het algemeen.

Nederlandse inzet

In dit hoofdstuk zal eerst kort worden stilgestaan bij de Nederlandse rol op de Westelijke Balkan tot nog toe. Voorts zal worden ingegaan op de Nederlandse inzet en bijdragen t.a.v. de regio voor de komende jaren in het algemeen, waarna dit verder uitgediept zal worden voor de thema's veiligheid, assistentie en wederopbouw, Europese samenwerking, justitiële en politiële aangelegenheden en duurzame ontwikkeling.

Nederlandse rol tot nog toe

Nederland heeft vanaf het begin van de Joegoslavië-crisis, begin jaren negentig, een actieve rol gespeeld. Het Nederlandse EG-voorzitterschap in de tweede helft van 1991 speelde een belangrijke rol in de erkenningskwestie en bij de oprichting van de waarnemersmissie ECMM. Vervolgens was Nederland een belangrijke contribuant van UNPROFOR, de Rapid Reaction Force en de NAVO-luchtoperaties in 1995 (Bosnië-Herzegovina) en 1999 (Kosovo), alsmede van de vredesmachten in Bosnië-Herzegovina (IFOR en SFOR) en, tot medio 2000, Kosovo (KFOR). Ondanks het feit dat Nederland geen lid was van de Contactgroep of van de Steering Board van de Peace Implementation Council voor Bosnië-Herzegovina - en evenmin kon deelnemen aan de onderhandelingen in Rambouillet inzake Kosovo - speelde het een actieve politieke rol. In dit verband kan de Nederlandse opstelling m.b.t. de EU-sancties worden genoemd, waarbij samen met het VK met succes werd geijverd voor het overeind houden van de sancties tegen het Milosevic-regime.

Nederland is voorts sinds het begin van de crisis in het voormalige Joegoslavië één van de belangrijkste donoren in de regio. Hierbij speelt een rol de speciale verantwoordelijkheid van Nederland voortvloeiend uit het lidmaatschap van Macedonië, Bosnië-Herzegovina en Kroatië (en Moldavië) van de Nederlandse kiesgroep bij IMF en Wereldbank. Macedonië staat op de lijst van landen waarmee Nederland een structurele ontwikkelingsrelatie heeft; Nederland is in Macedonië al enkele jaren de grootste bilaterale donor. Ook in Bosnië-Herzegovina is Nederland al een aantal jaren één van de drie grootste bilaterale donoren. Voorts heeft de VN-administratie in Kosovo (UNMIK) sinds haar instelling in juli 1999 kunnen rekenen op krachtige ondersteuning door Nederland. In de FRJ, Albanië en Kroatië concentreerde de Nederlandse hulp zich op het lenigen van humanitaire noden, de opbouw van goed bestuur en democratisering.Met het daartoe beschikbare instrumentarium is in de afgelopen jaren eveneens getracht de economische ontwikkeling in de regio te bevorderen. Het belang van de Nederlandse hulpinspanning op de Balkan en van de kiesgroeprelatie met de landen in de regio vond internationale erkenning met de deelname van Nederland aan de High Level Steering Group (HLSG), die verder bestaat uit de G-8-landen, de Europese Commissie, het EU-voorzitterschap en de Internationale Financiële Instellingen (IFI's).

Nederland heeft ook een grote bijdrage geleverd aan de bescherming en opvang van vluchtelingen en ontheemden uit de regio. Dit is vormgegeven door de toekenning van ofwel een vluchtelingenstatus, ofwel een andersoortige bescherming aan een groot aantal asielzoekers afkomstig uit de Balkan. Naast het verlenen van een vvtv (voorwaardelijke vergunning tot verblijf) aan asielzoekers uit Bosnië-Herzegovina en Kosovo is er tijdens de Kosovo-crisis in Europees verband eveneens een regeling getroffen voor humanitaire evacuées. Voorts is er een speciale regeling getroffen voor asielzoekers afkomstig uit Srebrenica.

Toekomstige Nederlandse inzet - algemeen

Hoofddoelstelling van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Balkan blijft bevordering van duurzame regionale stabiliteit, democratisering (incl. versterking van de rechtsstaat), respect voor mensenrechten en minderheden, en verbetering van de levensstandaard in de regio. Dit vereist in de eerste plaats dat er sprake is van een veilige omgeving en dat nieuw geweld wordt voorkomen, alsmede dat is voorzien in de eerste levensbehoeften in de regio. Dit betekent dat onder de huidige omstandigheden op de Balkan veel aandacht zal moeten blijven uitgaan naar conflictpreventie en crisisbeheersing, zoals de huidige situatie in Macedonië aantoont. Voorts brengt dit de noodzaak met zich mee van voortgezette militaire presentie en van humanitaire hulpverlening, met name voor de nog grote aantallen vluchtelingen en ontheemden in het gebied. Nederland zal in dit kader ook de komende jaren bijdragen blijven leveren via o.a. de NAVO (SFOR), de OVSE, de Wereldbank, de VN-hulporganisaties (o.a. UNHCR, WFP, UNDP en UNICEF) en het Internationale Rode Kruis (ICRC).

Tegelijkertijd is de Regering van mening dat de sleutel voor duurzame stabiliteit en welvaart in de regio is gelegen in economische ontwikkelingen integratie van de Balkanlanden in de Euro-Atlantische structuren, waarvoor ook in de betrokken landen zelf een breed draagvlak bestaat. Dit dient ook te worden gezien als de meest effectieve en efficiënte wijze van conflictpreventie in de regio, die uiteindelijk bovengenoemde militaire presentie en humanitaire hulpverlening overbodig moet maken. Het spreekt voor zich dat aanhoudende geweldsincidenten of nieuwe spanningsgebieden vooral om crisisbeheersing (zullen blijven) vragen en nadelige gevolgen hebben voor de snelheid van toenadering tot de Euro-Atlantische structuren. Tegelijkertijd moeten belangrijke zichtbare en duurzame vorderingen bij de verbetering van de situatie in een land kunnen leiden tot versnellingen in het toenaderingsproces. De Regering vindt het van cruciaal belang om de komende periode, ondanks de openstaande problemen in de regio, maximaal de vaart te houden in het Stabilisatie- en Associatieproces van de EU; dit betekent concreet dat gewerkt moet worden aan de (verdere) totstandkoming en uitvoering van Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten met betrokken landen. Daarnaast is vooral van belang verdere toenadering tot (en samenwerking binnen) de NAVO, de OVSE, de Raad van Europa, de IFI's en UNECE. Uitgangspunt bij dit toenaderingsproces tot de Euro-Atlantische gemeenschap is de eigen verantwoordelijkheid van betrokken landen, die de snelheid van toenadering in de eerste plaats zelf bepalen door te voldoen aan de zgn. conditionaliteiten (democratisering, respect voor mensenrechten en minderheden, terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, economische hervormingen, volledige samenwerking met ICTY etc.) en door onderling nauw samen te werken.

Bij de dubbele uitdaging van wederopbouw in een post-conflictsituatie en transitie van het oude politieke en economische systeem naar democratie en markteconomie zal ook de komende jaren omvangrijke internationale assistentie aan de Westelijke Balkan onmisbaar zijn. De Regering wil hieraan een substantiële bijdrage blijven leveren. De aan het begin van deze paragraaf genoemde doelstellingen van het Nederlandse beleid werden reeds beschreven in de u in 1999 toegezonden notitie "Inzet van het instrumentarium van Ontwikkelingssamenwerking in Zuidoost-Europa". Voor het bewerkstelligen van de in die notitie neergelegde doelstellingen werd door de Regering in 1999 een totaalbedrag van gemiddeld 500 miljoen gulden per jaar toegezegd, grotendeels bestaande uit ODA-middelen, onder aantekening dat deze middelen gedurende de lopende kabinetsperiode verminderd zouden worden wanneer de ontwikkelingen op de Balkan dit zouden toelaten.Inmiddels is als gevolg van de eerder beschreven veranderende omstandigheden in de regio een verdere verschuiving opgetreden bij de Nederlandse inspanningen van omvangrijke humanitaire hulpverlening naar meer duurzame activiteiten, geheel in lijn met de internationale assistentie.De ruime initiële Nederlandse bijdrage ten behoeve van Kosovo kon substantieel worden verminderd omdat het gebied nu door middel van belastingheffing, in combinatie met toegenomen economische activiteit, grotere autonome inkomsten genereert. Bovenstaande ontwikkelingen worden weerspiegeld in een geleidelijk afnemende jaarlijkse ODA-hulpstroom: van ca. NLG 400 miljoen in 2000 naar een geschatte NLG 360 miljoen in 2001. Bij een vanwege de stabilisering verder afnemende behoefte aan humanitaire hulp ligt een verdere vermindering van de Nederlandse hulpinspanning in de regio voor de hand. Hierbij dient wel aangetekend te worden dat negatieve ontwikkelingen zoals die in Macedonië, waarbij opnieuw de nadruk komt te liggen op humanitaire hulp en extra steun voor conflictresolutie, deze dalende budgettaire ontwikkeling kunnen afremmen.

De Nederlandse bijdragen t.b.v. de regio zullen ook in de toekomst geleverd worden in de context van de bredere inspanningen van de internationale gemeenschap. De IFI's en de EU zijn hierbij de hoofdrolspelers, maar ook bilaterale partners als Nederland kunnen met gerichte steun een belangrijke bijdrage leveren. Belangrijke aandachtspunten bij de Nederlandse bijdragen blijven conflictpreventie en bevordering van stabiliteit, rechten van minderheden en terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, institutionele versterking, goed bestuur en democratisering, ontwikkeling van vrije media en de particuliere sector, bevordering van regionale samenwerking en integratie in de wereldeconomie. Nadrukkelijker dan voorheen zullen de Nederlandse inspanningen de komende jaren ten dienste worden gesteld van de inspanningen die de landen in de regio zich in het kader van de integratie in Euro-Atlantische structuren, en met name het Stabilisatie- en Associatieproces, moeten getroosten. Naast de inspanningen op het gebied van defensie en veiligheid(waarbij o.a. in het kader van het NATO Membership Action Plan en het Partnerschap-voor-Vrede-programma overleg met de landen in de regio mogelijk is) hecht Nederland veel belang aan grensoverschrijdende thema's als migratie, milieu, water en transport, die ook van verschillende vakdepartementen in toenemende mate een inspanning vragen. In het kader van de regionale ontwikkeling hecht de Regering ook grote waarde aan een spoedig herstel van de bevaarbaarheid van de Donau, waaraan het in aanvulling op de bijdrage van de Europese Commissie ook financieel bijdraagt.

Nederland zal zich blijven inzetten voor verbetering van de samenhang, stroomlijning en effectiviteit van internationale (multilaterale en bilaterale) hulpinspanningen, alsmede voor het bevorderen van "ownership" hierbij. De Regering hecht veel belang aan de overgang van relatiepatronen tussen donoren en ontvangers naar een evenwichtige relatie tussen Europese partners en normale (bilaterale) betrekkingen. Naarmate van dit laatste steeds meer sprake zal zijn, zullen ook handelsstromen en buitenlandse investeringen toenemen, alsmede de mogelijkheden voor verdere (bilaterale) samenwerking op terreinen als milieu, justitie/politie, onderwijs, cultuur etc. Overigens bieden de door Nederland in de komende jaren te bekleden voorzitterschappen van OVSE (2003), EU (tweede helft 2004) en Raad van Europa (november 2003 - mei 2004) aanvullende ruimte om invloed uit te oefenen op de internationale agenda m.b.t. de Balkan.

Bij de verdere inspanningen t.a.v. de Balkan zullen het behoud van multi-etniciteit en respect voor grenzen belangrijke uitgangspunten blijven voor de Regering. In een Europa waarin de grenzen vervagen ligt de oplossing voor openstaande conflicten niet in het scheiden van etnische groepen of het verschuiven van bestaande grenzen, maar in onderlinge samenwerking en integratie. De Regering erkent nadrukkelijk de territoriale integriteit van de landen op de Balkan en zal zich in internationaal verband blijven verzetten tegen separatistische tendensen, die in bv. Bosnië-Herzegovina onlangs nog tot geweldsuitbarstingen leidden onder Bosnische Kroaten en Bosnische Serviërs. De uitvoering van de Dayton-akkoorden verloopt verre van probleemloos, maar blijft de enige weg voorwaarts voor Bosnië-Herzegovina (zie verder over het Dayton-proces en de rol van van SFOR hoofdstuk 3.3.1 en de bijlage).

De huidige situatie in Macedonië is zorgwekkend. Militair geweld is aan de orde van de dag, de inter-etnische spanningen nemen toe en het aantal vluchtelingen en ontheemden is inmiddels gestegen tot boven de 100.000.Verdere escalatie van de situatie kan slechts worden voorkomen als de politieke leiders in Macedonië ten volle hun verantwoordelijkheid nemen en een politieke oplossing bewerkstelligen. De internationale gemeenschap spant zich actief in om een burgeroorlog te voorkomen, waarbij de EU en de NAVO nauw samenwerken. De EU zal, in de persoon van HV Solana en diens nieuwe vertegenwoordiger in Skopje, de heer Léotard, intensief betrokken blijven bij de bevordering van de politieke dialoog tussen partijen. Verder zal, mede op initiatief van Nederland, van de diensten van de heer Van der Stoel gebruik worden gemaakt om voortgang te boeken bij constitutionele hervormingen in Macedonië. Nederland heeft eerder deze maand NLG 5 miljoen vrijgemaakt voor activiteiten die kunnen bijdragen aan het verminderen van de spanningen, zoals humanitaire hulp, rehabilitatie van scholen en steun bij de implementatie van lokaal zelfbestuur. Ook de reeds vóór het uitbreken van de gewelddadigheden toegezegde steun van ca. NLG 13 miljoen aan de particuliere Albaneestalige instelling van hoger onderwijs beoogt bij te dragen aan conflictpreventie. De NAVO heeft zich bereid verklaard om de vrijwillig in te leveren wapens van het UCK-M in ontvangst te nemen en te vernietigen (operatie Essential Harvest). Daaraan zijn de volgende voorwaarden verbonden: een staakt-het-vuren van de kant van het UCK-M en de Macedonische strijdkrachten, een geloofwaardig politiek akkoord tussen de Macedonisch-Slavische en -Albanese politieke partijen, en de uitdrukkelijke beperking van de operatie tot het verzamelen van de vrijwillig door het UCK-M ingeleverde wapens. Nederland heeft in NAVO-kader tevens de voorwaarde "worst case scenario" voordat de feitelijke uitzending van eenheden aan de orde komt. De voorziene tijdsduur van de operatie bedraagt in beginsel 30 dagen. Op het moment van schrijven van deze notitie heeft Nederland voor planningsdoeleinden aangegeven, onder voorbehoud van nadere politieke besluitvorming, aan de eventuele operatie een infanteriecompagnie (circa 250 militairen) bij te dragen.Verder is de Nederlander Feith namens de SG NAVO actief betrokken bij pogingen een staakt-het-vuren tot stand te brengen tussen de regering en de Albanese extremisten.

De erkenning van de territoriale integriteit geldt ook voor de FRJ, waarbinnen de status van Montenegro en van Kosovo nog nader gedefinieerd moeten worden. De Regering onderkent de bijzondere positie van Montenegro, als deelrepubliek van het voormalige Joegoslavië met een grondwettelijk recht op afscheiding, alsmede het feit dat het streven naar afscheiding bij Montenegrijnen niet zozeer is terug te voeren op etnisch-culturele motieven, maar op de wens tot herstel van onafhankelijkheid die vóór 1918 al bestond. Hiermee verschilt dit Montenegrijnse streven van de nationale aspiraties van bv. de Serviërs en Kroaten in Bosnië-Herzegovina. Echter, de Montenegrijnse bevolking is over de onafhankelijkheidskwestie diep verdeeld zoals bleek bij de recente parlementsverkiezingen, hetgeen de autoriteiten zou moeten nopen tot terughoudendheid over een zo fundamentele zaak als onafhankelijkheid. Montenegro heeft meer uitzicht op hulp en integratie in Euro-Atlantische structuren als deel van de FRJ dan op eigen kracht. Voor de Regering staat voorop dat Podgorica en Belgrado geen unilaterale stappen nemen en over de toekomstige onderlinge relatie een serieuze dialoog aangaan die moet leiden tot een oplossing die zowel hun eigen belang als dat van de regionale stabiliteit dient.

Het vinden van een oplossing voor de definitieve status van Kosovo vormt een andere grote politieke uitdaging op de Balkan voor de komende periode. Na de crisis in 1999 is er voor gekozen deze kwestie te laten rusten en prioriteit te geven aan het scheppen van een veilige omgeving en het ondersteunen van de wederopbouw en democratisering in Kosovo; ook Nederland levert hieraan een belangrijke (financiële) bijdrage (zie bijlage). KFOR en UNMIK hebben inmiddels belangrijke resultaten geboekt, maar vooral de situatie van niet-etnisch Albanese minderheden blijft zorgelijk. Naast een concrete uitwerking van het voorziene zelfbestuur voor Kosovaren, zullen de voor 17 november 2001 geplande verkiezingen in Kosovo ook legitieme gesprekspartners opleveren voor een dialoog met Belgrado over de statuskwestie. Het uitgangspunt hierbij vormt VN-Veiligheidsraadresolutie 1244 die uitgaat van enerzijds een vergaande mate van autonomie voor Kosovo en anderzijds de territoriale integriteit van de FRJ. De Regering benadrukt dat het ook in deze kwestie in de eerste plaats aan de partijen zelf is om onderling overeenstemming te bereiken over een definitieve oplossing. Concluderend kan dan ook worden gesteld dat in de veranderende omstandigheden op de Balkan naast de twee eerder genoemde uitgangspunten van multi-etniciteit en respect voor bestaande grenzen nog een derde van toenemend belang zal zijn, nl. het uitgangspunt van vreedzame geschillenbeslechting tussen partijen onderling.

Veiligheid

De activiteiten van de internationale gemeenschap ter bevordering van veiligheid op de Balkan - met name via de NAVO en OVSE - staan in het teken van enerzijds het tegengaan van nieuw geweld en toezicht op de naleving van bestaande vredesakkoorden (vredeshandhaving), en anderzijds van concrete (regionale) veiligheidssamenwerking met betrokken landen. Uitgangspunt voor de Regering is dat gestreefd wordt naar een situatie waarin de regio voor haar veiligheid niet meer afhankelijk is van buitenlandse militaire presentie en waarin de landen in de regio uiteindelijk zijn opgenomen in de Euro-Atlantische structuren.

Vredeshandhaving

De NAVO is sinds het midden van de jaren negentig betrokken bij vredeshandhaving in de Balkanregio door de militaire presentie in Bosnië-Herzegovina (sinds 1995 IFOR, gevolgd door SFOR) en Kosovo (sinds 1998 KFOR). Bosnië-Herzegovina is in militaire zin het speerpunt geworden van de Nederlandse inspanning op de Balkan na het besluit tot beëindiging van de bijdrage aan KFOR. Nederland draagt substantieel bij aan twee operaties in Bosnië-Herzegovina, t.w. SFOR en de United Nations International Police Task Force (UNIPTF). SFOR heeft tot taak te voorkomen dat vijandelijkheden tussen de voormalig strijdende partijen opnieuw uitbreken. Voorts monitort SFOR de voortgang van de Dayton-akkoorden en dwingt deze waar nodig af, en draagt bij aan de algehele veiligheid waardoor civiele organisaties civiele aspecten van Dayton tot uitvoer kunnen brengen. Eén van de belangrijke aspecten hiervan is de rol van SFOR bij de hervorming van de entiteitslegers, hetgeen uiteindelijk ook zou moeten leiden tot de instelling van een gemeenschappelijk ministerie van defensie.

SFOR, op dit moment 21.000 militairen groot, heeft het territoir van Bosnië-Herzegovina ingedeeld in drie operatiegebieden. In elk daarvan is een zogenaamde Multinationale Divisie werkzaam. Nederland werkt met het VK, Canada en Tsjechië in de Multinationale Divisie Zuid-West (MND-SW). Overigens zou Tsjechië zich mogelijk per oktober 2001 uit SFOR willen terugtrekken ten gunste van een grotere bijdrage aan KFOR. MND-SW heeft altijd onder Brits commando gestaan, maar sinds vorig jaar is het commando roterend. Een Nederlandse commandant staat vanaf 19 september 2001 voor de duur van een jaar aan het hoofd van MND-SW. De Nederlandse bijdrage omvat momenteel ruim 1400 militairen, exclusief ca. honderd militairen die vanuit Italië opereren. Een gemechaniseerd bataljon, een
verbindingsondersteuningscompagnie en een helicopterdetachement vormen de belangrijkste elementen van het Nederlandse contingent, samen met het zogenaamde "National Support Element". Nederland levert hiermee zowel kwalitatief als kwantitatief een forse bijdrage. Deze militaire presentie wordt passend geacht omdat Nederland geen bijdrage meer levert aan KFOR en omdat de civiele inspanning, met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, in Bosnië-Herzegovina eveneens substantieel is.

Voor de Regering staat voorop dat in zowel Bosnië-Herzegovina als Kosovo voortgezette internationale militaire betrokkenheid vooralsnog onmisbaar is voor de handhaving van de vrede en stabiliteit in deze gebieden, maar ook in de regio als geheel. Zo speelt KFOR nadrukkelijk ook een rol bij de beteugeling van de spanningen in Zuid-Servië en Macedonië. Elk half jaar wordt in NAVO-kader door de landen die aan SFOR en KFOR troepen leveren bezien of taken en omvang van de vredesmachten aanpassing behoeven. Dit gebeurt op basis van onderling overeengekomen criteria die zijn gerelateerd aan de voortgang op uiteenlopende terreinen in het vredesproces, d.w.z. militaire stabiliteit, terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, democratisering, hervorming van bestuurlijke instituties, economische hervormingen, het tegengaan van corruptie en criminaliteit etc. De Regering is van mening dat de SFOR-presentie eerst dan beëindigd of structureel verlaagd kan worden als de politieke ontwikkelingen en wederopbouw in het land dit toelaten, geheel volgens het adagium "geen end date, maar end state". Sinds 1995 is de omvang van SFOR meer dan gehalveerd en worden de militaire inspanningen steeds meer geconcentreerd op de "hot spots" waar veiligheidsproblemen te verwachten zijn. De omvang van de Nederlandse bijdrage wordt daarbij onder meer bepaald door de militaire presentie van andere staten, de mogelijkheid in tijden van oplopende spanning reserves aan te voeren en doelmatigheidsoverwegingen, die tot een zekere concentratie van de Nederlandse inspanningen kunnen leiden.

Uitgangspunt van de inspanningen op politie-gebied is dat de lokale overheid zo spoedig mogelijk in staat moet zijn zelfstandig de essentiële statelijke taken uit te voeren t.a.v. handhaving van de openbare orde en opsporing van strafbare feiten. De VN-politiemissie (UNIPTF) assisteert bij de opleiding van Bosnische politiemensen. Nederland levert een contingent van 55 Marechaussee-medewerkers aan UNIPTF. Zoals is vastgelegd in de vredesakkoorden van Dayton assisteert SFOR op verzoek deze VN-politiemissie. Daarnaast beschermt SFOR medewerkers van internationale en non-gouvernementele organisaties indien de lokale politie ondersteuning behoeft bij het handhaven van de openbare orde. SFOR beschikt hiertoe over zgn. Multinational Specialised Units (MSU). Verder beschikken diverse SFOR-contribuanten over eenheden die een training in rellenbestrijding hebben ondergaan; zij kunnen de zgn. Crowd and Riot Control-taken (CRC) uitvoeren. Ook het Nederlandse SFOR-contingent beschikt over een CRC-getrainde eenheid van de Koninklijke Marechaussee.

Veiligheidssamenwerking

Naast vredeshandhaving levert de NAVO ook een belangrijke bijdrage aan de bevordering van duurzame stabiliteit en veiligheid in de regio door middel van de verschillende samenwerkingsprogramma's met de betrokken landen. Met Kroatië, Macedonië en Albanië heeft de NAVO reeds een regulier Partnerschap voor Vrede (PvV) samenwerkingsverband. Dit omvat samenwerking op het gebied van defensiebeleid, materieelbeleid en oefenbeleid, maar ook ondersteuning t.a.v. opleiding, rampenbestrijding en milieu-aspecten. Consultaties van deze landen gezamenlijk met de NAVO gebeurt in de "Ad Hoc Working Group on Regional Cooperation in South East Europe". De NAVO heeft binnen het PvV-programma individuele hulpprogramma's voor Macedonië en Albanië onder de noemer "Targeted Assistance Programmes". Voor Bosnië-Herzegovina loopt een "Security Assistance Programme" dat tot doel heeft de twee entiteitslegers beter te laten samenwerken en uiteindelijk te laten samengaan. Albanië en Macedonië hebben zich bovendien kandidaat gesteld voor NAVO-lidmaatschap en nemen deel aan de intensieve samenwerking in het kader van het Membership Action Plan (MAP). Ondertussen is Kroatië toegetreden tot het PvV-programma en heeft het zich aangemeld voor het MAP. Alleen de FRJ staat vooralsnog buiten de samenwerkingsprogramma's met de NAVO, maar heeft reeds aangegeven dezelfde weg in te willen slaan als de buurlanden en te willen toetreden tot het PvV-programma. In dit verband is de constructieve samenwerking tussen Belgrado en de NAVO m.b.t. de situatie in Zuid-Servië (Presevo) - in het bijzonder bij de recente, vreedzaam verlopen, toelating van de Joegoslavische strijdkrachten tot de "Ground Safety Zone" - van groot belang. De FRJ neemt wel deel aan de "South East Europe Initiative", waarin regionale initiatieven van de NAVO en veiligheidsactiviteiten van het Stabiliteitspact worden gecoördineerd. In de bijlage wordt per land nader ingegaan op de bilaterale militaire samenwerking.

In het kader van bevordering van de regionale veiligheid zijn na de machtswisseling in Belgrado de onderhandelingen ex artikel 5, annex 1B bij de Dayton-akkoorden weer op gang gekomen. Hierin onderhandelen de landen in en om het voormalige Joegoslavië, de Contactgroeplanden en de "buitenstaanders" Nederland en Spanje over een "regionale veiligheidsovereenkomst". Het streven van Speciaal Vertegenwoordiger Jacolin is er op gericht de onderhandelingen vóór het einde van zomer 2001 afgerond te hebben. Het eindresultaat zal naar verwachting echter relatief mager zijn. De landen in de regio voelen weinig voor een overeenkomst die hen uitgebreide verplichtingen oplegt (stigmatisering). Na de toetreding van de FRJ tot de OVSE, inclusief acceptatie van het Weens Document (WD) inzake veiligheidsbevordering en vertrouwenwekkende maatregelen, wordt een uitgebreide overeenkomst op dit vlak bovendien als overbodig ervaren. Ondanks het voorgaande streeft Nederland, gelet op de voortdurende gespannen situatie in de regio, naar een zo goed mogelijke overeenkomst. Verheugend in dit verband is dat er o.m. een voorstel op tafel ligt dat deels ook betrekking heeft op para-militaire strijdkrachten.

Rol OVSE

De OVSE houdt zich op de Balkan vooral bezig met assistentie bij lokale verkiezingen, democratisering en goed bestuur, ontwikkeling van de democratische rechtsstaat (politie, justitie en de rechterlijke macht), onafhankelijke media-ontwikkeling en het bevorderen van mensenrechten. De OVSE heeft in de regio missies in Macedonië (sinds 1992), in Bosnië (sinds 1995), Kroatië (sinds 1996), Albanië (sinds 1997), Kosovo (sinds 1999) en sinds januari 2001 weer in Joegoslavië. Deze missies leveren een uiteenlopend pakket van diensten. Ze verschillen ook in omvang, variërend van 700 internationale stafleden in Kosovo (en 200 in Bosnië) tot 26 in Macedonië; overigens bevinden zich van de vijf grootste OVSE-missies er vier op de Balkan. In sommige missiegebieden heeft de OVSE een breed en gevarieerd mandaat, in andere slechts beperkt. Sinds september 1999 beheert de OVSE, als onderdeel van de VN-administratie in Kosovo, de Kosovo Politie School. Hier worden lokale Kosovaarse politieagenten door instructeurs uit meer dan 20 OVSE-landen opgeleid. Inmiddels zijn meer dan 3800 lokale Kosovaarse politieagenten (Albanezen, Serviërs en andere minderheden) opgeleid die samen met de VN-politie (CivPol) zorg dragen voor de dagelijkse politietaken in Kosovo. Met OVSE-assistentie zijn sinds mei 2001 ook in Bujanovac, Zuid-Servië, politie-opleidingen van start gegaan, waar zowel Servische als Albanese politie-agenten worden opgeleid.

De verwachting is dat de behoefte aan de expertise van de OVSE op het gebied van ontwikkeling democratische rechtsstaat, politie, minderheden (vooral via de HCNM), media etc. in de komende jaren bepaald niet zal afnemen. De Nederlandse inzet is en blijft dat de in de Balkan werkzame missies een op maat gesneden pakket van diensten en expertise aanlevert. Net zoals dat in het verleden het geval is geweest, zal de OVSE flexibel op veranderingen in het behoeftepakket moeten inspelen. Nederland is voornemens, in de aanloop naar het OVSE-Voorzitterschap (2003), het aantal Nederlandse leden in de Balkanmissies te vergroten.

Assistentie en wederopbouw

In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op het Stabiliteitspact en de twee grootste actoren op het gebied van de hulpverlening aan de regio: de Europese Commissie en de IFI's. In de bijlagen zal nader worden gekeken naar de specifieke Nederlandse inzet en prioriteiten per land/gebied.

Stabiliteitspact

Met de lancering van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa (SP) bij de Sarajevo-top in de zomer van 1999, werd beoogd een platform te creëren ten behoeve van coördinatie van de prioriteiten voor de wederopbouw en de ontwikkeling van de regio; enerzijds tussen de landen uit de regio en de donorgemeenschap, en anderzijds tussen de landen in de regio onderling. Geconstateerd kan worden dat het Pact ook echt als een katalysator heeft gewerkt bij de intensivering van contacten binnen de regio en daarmee een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de beoogde bevordering van regionale samenwerking. Met de uitvoering van de projecten uit het zgn. Quick Start Package levert het Pact ook een zichtbare bijdrage aan de regionale ontwikkeling. In oktober dit jaar zal een regionale conferentie plaatsvinden waarbij o.a. de toekomstige strategische prioriteiten aan de orde zullen worden gesteld n.a.v. de veranderingen die zich in de afgelopen twee jaar in de regio hebben voorgedaan. Gegeven de opzet van het Stabiliteitspact dient het succes ervan niet in gecommitteerde gelden gemeten te worden. Het SP is geen financieringskanaal, en dient zichzelf ook niet zo te profileren. Veel van de regionale en andere Nederlandse of door Nederland gefinancierde activiteiten in Zuidoost-Europa worden veelal direct met uitvoerders overeengekomen.

De structuur van het Stabiliteitspact, met drie werktafels en vele daaruit voorvloeiende vergaderingen, heeft "ownership" bepaald niet in de hand gewerkt. In dit opzicht zou moeten worden gewerkt richting het verder afsluiten van directe uitvoerende verantwoordelijkheid van het Stabiliteitspact voor activiteiten, taakgroepen en initiatieven. Deze zouden overgedragen kunnen worden aan internationale organisaties of landen uit de regio zelf. De thans door de EU bepleitte stroomlijning en terugdringing van aantallen taakgroepen en initiatieven is door Nederland steeds actief ondersteund. Het SP-secretariaat heeft een beperkte omvang en een daarmee niet evenredige werklast c.q. ambitie, hetgeen soms ten koste gaat van haar vermogen om de SP-activiteiten te kanaliseren en doelmatig vorm te geven; ook voor de landen uit de regio zelf is dit qua capaciteit bijna niet meer bij te houden. De geloofwaardigheid van de rol van het Pact bij het stimuleren en coördineren van assistentie voor Zuidoost-Europa is hiermee niet gediend. Tevens domineert de EU tegenwoordig veel meer met eigen instrumenten, zowel politieke als hulpverlenende assistentie, vanwege het voorschrijden van het Stabilisatie- en Associatieproces.

Nederland is op basis van committeringen in maart 2000 de grootste bilaterale donor binnen het Stabiliteitspact (72 Meuro gecommitteerd) en is ook het meest gevorderd in het daadwerkelijk besteden van deze fondsen (meer dan 40 Meuro); alle projecten waarvoor Nederland middelen toezegde zijn thans in uitvoering (67 Meuro voor twee jaar). De Regering zal ook in de toekomst het belang blijven benadrukken van "burden sharing", prioriteitsstelling en voorkoming van duplicatie van initiatieven door het Pact. Het kan zich goed vinden in de inmiddels in EU-kader overeengekomen prioriteiten voor de drie Werktafels (WT's), resp. democratisering en mensenrechten (WT 1), economische reconstructie (WT 2) en veiligheidszaken (WT 3). Dit zijn voor WT 1: terugkeer van vluchtelingen, interetnische dialoog en grensoverschrijdende samenwerking, media, en onderwijs en jeugd; voor WT 2: handelsliberalisering, hervorming van wetgeving ter bevordering van investeringen, regionale infrastructuur en milieu; en voor WT 3: defensie- en veiligheidsvraagstukken (o.a. wapenbeheersing, ontmijning en rampenbestrijding) en justitiële en politiële aangelegenheden (o.a. migratie en bestrijding georganiseerde misdaad).

Naar mate de normalisering van betrekkingen in de regio en de toenadering tot de EU meer gestalte krijgen komt het SP in een ander daglicht te staan. In die zin kan het SP dan ook gezien worden als complementair aan het Stabilisatie- en Associatieproces. Uiteindelijk zal het Pact kunnen uitfaseren wanneer de landen in de regio in de pre-accessie fase terecht komen en onderdeel worden van de politiek-economische overlegstructuren van de EU. Dit neemt niet weg dat het Pact vooralsnog een belangrijk internationaal ontmoetingspunt blijft opleveren, waar de landen uit de regio zelf en westerse landen - niet alleen van de EU maar ook o.a. de VS en de Russische Federatie - op formeel gelijkwaardige basis kunnen spreken over het bijdragen aan oplossingen voor problemen in de regio. Zolang het SP de functie van coördinator van regionale activiteiten in Zuidoost-Europa met succes kan uitoefenen, is politiek/strategische meerwaarde van het Pact mogelijk. Daartoe zou allereerst meer gestreefd moeten worden naar een status voor het SP van hoogwaardige informatiemakelaar en vraagbaak voor regionale aangelegenheden. Het is vooral vanuit deze rol als regionaal informatiemakelaar dat het SP meer politiek-strategische sturing kan geven aan de prioriteiten en assistentie ten behoeve van de regio.

Communautaire hulp

Naast (uitzicht op de) contractuele betrekkingen die de EU de landen op de Balkan te bieden heeft, heeft de Europese Commissie via het Community Assistance Programme for Reconstruction, Development and Stabilisation voor de Balkan (CARDS) voor de periode 2000-2006 4.65 miljard Euro beschikbaar gesteld om het proces van wederopbouw, democratisering en intra-regionale samenwerking te ondersteunen. Per capita is de hulp aan de Westelijke Balkan hoger dan de pre-toetredingssteun aan de kandidaat-lidstaten. Deze communautaire hulp dient in nauw overleg met landen zelf te worden ingezet ("ownership") en dient complementair te zijn aan de bilaterale hulp van de verschillende lidstaten en de inspanningen van de IFI's. Deze beginselen zal de Regering ook uitdragen bij de beoordeling van de meerjaren Landenstrategieën (2001-2006) voor de vijf landen van de Westelijke Balkan die de Commissie in het najaar van 2001 aan de lidstaten zal presenteren. Naast deze hulp heeft de EU via asymmetrische handelspreferenties eenzijdig haar markt voor 95% geopend voor producten uit de Balkan. Doelstelling van deze regeling is om de export, en daarmee de betalingsbalanspositie en de economische ontwikkeling van de Balkanlanden, te stimuleren.

Rol IFI's

De rol van de Internationale Financiële Instellingen (Wereldbankgroep, IMF, EBRD, EIB) in Zuidoost-Europa is van fundamenteel belang voor het opbouwen van de grotendeels verwoeste economieën. Het is met name de hoop op een betere levenstandaard die een belangrijk effect heeft op de bereidheid van de volkeren in de regio om serieus een aanvang te maken met normalisatie en verzoening. Daartoe dienen echter de uitdagingen van de overgang van conflict naar vrede, en van centraal geleide economie naar markteconomie het hoofd geboden te worden. Aanpassingsprogramma's op financieel en macro-economisch gebied, als ook de ondersteuning bij de (weder)opbouw van infrastructuur, bestuursinstellingen en de particuliere sector - daarbij inbegrepen het creëren van een investeringsvriendelijke omgeving - behoren tot de specialiteiten van de IFI's. Tevens is bij deze instellingen het volume aan financiële middelen en deskundigheid aanwezig om een serieuze impact op de genoemde werkterreinen te kunnen hebben onder voorwaarde van goed beleid door de betrokken landen zelf. Nederland, actief lid van alle genoemde financiële instellingen, is een warm voorstander van een pro-actieve en coördinerende rol van IFI's in Zuidoost-Europa. De fundamentele aard van het macro-economische en financiële mandaat van deze instellingen nodigen daartoe ook uit. Ook het eerder genoemde feit dat binnen IMF en Wereldbank Nederland leider is van de kiesgroep waarin zich ook Kroatië, Macedonië en Bosnië-Herzegovina bevinden, is reden om met name binnen deze instellingen de belangen van deze landen te blijven behartigen. Deze pro-actieve rol speelt Nederland ook in de door Commissie en Wereldbank voorgezeten HLSG van de G-8-landen.

Europese samenwerking

Vooral waar het gaat om integratie van de Balkanlanden in Euro-Atlantische structuren, is een centrale rol weggelegd voor de EU die met dit doel het Stabilisatie- en Associatieproces in het leven heeft geroepen. In dit hoofdstuk zal met name nader op de werking en het belang van dit proces worden ingegaan, alsmede op de rol van de Raad van Europa. Andere organisaties die in het kader van integratie in Euro-Atlantische structuren van groot belang zijn, nl. de NAVO, de OVSE en de IFI's, zijn reeds eerder in deze notitie aan de orde gekomen.

EU Stabilisatie- en Associatieproces

De Europese Raad van Keulen (juni 1999) kondigde een nieuw, geïntegreerd EU-beleid t.a.v. de Westelijke Balkan aan, het zogeheten Stabilisatie- en Associatieproces. De eigen ervaringen met de succesvolle integratieformules voor West-Europa na de Tweede Wereldoorlog vormden de grondgedachte achter dit beleid. Het Stabilisatie- en Associatieproces stelt alle landen van de Westelijke Balkan toetreding tot de EU in het vooruitzicht. Dit werd herbevestigd tijdens de Zagreb-top met betrokken landen uit de regio in november 2000. Contractuele betrekkingen in de vorm van pijleroverstijgende Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten (SAO's), hulp en handelspreferenties zijn v.w.b. de EU de belangrijkste instrumenten in dit proces.

De Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen Macedonië en de EU werd in april 2001 ondertekend. Macedonië kreeg daarmee formeel de status van "potentieel kandidaat-lid van de EU". Eenzelfde overeenkomst werd in mei 2001 met Kroatië geparafeerd; ondertekening is voorzien in het najaar van 2001. Voor Albanië heeft de EU een "High Level Steering Group" opgericht die het land moet assisteren om de voornamelijk technische knelpunten op te lossen die een SAO in de weg staan. Deze stuurgroep concludeerde in juni 2001 dat Albanië op de goede weg is bij het doorvoeren van bestuurlijke en economische hervormingen. De Europese Raad van Götenburg verwelkomde het voornemen van de Commissie om, zo mogelijk vóór het einde van 2001, onderhandelingsrichtsnoeren in te dienen voor een SAO. De Regering meent dat, mede gezien de opstelling van de Albanese regering tijdens de Kosovo-crisis, alsmede de coöperative houding die Tirana inneemt t.a.v. de crisis in Macedonië, onder Spaans Voorzitterschap onderhandelingen over een overeenkomst moeten starten op voorwaarde dat de Albanese autoriteiten het hervormingsmomentum behouden.

Voor de FRJ/Servië zal de Commissie naar verwachting in de tweede helft van 2001 een haalbaarheidsstudie uitvoeren met het oog op een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst. O.a. voortgaande samenwerking met het ICTY, een bevredigende oplossing voor de samenwerking tussen Servië en Montenegro in de Federatie en macro-economische beleidshervormingen zullen belangrijke toetsstenen zijn bij de uiteindelijke beoordeling door de Lidstaten. Bosnië-Herzegovina heeft nog geen concreet uitzicht op een SAO. Wel is voor dit land een "road map" opgesteld met te nemen concrete stappen (m.b.t. het functioneren van de staatsinstellingen, macro-economische hervormingen, terugkeer vluchtelingen etc.). Net als de Commissie meent Nederland dat Bosnië-Herzegovina nog niet toe is aan een haalbaarheidsstudie, hetgeen ook door de Bosnische autoriteiten zelf wordt erkend. Teneinde te voorkomen dat het land als enige in de regio ernstig zou achterblijven in het Stabilisatie- en Associatieproces zou over enkele jaren een op maat gesneden overeenkomst, specifiek toegeschreven op de Bosnische situatie, uitkomst kunnen bieden.

Met ondertekening van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten verplichten de landen in de regio zich vergaand op vele terreinen, o.a. het volledig voldoen aan de politieke Kopenhagen-criteria (met name gelijke rechten voor minderheden), vluchtelingenterugkeer, tenuitvoerlegging van de Dayton-vredesakkoorden, intra-regionale samenwerking en het bestendigen van de markteconomie. Voorts verplichten zij zich tot de opbouw van regionale vrijhandelsgebieden en tot (een begin van) overname van het acquis op EU-kerngebieden: interne markt (in het bijzonder mededingingswetgeving, intellectueel eigendom, certificering), andere met de handel verband houdende terreinen en wetgeving inzake rechtshandhaving, inclusief hervorming van het justitieel apparaat ("rule of law").

Ofschoon de verwachtingen in de regio over het toetredingsperspectief groot zijn (ca. 80% van de bevolkingen steunt EU-lidmaatschap), moet de nadruk de komende jaren liggen op de volledige tenuitvoerlegging van de reeds gesloten Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten. Als één of meerdere landen in de Balkan aan de politieke Kopenhagen-criteria voldoen, dan zou de EU, uitgaande van de lijn die de Europese Raad van Helsinki heeft gevolgd, toetredingsonderhandelingen kunnen openen met die landen die daarvoor in aanmerking komen. Welke termijnen hiermee gemoeid zijn is in dit stadium nog moeilijk in te schatten. Wel is het nu reeds duidelijk dat sommige landen in het Stabilisatie- en Associatieproces - in het bijzonder Kroatië - sneller voortgang zullen boeken dan anderen. Op vele onderdelen (BNP/capita, macro-economische stabiliteit, onafhankelijkheid van de rechtspraak, institutionele capaciteit van de overheid) springt dit land er in de regio al uit en kan het zich zelfs al meten met bepaalde kandidaat-lidstaten.Differentiatie tussen de landen bij de snelheid van integratie zou ook een bemoedigend effect kunnen hebben op de landen in de regio die minder snel voortgang boeken in het Stabilisatie- en Associatieproces. Nederland zal overigens ook blijven pleiten voor een actieve betrokkenheid van de huidige kandidaat-lidstaten bij dit proces; niet alleen zullen deze landen over een aantal jaren formeel meebeslissen over het EU-beleid t.a.v. de regio, maar ook kunnen zij hun ervaring met transitie en democratisering inzetten om de landen in de Westelijke Balkan te assisteren.

Raad van Europa

Ook de Raad van Europa levert een belangrijke bijdrage aan het ondersteunen van de landen op de Balkan op het gebied van democratisering, "rule of law" en mensenrechten. Deze ondersteuning vindt veelal plaats via gemeentes en lokale overheden. Er bestaat een goede samenwerking met de OVSE in de Balkan, met name in het veld. De Raad beschikt over het algemeen over relevante expertise en de OVSE heeft politieke invloed in het gebied. Dat blijkt een vruchtbare combinatie. Een goed voorbeeld is de samenwerking tussen UNMIK, de OVSE en de Raad bij de onlangs gehouden verkiezingen in Kosovo. De meerwaarde van de Raad van Europa t.o.v. andere organisaties is gelegen in het juridische raamwerk dat ten grondslag ligt aan de Raad. Bij toetreding is een lidstaat bijvoorbeeld verplicht het Europese mensenrechtenverdrag (EVRM) te ratificeren, met o.a. als gevolg dat de burgers uit de lidstaten uiteindelijk bij het Europese Hof in Straatsburg hun rechten kunnen uitoefenen. Op dit moment zijn alleen de FRJ en Bosnië-Herzegovina nog geen lid van de Raad; beide hebben aangeven dit wel graag te willen. Nederland staat welwillend tegenover toetreding van FRJ en Bosnië-Herzegovina tot de Raad van Europa, maar hecht aan een geloofwaardige toetsing van de bekende criteria op het gebied van rechtsbescherming, kieswetgeving en verkiezingen, mensenrechten etc.

Justitiële en politiële aangelegenheden

De conflicten van de afgelopen jaren op de Balkan en de afwezigheid van optimaal functionerende rechtsstaten vormen het achtergronddecor voor de forse groei van de illegale immigratie en mensensmokkel en van drugs- en wapenhandel via de Balkan. Teneinde deze ontwikkeling het hoofd te bieden worden zowel in EU- als in bilateraal verband verschillende, op de regio gerichte, beleidsinitiatieven ondernomen op gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ). Prioriteit hierbij ligt bij de bestrijding van illegale immigratie en mensensmokkel. De landen van de Westelijke Balkan hebben zich in de zgn. Sarajevo-verklaring van maart 2001 ook aan deze prioriteitstelling gecommiteerd.

Nederland, dat o.a. een bijdrage levert van USD 4 miljoen via de Wereldbank aan de nationale "State Border Service" in Bosnië-Herzegovina, legt de nadruk op het belang van coherentie en onderlinge afstemming van de diverse initiatieven op JBZ-gebied ter bevordering van de effectiviteit. Dit geldt zowel voor initiatieven in EU-kader als voor initiatieven in ander internationaal verband (waaronder VN en Wereldbank), maar nadrukkelijk ook voor bilaterale activiteiten. Binnen de EU dient het zwaartepunt te liggen bij het Stabilisatie- en Associatieproces, dat een aanzienlijk JBZ-element kent (terugnameverplichtingen in het kader van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten, bevorderen van regionale samenwerking op JBZ-gebied, CARDS-project ter bevordering van grensbewaking). Bij de afstemming van de EU-activiteiten en bilaterale activiteiten dient de Commissie een voortrekkersrol te spelen.

In EU-kader wordt gewerkt aan een gezamenlijke aanpak van illegale immigratie via de Balkan-route. Hiertoe worden verschillende initiatieven uitgewerkt, waaronder het opzetten van een netwerk van EU-liaison officers ter plaatse, het afsluiten van terug- en overnameovereenkomsten, het harmoniseren van sanctiebepalingen tegen mensensmokkel, het verzorgen van training en advies ten behoeve van grensbewaking in de Balkanregio, het bevorderen van een gedegen visumbeleid en de versterking van overheidsinstellingen op het gebied van rechtshandhaving in de betrokken landen. Nederland ondersteunt de initiatieven die in EU-kader worden genomen en wil zoveel mogelijk nadruk leggen op praktische maatregelen. Deze kunnen via de bestaande structuren worden uitgevoerd (Stabilisatie- en Associatieproces, CARDS, HLWG-actieplan Albanië en Stabiliteitspact). De instelling door de Commissie van een ad hoc expert groep inzake de "Balkan route" met een pijleroverstijgende werkwijze was een nuttig initiatief. De verschillende lopende initiatieven zijn in deze groep bijeengebracht opdat coördinatie en afstemming vergemakkelijkt wordt. Het aanpakken van de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties is van wezenlijk belang; daarbij komt dat deze organisaties veelal ook op ander crimineel vlak actief zijn (vrouwenhandel, drugs- en wapensmokkel e.d.). De uitkomsten van de bijeenkomsten van deze ad-hoc expertgroep zullen worden gebruikt als input voor de lopende initiatieven.

Nederland heeft in het kader van de HLWG on Asylum and Migration onder bepaalde voorwaarden NLG 10 miljoen beschikbaar gesteld voor migratie, waaruit in beginsel ook t.b.v. het actieplan Albanië kan worden geput. Deze HLWG richt zich op een geïntegreerde en pijleroverstijgende benadering van asiel en migratie in nauwe dialoog met landen van herkomst en doorreis. Maatregelen op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken zijn onderdeel van een gebalanceerd pakket van maatregelen waar bijvoorbeeld ook aandacht voor economische ontwikkeling, goed bestuur en mensenrechten deel van uitmaken.

In Benelux-verband wordt beoogd met alle landen op de Westelijke Balkan terug- en overname overeenkomsten te sluiten. Met Kroatië en Slovenië zijn reeds overeenkomsten gesloten. Pogingen om Benelux akkoorden te sluiten met Albanië zijn gestrand, omdat België al een bilateraal akkoord met Albanië heeft gesloten. Met Macedonië zullen de onderhandelingen naar verwachting binnenkort aanvangen en met de FRJ zijn de eerste contacten gelegd.

Duurzame ontwikkeling

Een gezonde economische ontwikkeling van de regio is essentieel voor de wederopbouw en duurzame stabiliteit op de Westelijke Balkan. In dit verband zijn met name de ontwikkeling van de particuliere sector en buitenlandse investeringen van groot belang. Net zoals in andere opzichten geldt ook hier dat de perspectieven voor de verschillende landen in de regio uiteen lopen. Terwijl het Nederlandse bedrijfsleven in sommige landen reeds uitgebreide contacten heeft, geldt voor andere landen dat een voorwaardenscheppende omgeving voor economische ontwikkeling nog maar nauwelijks bestaat. De nabijheid van de regio, alsook het vooruitzicht dat de landen op termijn onderdeel van de verenigde Europese markt zullen uitmaken, verzekeren echter groeiende belangstelling van de zijde van de Regering en bedrijfsleven, zowel met betrekking tot handel als investeringen.

Om economische groei - en de daarbij behorende stijging van handels- en investeringscijfers - op een duurzame wijze te bewerkstelligen dienen echter ook de bredere voorwaarden daarvoor te worden bevorderd. Zo zal Nederland op het gebied van o.m. milieu voortgaan met het ontwikkelen van ondersteunende activiteiten en bilaterale samenwerkingsrelaties. In het kader van het Stabiliteitspact werden reeds projecten gefinancierd die de institutionele capaciteit op milieugebied in de regio vergroten. Daarnaast zal in de toekomst ook aandacht dienen uit te gaan naar de ontwikkeling van bilaterale relaties op het gebied van onderwijs. In de regio bestaat behoefte aan verbetering van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en versterking van opleidingen voor het beroepskader (met het oog op de transitie naar de markteconomie), alsmede aan verbetering van de toegankelijkheid van het onderwijs in algemene zin. In het huidige assistentieprogramma wordt aan onderwijs reeds op bescheiden schaal aandacht gegeven, o.m. door financiering van een regionale (Albaneestalige) universiteit in Macedonië en de rehabilitatie van basisscholen.

De ontwikkeling van relaties en Nederlandse investeringen is uiteraard sterk gerelateerd aan de ontwikkelingen op veiligheids- en wederopbouw-terrein. Zeker in de eerstkomende jaren zal de Regering, aansluitend op bestaande programma's op dit vlak, het Nederlandse bedrijfsleven actief moeten stimuleren in zijn contacten met de regio. Naar mate stabilisering en normalisering voortschrijden zal ook toenemende aandacht uitgaan naar opbouw en onderhoud van het reguliere handels-economische en investeringsinstrumentarium (regelingen, verdragen, vertegenwoordigingen). Op het gebied van export- en investeringsbevordering worden t.a.v. de Balkan reeds verschillende activiteiten ondernomen. Het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) - dat v.w.b. de Balkanregio tijdelijk gefinancierd wordt uit de ODA-middelen voor de wederopbouw van Zuidoost-Europa - is geïntensiveerd. Voor het Nederlands bedrijfsleven, o.m. op het gebied van verkeer en waterstaat en milieu, is het van belang dat de bilaterale economische instrumenten en programma's van Nederland goed aansluiten bij grotere (infrastructurele) activiteiten van IFI's als de Wereldbank en de EBRD en bij communautaire hulpinspanningen (CARDS).

Op hoog niveau is sprake van toenemende contacten met de regio. Zo bezocht staatssecretaris Ybema in juli 2000, vergezeld van een bedrijvendelegatie, Slovenië en Kroatië. Als follow-up van dat bezoek zijn de Kroatische ministers van MKB en van Economie naar Nederland gereisd. Beiden werden begeleid door een delegatie van het Kroatische bedrijfsleven. In Macedonië gaat het met name om steun bij de wederopbouw en consolidering van de bestaande PSO-relatie. Voorts bestaat een PSO-relatie met Albanië en Bosnië-Herzegovina. In de FRJ hebben de gewijzigde politieke verhoudingen aanleiding gegeven tot de openstelling van diverse financiële instrumenten, w.o. PESP en SENO. In februari jl. bracht de Servische minister voor Buitenlandse Economische Betrekkingen een bezoek aan Nederland. Doel van zijn bezoek was onder meer het verkrijgen van technische assistentie bij het opzetten van een eigen infrastructuur voor handels- en investeringsbevordering. Enkele dagen geleden heeft een economische missie o.l.v. staatssecretaris Ybema een bezoek gebracht aan de FRJ, waarbij een PSO-overeenkomst met Servië is getekend; met Montenegro bestond een dergelijke overeenkomst al. In maart van dit jaar bezocht de Joegoslavische minister van Landbouw Nederland en tekende met zijn Nederlandse collega een Letter of Intent aangaande bilaterale landbouwsamenwerking. Juist ook op het gebied van landbouw kunnen al in een vroeg stadium van wederopbouw concrete mogelijkheden ontstaan voor handel en investeringen; daarbij is niet onbelangrijk dat een groot gedeelte van de totale economische activiteit in de regio binnen deze sector valt en de ontwikkeling op dit terrein dan ook een groot effect heeft op welvaartsverhoging en stabilisatie.

Bijlage(n)

Overzicht per land/gebied

In aanvulling op het algemene gedeelte van de notitie zullen in deze bijlage de landen van de Westelijke Balkan (en Moldavië) afzonderlijk worden bezien. Hierbij zal enerzijds aandacht worden geschonken aan de specifieke politiek-economische situatie in deze landen en de te verwachten ontwikkelingen, en anderzijds aan de specifieke Nederlandse inzet tot nog toe en de voorziene inspanningen voor de komende jaren. De rode draad hierbij is de ondersteuning van betrokken landen bij de integratie in Euro-Atlantische structuren, in het bijzonder in het kader van het Stabilisatie- en Associatieproces.

Albanië

Huidige situatie

Ruim vijftig jaar Albanees communisme, gekenmerkt door totaal isolationisme, alsmede de turbulente recente geschiedenis waarbij het land balanceerde op de afgrond van totale anarchie, hebben ervoor gezorgd dat de Albanese samenleving in een record tempo de overgang heeft gemaakt van extreem collectivisme naar extreem individualisme. Deze transitie heeft diepe sporen nagelaten bij zowel het openbaar bestuur als onder de burgers.

Terugkijkend kan de Kosovo-crisis, toen ca. 450.000 vluchtelingen in Albanië werden opgevangen, als een keerpunt worden beschouwd. Bij de Albanese regering lijkt sindsdien, ondanks de vele hordes die nog moeten worden genomen, het besef te zijn gegroeid dat het voortvarend ter hand nemen van hervormingen, ook op moeilijke terreinen als verbetering openbaar bestuur, versterking democratie en rechtsstaat, handhaving openbare orde, bestrijding georganiseerde misdaad en corruptie en verbetering investeringsklimaat, noodzakelijk is om de aansluiting met Europa te behouden.

Integratie in Euro-Atlantische structuren heeft voor de Albanese regering absolute topprioriteit in het buitenlands beleid. Geconstateerd kan worden dat het EU Stabilisatie- en Associatieproces een belangrijke stimulans is voor het lopende hervormingsproces in Albanië. Het opstellen door de Albanese autoriteiten, in samenwerking met IMF, Wereldbank en maatschappelijke organisaties, van een "Growth and Poverty Reduction Strategy" (GPRS) vormt eveneens een belangrijke stimulans voor het ontwikkelen van een lange termijn ontwikkelingsvisie voor Albanië. Naast zwakke instellingen heeft Albanië ook structurele ontwikkelings- en armoedeproblematiek uit het verleden geërfd, hetgeen in de komende jaren zal moeten worden aangepakt; de thans in ontwikkeling zijnde GPRS (de eerste op de Westelijke Balkan) vormt hierbij een belangrijk instrument.

Macro-economisch bezien lijkt herstel te hebben ingezet, hetgeen blijkt uit de economische groeicijfers (sedert 1998 circa 7 % per jaar), de verhoging van de belastingopbrengsten, het realiseren van de begrotingsdoelstellingen en verdere privatisering van staatsbedrijven. Niettemin blijft het belangrijk dat de Albanese regering enerzijds zelf het tempo in het hervormingsproces weet te houden, maar anderzijds ook in staat is om richting Albanese bevolking tastbare resultaten van dit beleid te laten zien, om zo de steun voor het moeilijke aanpassingproces in de komende jaren te behouden.

Naast de positieve ontwikkelingen blijft Albanië niettemin kampen met een aantal structurele problemen. Ook al lijkt de politieke polarisatie tussen de twee belangrijkste politieke partijen (de Socialistische Partij van MP Meta en de democratische Partij van oppositieleider Berisha) te zijn afgenomen, blijft een gegeven dat de democratie nog relatief zwak is ontwikkeld. Versterking van het democratisch gedachtegoed blijft dan ook voor de middenlange termijn een belangrijk aandachtspunt. Het ontwikkelen van het maatschappelijk middenveld waaruit nieuwe politieke bewegingen kunnen ontstaan, zou een bijdrage kunnen leveren aan het verdiepen van de democratie in Albanië en het doorbreken van de politieke polarisatie.

Andere belangrijke aandachtspunten blijven de verdere verbetering en versterking van het functioneren van het openbaar bestuur en het versterken van de rechtsstaat. De Albanese overheidsinstellingen kenmerken zich nog door institutionele zwakte, alsmede een gebrek aan voldoende geschoold personeel dat het hervormingstraject deskundig kan begeleiden. Ofschoon de veiligheidssituatie in het land sterk is verbeterd, blijft een voortvarend optreden tegen verstoring van de openbare orde, georganiseerde misdaad, corruptie en illegale migratie en mensenhandel absoluut noodzakelijk. Hierbij moet overigens wel worden opgemerkt dat de criminaliteitsbestrijding en bestrijding van illegale migratie en mensenhandel ook regionale problemen betreffen die, naast inspanningen in Albanië zelf, om een regionale aanpak vragen.

Nederlandse inzet

De Regering is van mening dat, gezien de goede vooruitgang in het hervormingsproces sinds 1999 en de opstelling van de Albanese regering tijdens de Kosovo-crisis, Albanië toe is aan een volgende stap richting een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst. Het SAO-proces is immers naast een technisch tevens een politiek proces. De Regering meent dan ook dat onder Spaans Voorzitterschap onderhandelingen over een SAO moeten starten op voorwaarde dat de Albanese autoriteiten het hervormingsmomentum behouden en zich coöperatief blijven opstellen t.a.v. de crisis in Macedonië.

Sedert juni 2000 heeft Nederland een diplomatieke vertegenwoordiging in Tirana. De aanwezigheid van deze ambassade heeft geleid tot een verdere verdieping van de bilaterale relatie. In 2001 is het PSO-programma voor Albanië opengesteld, hetgeen in de komende periode verder zal worden ontwikkeld; het zwaartepunt binnen dit programma zal komen te liggen op de landbouwsector. Een ander belangrijk onderdeel van de bilaterale relatie vormt de ontwikkelingsrelatie met Albanië. Zoals bekend wordt deze vorm gegeven vanuit het thema Goed Bestuur, Mensenrechten en Democratisering. Ten behoeve van het verder richting geven en uitbouwen van het lopende samenwerkingsprogramma wordt thans gewerkt aan het ontwikkelen van een meerjarig beleidskader voor dit thema. Ondanks de positieve trends die momenteel in Albanië kunnen worden waargenomen zal verdere ondersteuning van activiteiten binnen het eerdergenoemde thema de komende jaren noodzakelijk blijven. Daarnaast is er sinds 1998 een militaire bilaterale relatie met Albanië, vastgelegd in een MoU; deze samenwerking verloopt voor beide partijen zeer naar tevredenheid. De desbetreffende samenwerkingsprojecten zullen veelal geënt blijven op de reorganisatie van de Albanese krijgsmacht en haar rol in de Albanese samenleving.

Bosnië-Herzegovina

Huidige situatie

Bosnië-Herzegovina blijft in veel opzichten een sleutelprobleem op de Balkan. Met de Dayton-akkoorden van ruim vijf jaar geleden is er weliswaar een einde gekomen aan de oorlog, maar zowel de politieke als de economische situatie van het land is, ondanks de genereuze buitenlandse hulpstroom van in totaal ruim 5 miljard dollar, nog altijd zorgelijk. Het staatsvormingsproces is in dit verband cruciaal, maar heeft nog onvoldoende vaste grond onder de voeten gekregen. Het welslagen van dit proces is ook in hoge mate bepalend voor de veiligheidssituatie en normalisering in het land, en dus ook voor de noodzaak van blijvende militaire presentie (SFOR). Daar staat tegenover dat vooruitzichten op duurzame vrede wel zijn verbeterd, nu het land niet meer opgesloten ligt tussen vijandige buurlanden en onlangs voor de eerste maal sinds het einde van de oorlog een regering (centraal en federatie) is aangetreden die bestaat uit een coalitie van niet op etnische basis opererende partijen.

De dubbele uitdaging van het zich herstellen van een uitputtende oorlog en de omvorming van het communistische systeem tot een democratie met een vrije markt, is tot dusver te groot gebleken voor de nog wankele instellingen van het land. Het Dayton-akkoord werd van het begin af aan beschouwd als een moeizaam compromis. Het schiep een staat met nauwelijks voldoende centrale bevoegdheden om adequaat te kunnen functioneren, terwijl wel de autonomie van drie gemeenschappen werd gegarandeerd door middel van een complex systeem van etnische machtsverdeling. Door de zwakte van de staatsinstellingen werd de werkelijke macht in de praktijk uitgeoefend achter de schermen, onttrokken aan de democratische controle. Versterking van de staatsinstellingen, die nauwelijks over eigen inkomsten beschikken, werd ook nog bemoeilijkt doordat belangrijke politieke partijen openlijk lieten blijken niet veel interesse te hebben voor de centrale staat. Wereldbank en IMF hebben met hun instrumentarium en financiële steun harmonisatie van wetgeving in de twee entiteiten bevorderd. De Hoge Vertegenwoordiger heeft een aantal nationale maatregelen als het gezamelijke telefoonnet en een uniform paspoort voor allen opgelegd. Al in 1998 heeft de Peace Implementation Council de Hoge Vertegenwoordiger noodgedwongen meer bevoegdheden gegeven, zoals de bevoegdheid om wetten op te leggen en tegenwerkende functionarissen te ontslaan. Alleen al in de laatste drie maanden van 2000 leidde dit tot het opleggen van 42 wetten. Het werd deel van het zogenaamde Dayton-acquis. Het probleem echter is dat aan deze wetten nog geen uitvoering wordt gegeven. De versterking van de staatsinstellingen door het Dayton-acquis wordt met lede ogen aangezien door Servische politici, die willen vasthouden aan de "pure" Dayton-akkoorden. Echter ook zij worden van tijd tot tijd geconfronteerd met de werkelijkheid dat het internationale verkeer een centrale staat vereist die functioneert.

Met de nieuwe centrale regering en de nieuwe regering van de Federatie van Moslims en Kroaten, treedt echter ook een generatie nieuwe leiders aan die minder vereenzelvigd wordt met het destructieve verleden. De oude generatie lijkt zich hier echter niet voetstoots bij neer te leggen, zoals de aankondiging in maart jl. door de top van de Bosnisch-Kroatische HDZ van de mogelijke oprichting van een derde Kroatische entiteit bewees. De gebeurtenissen in Mostar van april dit jaar hebben opnieuw de zwakheid van de Bosnische staat en eveneens die van de Federatie aangetoond. Zolang buitenlandse investeerders niet op enige juridische en economische zekerheid kunnen rekenen blijven zij weg. Tegelijkertijd drogen de internationale fondsen snel op en zou blijkens een onlangs gehouden enquête 70 % van de jongeren, als zij de kans zouden krijgen, het land verlaten wegens gebrek aan werk.

De terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar gebieden waar zij een minderheid vormen heeft door de eveneens opgelegde eigendomswetgeving een krachtige stimulans gekregen. Vorig jaar keerden ca. 67.000 ontheemden terug, terwijl deze trend zich de eerste maanden van dit jaar in versterkte mate doorzet. De teruggekeerden eisen echter ook elementaire rechten in hun gebied op, hetgeen recentelijk tot grote rellen leidde bij de eerste steenleggingen van verwoeste moskeeën. De vraag is of de politieke krachten in Bosnië-Herzegovina tot een redelijk effectieve staat kunnen worden samengesmeed, voordat de economische crisis verergert. De enige doelstelling voor de toekomst waarover consensus in het land heerst is het behoren bij de Europese familie. Het vooruitzicht op lidmaatschap van de Europese Unie is de enige motiverende stimulans tot verandering en ontwikkeling, zoals dit ook geldt in de hele regio. Om die stap te kunnen maken lijkt een verdere - tijdelijke - versterking van het internationale gezag in de rede te liggen. Op eigen kracht lijkt het de Bosnische staatsinstellingen immers niet te lukken aan de voorwaarden voor toetreding te voldoen. Tenslotte zal er op moeten worden aangedrongen dat dit gezag met één stem spreekt, om een eenduidige beleidslijn aan te houden. Effectiviteit van internationaal bestuur vergt optimale coordinatie en samenwerking tussen Hoge Vertegenwoordiger, UNMIBH, OVSE en SFOR. Inmiddels worden er in dit verband plannen uitgewerkt om de diverse internationale organisaties efficiënter samen te laten werken; in de eerste fase zal het daarbij gaan om een nauwere samenwerking tussen de Hoge Vertegenwoordiger en de OVSE.

Nederlandse inzet

Naast de bijdrage aan SFOR (zie hoofdstuk 3.3.1) heeft de Nederlandse hulp zich sinds de Dayton-akkoorden gericht op de wederopbouw van het land, die door Wereldbank en EU wordt gecoördineerd. Terwijl in de eerste jaren na de onafhankelijkheid Nederland fors bijdroeg aan de aflossing van de schuldenlast die geërfd was uit de tijd van het voormalige Joegoslavië, droeg Nederland tevens een bedrag bij van USD 334 miljoen aan grote herstelprogramma's van de Wereldbank. Sinds enige jaren neemt Nederland deel aan grote structurele aanpassingsleningen van de Bank ter bevordering van regulering van de openbare financiën en van de privatisering van de banken en grote ondernemingen. Tegelijkertijd werd op grote schaal de hulp aan terugkerende ontheemden via de Ambassade in Sarajevo met behulp van UNHCR en NGO's ter hand genomen; in 2000 en 2001 werd dit het belangrijkste onderdeel van het hulpprogramma. Voorts werden er humanitaire hulpprojecten uitgevoerd ter leniging van de noden van met name de nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica. Ten slotte werden er projecten gefinancierd op het terrein van vredesimplementatie en goed bestuur. De totale uitgaven voor Bosnië-Herzegovina in 1999 en 2000 bedroegen circa NLG 280 miljoen en worden voor 2001 op NLG 80 miljoen begroot.

De terugkeer van vluchtelingen en ontheemden blijft voor Nederland de hoogste prioriteit houden. Ter ondersteuning hiervan zal in overleg met de Hoge Vertegenwoordiger en via de Ambassade, in samenwerking met NGO's en lokale autoriteiten, ook dit jaar en in 2002 een aantal projecten op dit gebied worden gefinancierd. In aanvulling hierop kan het land enige macro-economische steun, in overleg met IMF en WB, tegemoet zien. Voorts zullen in 2001 bijdragen worden verleend voor vredesimplementatie en wordt rekening gehouden met voortzetting van humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden, o.a. afkomstig uit Srebrenica. Nederland zal het belang van "burden sharing" krachtig blijven uitdragen. Het Nederlandse SFOR-contingent zal de kleinschalige reconstructie-activiteiten in zijn operatiegebied voortzetten. Het PSO-programma voor Bosnië-Herzegovina kende in 2000 een verplichtingenvolume van ruim NLG 2 miljoen (sectoren landbouw en energie/milieu); voor 2001 is dit geraamd op NLG 7 miljoen. In 2000 zijn bovendien via de NIO-Balkanfaciliteit kredietfondsen voor het MKB neergelegd bij de Micro Enterprise Bank (ad NLG 0,5 miljoen), terwijl voor 2001 een nieuwe bijdrage wordt overwogen. Voor steun aan kleine ondernemers wordt USD
1 miljoen bijgedragen via de International Finance Cooperation. Ten slotte kan nog worden vermeld dat legerofficieren uit beide entiteiten cursussen volgen in Nederland op het gebied van democratisering en de rol van de krijgsmacht in de maatschappij.

FRJ/Servië

Huidige situatie

De spectaculaire omwenteling in de FRJ van 5 oktober vorig jaar was van historische betekenis; het Joegoslavische volk verloste zich van een regime dat de hoofd-verantwoordelijkheid draagt voor de tragiek op de Balkan van de afgelopen tien jaar. Met het aantreden van Kostunica als federale president en van Djindjic - na de Servische verkiezingen in december 2000 - als premier van de deelrepubliek Servië kon niet alleen een begin worden gemaakt met de broodnodige interne politieke en economische hervormingen, maar ontstonden ook nieuwe kansen voor de bevordering van regionale ontwikkeling en stabiliteit. Mede als gevolg van de erkenning door de nieuwe autoriteiten in Belgrado dat de FRJ beschouwd moet worden als één van de opvolgersstaten van de SFRJ, kon het land snel na de omwenteling uit zijn internationale isolement worden getrokken. De EU besloot tot opheffing van alle sancties die niet specifiek gericht waren tegen Milosevic en zijn omgeving, en de FRJ werd opgenomen in het Stabilisatie- en Associatieproces. De FRJ werd o.a. lid van de VN, de OVSE en de IFI's, en neemt deel aan Stabiliteitspact. Voorts was er sprake van een zeer constructieve samenwerking tussen Belgrado en de NAVO bij de beëindiging van de crisis in Zuid-Servië (Presevo); inmiddels hebben de Joegoslavische strijdkrachten zonder noemenswaardige incidenten de controle teruggekregen over de na de Kosovo-crisis door de NAVO ingestelde bufferzone rondom Kosovo ("Ground Safety Zone"). Ook zijn lange termijn-missies van de OVSE en de Raad van Europa in de FRJ opgezet en is van deze laatste organisatie het lidmaatschap formeel aangevraagd.

Duidelijk is dat de FRJ nog een lange weg te gaan heeft en dat de problemen waarmee Belgrado te kampen heeft gigantisch zijn, zowel in politieke als in economische zin. Niet vergeten moet worden dat het land ook te kampen heeft met nog ca. 375.000 vluchtelingen uit Bosnië-Herzegovina en Kroatië en 223.000 ontheemden uit Kosovo, die samen de grootste vluchtelingenpopulatie in Europa vormen; de oplossing van dit vluchtelingenprobleem is ook cruciaal voor de normalisatie van de relaties van de FRJ met haar buurlanden. De internationale gemeenschap heeft zich meteen na de omwenteling bereid verklaard om de FRJ terzijde te staan, waarbij de EU en de IFI's het voortouw zullen nemen. Zo stelde de EU meteen na de omwenteling een noodhulppakket van 200 Meuro ter beschikking, dat vooral bestemd was voor energieleveranties, medicijnen en voedsel. Net als de overige landen op de Balkan zal de FRJ zijdens de Commissie jaarlijks steun ontvangen uit het CARDS-programma - 240 Meuro voor dit jaar - en zal het dit jaar ook macro-financiële bijstand ter waarde van 300 Meuro ontvangen. Voorts zijn de activiteiten van het Europese Agentschap voor Reconstructie, aanvankelijk beperkt tot Kosovo, uitgebreid tot de gehele FRJ en heeft de Unie inmiddels aan de FRJ dezelfde handelspreferenties toegekend als aan de overige landen in de regio.

Onder de titel "Breaking with the past: the path to stability and growth" hebben de Europese Commissie en de Wereldbank onlangs de langverwachte "needs assessment" van wederopbouwbehoeften van de FRJ gepresenteerd. Dit document vormt de basis voor de internationale donorconferentie voor de FRJ op 29 juni 2001 in Brussel. Het betreft een tweedelig document van bijna 550 pagina's, waarin naast een algemene financieel-economische analyse een sectoraal overzicht wordt gegeven; de "executive summary" van dit stuk zal uw Kamer separaat worden toegezonden. Dit document schetst een somber beeld van de economische en financiële situatie in FRJ. De erfenis van Milosevic is er een van achterstallige betalingen, zowel op het gebied van sociale voorzieningen, en binnenlandse en buitenlandse schulden. Tesamen met de onontkoombaar stijgende uitgaven is daarmee het basisprobleem geschetst voor de komende periode. De binnenlandse schulden bestaan voor een groot deel uit achtergestelde leningen aan noodlijdende nutsbedrijven, die stelselmatig te lage tarieven berekend hebben; daarnaast zijn veel staatsbedrijven met zachte kredieten gesteund. De externe schuldenlast bedraagt ruim 12 miljard USD en komt zelfs 2 miljard uit boven het geschatte BNP van 10 miljard USD; zelfs bij meest gunstige herschikking zal deze schuldenlast zwaar drukken op het herstelproces, temeer daar in eerste aanleg niet gerekend kan worden op harde valuta bronnen als buitenlandse investeringen of aantrekkende exportopbrengsten. Voorts is sprake van een productieve sector die deels gesaneerd, deels geprivatiseerd zal dienen te worden en een financiële sector waarin solvabele banken afwezig zijn. Tegen deze achtergrond dient de wederopbouw en het herstel van infrastructuur ter hand te worden genomen, samen met de omvorming van overheidsinstellingen tot organisaties die passen bij een moderne en democratische markteconomie.

Nederlandse inzet

De verdere democratisering en wederopbouw van de FRJ zijn niet alleen van belang voor de toekomst van het land zelf, maar ook - gezien grootte en ligging van het land - voor de stabiliteit en ontwikkeling in de regio als zodanig. In aanvulling op de internationale inspanningen onder leiding van de Europese Commissie en de IFI's zal ook Nederland hieraan een bijdrage leveren. De mate van internationale steun voor de FRJ en de snelheid van toenadering tot Euro-Atlantische structuren zullen - net als voor de overige landen in de regio - afhangen van de vervulling van bekende voorwaarden. In het geval van de FRJ gaat het hierbij behalve om concrete resultaten bij de interne hervormingen (democratisering, aanpassing wetgeving, persvrijheid, mensenrechten, privatisering, aanpak corruptie, zuivering politie-en justitiële apparaat), ook om de opstelling in kwesties als Kosovo, Montenegro en Presevo, de houding t.a.v. buurlanden (o.a. het Dayton-proces in Bosnië-Herzegovina) en volledige samenwerking met het ICTY; v.w.b. dit laatste betrof de overdracht van Milosevic aan het ICTY een eerste - cruciale - stap in de goede richting.

Concreet zal de Nederlandse hulp aan de FRJ/Servië zich ook de komende periode in ieder geval blijven richten op de meest urgente humanitaire noden, zoals die door internationale hulporganisaties en de autoriteiten in Belgrado zijn geïdentificeerd. Deze hulp betreft vooral het lenigen van basisbehoeften (voedsel, onderdak en brandstof, gezondheidszorg) van de grote groepen vluchtelingen, ontheemden en ouderen, alsmede het bevorderen van duurzame oplossingen voor vluchtelingen en ontheemden (terugkeer dan wel integratie). In dat kader komen ook regionale, grensoverstijgende activiteiten voor Nederlandse financiering in aanmerking. De leniging van basisbehoeften zal waar mogelijk gesteund worden via het ICRC en de VN-hulporganisaties die belast zijn met de coördinatie van de betreffende hulpprogamma's. Activiteiten gericht op duurzame oplossingen kunnen worden gesteund via niet-gouvernementele organisaties, mits kleinschalig van opzet en nauw afgestemd binnen de bestaande coördinatiestructuren. De Nederlandse humanitaire hulp bedroeg in 2000 NLG 66,3 mln, waarbij als uitgangspunt geldt de complementariteit en samenhang van deze hulp met de hulpprogramma's van VN en Commissie. Daarnaast zal Nederland, via de Ambassade in Belgrado, projecten van lokale organisaties blijven ondersteunen op het gebied van democratisering en mensenrechten.

Nederland heeft, bovenop de huidige bijdragen op het gebied van humanitaire hulp en democratiseringssteun, bij de donorconferentie van 29 juni jl. een aanvullende bijdrage in het vooruitzicht gesteld n.a.v. de "needs assessment" van Wereldbank en Commissie van in totaal NLG 15 miljoen. Deze bijdrage is bestemd voor de ondersteuning van projecten - via multilaterale en non-gouvernementele kanalen - op het gebied van bevordering goed bestuur, handel/economische herintegratie van de FRJ in de regio, vluchtelingenhulp/ armoedebestrijding en ondersteuning media. Als onderdeel hiervan zal o.a. bijgedragen worden aan het door UNDP beheerde Capacity Building Fund waarin gelden ten behoeve van herstructurering van overheidsinstellingen worden besteed. Een bedrag van 15 miljoen gulden zal in principe ook beschikbaar zijn voor 2002 voor gelijksoortige doelstellingen als in 2001.

De Nederlandse regering kijkt niet alleen uit naar een constructieve samenwerking tussen de internationale gemeenschap en de FRJ, maar ook naar een verbetering van de bilaterale betrekkingen met dit land. In dit kader worden o.a. voorbereidingen getroffen voor het sluiten van verdragen m.b.t. voorkoming van dubbele belasting en investeringsbescherming en is sprake van een toenemend aantal contacten over en weer, ook op hoger niveau. Naast het bezoek van Minister van Aartsen aan Belgrado in maart van dit jaar, brachten ook verschillende Joegoslavische en Servische ministers een bezoek aan Nederland, waarbij o.a. werd gesproken over bilaterale samenwerking op het gebied van handelsbevordering, landbouw en politiële en justitiële samenwerking. V.w.b. dit laatste bracht een interdepartementale fact-finding missie deze maand een bezoek aan Belgrado. Ook de mogelijkheden voor het aangaan van een bilaterale militaire relatie met de FRJ zullen nader worden onderzocht. Ten slotte zal mede gezien de rol van de FRJ als potentiële economische leider in de regio de bevordering van handel en investeringen toenemende aandacht verdienen. Staatssecretaris Ybema bracht zeer recentelijk met een handelsdelegatie een bezoek aan Belgrado, waarbij ook het PSO-programma werd opengesteld voor Servië.

FRJ/Montenegro

Huidige situatie

De politieke situatie in Montenegro staat geheel in het teken van de vraag naar de toekomstige status van deze deelrepubliek van de FRJ. Terwijl Belgrado inzet op handhaving van de Federatie, streven de Montenegrijnse autoriteiten naar een unie van twee onafhankelijke staten. De internationale gemeenschap benadrukt het belang van een serieuze dialoog tussen beide partijen over herdefiniëring van de constitutionele relatie en de onwenselijkheid van unilaterale stappen in dit verband. Ook de - vervroegde
- parlementsverkiezingen van april dit jaar kenden maar één echte inzet, nl. de onafhankelijkheidskwestie. Deze verkiezingen leverden slechts een nipte meerderheid op voor de pro-onafhankelijkheidspartijen o.l.v. president Djukanovic. Als gevolg hiervan werd het voor deze zomer voorziene referendum over onafhankelijkheid uitgesteld, maar de algemene verwachting is dat dit later dit jaar of begin volgend jaar alsnog zal plaatsvinden. Volgens de huidige relevante wetgeving is voor een rechtsgeldig referendum een opkomstpercentage van minimaal 50% nodig en is een gewone meerderheid beslissend voor de uitkomst. Onduidelijkheid bestaat echter over vraag of het parlement in de daaropvolgende procedure om de grondwet te veranderen de bevoegdheid heeft het referendum-besluit terug te draaien. De Montenegrijnse grondwet is hierover onduidelijk en stelt enerzijds dat afscheiding een exclusieve bevoegdheid is van de bevolking, en anderzijds dat constitutionele wijzigingen een tweederde meerderheid in parlement behoeven.

De economische situatie van Montenegro is in de afgelopen tien jaar drastisch verslechterd en Montenegro is ook in economische termen steeds losser komen te staan van Servië. In 1999 is de DM ingevoerd als parallele munteenheid, die inmiddels de dinar vrijwel geheel verdrongen heeft als betaalmiddel in Montenegro. Hoewel betrouwbare macro-economische cijfers ontbreken door het bestaan van een grote informele sector, is duidelijk is dat het BNP de afgelopen tien jaar is gedaald met 40-50% en dat de officiële werkloosheid is opgelopen tot ca. 40%. Het begrotingstekort over het jaar 2000 werd geschat op ca. 6,5% van het bruto binnenlands produkt. Met een gemiddeld inkomen van DM 250 per maand is de levensstandaard over het algemeen laag en zijn veel Montenegrijnen voor hun (aanvullende) inkomen aangewezen op de informele sector. Ten slotte verblijven in Montenegro nog ruim 40.000 vluchtelingen en ontheemden, hetgeen op een totale bevolking van ca. 640.000 een forse extra belasting met zich meebrengt.

Ter ondersteuning van het hervormingsgezinde beleid in Montenegro, maar zeker ook als tegenwicht voor de politieke en economische druk die Milosevic op Podgorica uitoefende, heeft de internationale gemeenschap Montenegro de afgelopen jaren ruimhartig van (financiële) steun voorzien. Zo werd Montenegro destijds - waar mogelijk - uitgezonderd van de EU-sancties tegen de FRJ (o.a. van olie-embargo), was sprake van omvangrijke projectsteun door o.a. de Commissie (meer dan 150 Meuro) en ontving Montenegro vorig jaar ook ruim 20 Meuro aan bijzondere - gezien de status van Montenegro - macro-economische bijstand. Voor Montenegro golden eveneens de in september 2000 goedkeurde asymmetrische handelspreferenties van de EU voor de regio, waarmee het aluminium en aluinaarde grotendeels rechtenvrij in Europa kan afzetten. Voorts kreeg Montenegro een aparte plaats aan tafel in het Stabiliteitspact.

Nederlandse inzet

Nederland heeft steeds veel waarde gehecht aan ondersteuning van het hervormingsgezinde beleid van Montenegro, mede gezien de kwetsbare positie waarin het zich bevond in de FRJ van Milosevic. Na de Kosovo-crisis was Minister van Aartsen de eerste westerse bewindspersoon die een bezoek bracht aan Montenegro en Nederland financierde in die periode o.a. de drinkwatervoorziening voor Montenegro vanuit Kroatië. De huidige Nederlandse bijdragen betreffen vooral infrastructurele steun en democratiseringshulp. Zo wordt in het kader van het Quick Start Package van het Stabiliteitspact ca. 4 Meuro bijgedragen aan de verbetering van het wegennet en de watervoorziening, alsmede aan de oprichting van een media-opleidingscentrum in Montenegro. Voorts is ook sprake van bilaterale activiteiten op het gebied van democratisering en mensenrechten, zoals de financiële steun voor het ODIHR-kantoor in Podgorica en voor de werkzaamheden van de mensenrechten-organisatie van Geuzenpenning-winnares Kandic. Ten slotte is voor Montenegro sinds 1999 het PSO-programma opengesteld.

De Regering zal Montenegro in beginsel ook onder de huidige politieke omstandigheden in de FRJ blijven steunen bij de hervormingen en deze hulp rechtstreeks - d.w.z. niet via Belgrado - blijven verlenen. Nederland zal zich hierbij vooral blijven richten op bijdragen in de sfeer van democratisering. In dit kader werd, in vervolg op eerdere steun en ter ondersteuning van het hervormingsbeleid, bij de donorconferentie voor de FRJ op 29 juni jl. NLG 1 miljoen beschikbaar gesteld voor democratiseringsprojecten in Montenegro. Meer dan in het verleden zal bij de steunverlening nadrukkelijk worden bezien of Montenegro voldoet aan de voor alle landen in de regio geldende conditionaliteiten (economische hervormingen, samenwerking met ICTY etc.). In het bijzonder zal de Montenegrijnse houding t.a.v. de gewenste dialoog met Belgrado over de toekomstige constitutionele verhouding hierbij in ogenschouw worden genomen (zie hoofdstuk 3.2). Daarnaast zal Nederland de humanitaire hulpverlening aan in Montenegro verblijvende vluchtelingen en ontheemden blijven steunen.

FRJ/Kosovo

Huidige situatie

Na het einde van de Kosovo-crisis in 1999, waarover een uitgebreide evaluatie uw Kamer eerder toeging, werd op basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 de United Nations Interim Administration Mission in Kosovo ingesteld en een internationale vredesmacht onder leiding van de NAVO ontplooid (KFOR). UNMIK heeft als taak een tijdelijke bestuursstructuur op te zetten die de bevolking van Kosovo een aanzienlijke mate van autonomie verschaft. Onder de paraplu van UNMIK, onder leiding van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN Haekkerup, opereert o.a. de door de Nederlander Everts geleide OVSE-pijler die verantwoordelijk is voor het opzetten van democratische instellingen en de organisatie van verkiezingen. De EU coördineert in deze strucuur de activiteiten m.b.t. economische wederopbouw en ontwikkeling. Het mandaat van KFOR, dat momenteel uit 43.000 militairen bestaat, omvat het scheppen van een veilige omgeving voor alle inwoners van Kosovo en het begeleiden van de veilige terugkeer van ontheemden en vluchtelingen naar hun huizen. KFOR speelt ook een belangrijke rol bij de beteugeling van de ondersteuning vanuit Kosovo van de Albanese rebellen in Macedonië, o.a. door een verscherpte grensbewaking. In dit verband kan ook de aanhoudende druk zijdens EU (Solana) en UNMIK op de Albanese leiders in Kosovo worden genoemd om zich van steun aan de Albanezen in Macedonië te onthouden. Nederland neemt niet (meer) deel aan de KFOR-operatie, maar is wel nauw betrokken bij de besluitvorming in de NAVO rondom de inzet van de troepenmacht.

Van het begin af aan heeft UNMIK ernaar gestreefd de centrale en gemeentelijke structuren te

consolideren en de bevolking van Kosovo te integreren in het tijdelijke bestuur van de

provincie. Een belangrijk resultaat op dit gebied was de instelling van de overkoepelende

gezamenlijke tijdelijke bestuursstructuur (Joint Interim Administrative Structure - JIAS)

begin 2000, waarin de bestaande wetgevende, uitvoerende en gerechtelijke structuren

opgingen. De structuur omvat de overgangsraad voor Kosovo (Kosovo Transitional Council -KTC), het grootste adviesorgaan van JIAS, de tijdelijke adviesraad (Interim Advisory Council


- IAC) die Haekkerup adviseert en als uitvoerend orgaan voor JIAS optreedt, en 20

administratieve departementen, elk onder een tweehoofdige leiding, een Kosovaar en een

UNMIK-functionaris. Op lokaal niveau zijn op 28 oktober 2000 gemeenteraadsverkiezingen gehouden, hetgeen een belangrijke stap op weg naar democratisering en autonomie vormde. Ondanks de complexe situatie heeft UNMIK (i.c. vooral de EU-pijler) belangrijke voortgang geboekt bij de uitvoering van het economische programma. Met steun van IMF en Wereldbank is vooruitgang geboekt bij het opzetten van een degelijk institutioneel en economisch kader inclusief legalisering van de circulatie van de DM, die aldus de meest gebruikte valuta in de provincie is geworden, de totstandbrenging van een functionerend bank- en betalingsstelsel, en de bevordering van het wederopbouwproces en de ontwikkeling van de particuliere sector. UNMIK heeft ook belangrijke resultaten op begrotingsgebied bereikt door te zorgen voor een deugdelijke begrotingsboekhouding, een ontvangstengrondslag te creëren en de overheidsuitgaven onder controle te houden.

Bij gebrek aan betrouwbare statistische bronnen is het moeilijk de economische ontwikkeling

in Kosovo in cijfers uit te drukken. Reeds vóór de crisis van het voorjaar 1999 had de

economie van Kosovo te lijden onder de internationale isolatie van de FRJ, het trage tempo van de economische hervormingen, en een totale verwaarlozing van de investeringen sinds bijna tien jaar. Ten gevolge van het conflict werden huizen en openbare voorzieningen beschadigd, stagneerde de landbouw- en de industriële productie en hielden zelfs de weinige fundamentele betalingsfuncties die door de formele financiële sector werden verricht, op te bestaan. In oktober 1999 schatte de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) de werkloosheid op meer dan 50%, terwijl een belangrijk deel van de bevolking uit jongeren bestond. Na het conflict herstelde de bedrijvigheid zich in hoog tempo. De landbouwproductie bedraagt naar raming meer dan 75% van haar niveau van vóór de oorlog; de bouw en een aantal met de handel verband houdende diensten ontwikkelen zich snel. De industriële productie lijkt echter nog zeer laag te zijn. Het naoorlogse herstel zal zich waarschijnlijk voortzetten zolang het zo goed blijft gaan in de bouw, grotendeels dankzij het belangrijke internationale door donors gefinancierde wederopbouwprogramma. Opvallende element bij de wederopbouw is de snelheid waarmee de Kosovaren zelf bijdragen aan herstel (en uitbreiding) van het huizenbestand. In Kosovo is er in de particuliere sector sprake van een snelle welvaartsgroei, maar dit vertaalt zich niet in een gezonde publieke sector. Bovendien ontstaan er eilanden van armoede in gebieden, die zwaar werden getroffen door de oorlog en waar de lokale bevolking om welke reden dan ook niet kan steunen op de inkomstenstromen van in het buitenland werkende familieleden. Er wonen namelijk zo'n vijfhonderdduizend Kosovaarse Albanezen in West-Europa en zij sturen naar schatting DM 165 miljoen per maand naar Kosovo. Dat geld wordt grotendeels geïnvesteerd in het midden en kleinbedrijf.

Onlangs werd door Haekkerup het langverwachte "Constitutional Framework for Provisional Self-Government'' afgekondigd. Deze regeling voorziet voor de duur van de interimperiode in o.a. een president van Kosovo, een regering en een Assemblee. De Servische partijen krijgen 10 gegarandeerde zetels in deze 120 zetels tellende Assemblee, evenals de andere minderheidspartijen, terwijl tevens garanties worden gegeven aan de verschillende bevolkingsgroepen m.b.t. mensenrechten, eigen taal, cultuur etc. De regering zal tenminste twee niet-etnisch Albanese ministers, van wie één Serviër, moeten tellen. Haekkerup zal op basis van zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van VR-resolutie 1244 de uiteindelijke verantwoordelijkheid hebben en zal maatregelen kunnen nemen wanneer de nieuwe instituties zich niet in overeenstemming met die resolutie gedragen; voorts komt er een ombudsman. Ondanks sterk aandringen van etnisch Albanese zijde voorziet de regeling niet in een referendum gedurende de driejarige zittingstermijn van de nieuwe instituties. Haekkerup heeft tevens aangekondigd dat de algemene verkiezingen in Kosovo op 17 november 2001 zullen plaatsvinden. De OVSE is inmiddels met de voorbereidingen gestart, maar moet o.a. nog de medewerking zien te verkrijgen van de Servische autoriteiten bij het actualiseren van de lijsten van (Servische) stemgerechtigden.

Nederlandse inzet

Op de Nederlandse positie omtrent de onopgeloste politieke kwestie van de toekomstige status van Kosovo werd reeds ingegaan in hoofdstuk 3.2. De Regering is van mening dat in afwachting van een definitieve oplossing voor de status van Kosovo de internationale gemeenschap haar huidige rol, met name via UNMIK en KFOR, krachtig dient voort te zetten. Hierbij moet in de eerste plaats gestreefd worden naar een succesvol verloop van de voor dit jaar voorziene verkiezingen in Kosovo. Daarnaast dient verdere aandacht uit te gaan naar het uitbouwen van de rechtsstaat en het justitiële stelsel. T.b.v. bestrijding van het etnische geweld en de georganiseerde misdaad dient het politie-apparaat gestroomlijnd en uitgebreid te worden, terwijl ook nog een groot gebrek bestaat aan internationale - dus onpartijdige - rechters en officieren van justitie. Voorts verdienen de economische wederopbouw en de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen Belgrado en UNMIK de nodige aandacht.

De Nederlandse hulp in Kosovo was aanvankelijk vooral gericht op humanitaire hulp aan terugkeerders en de meest kwetsbare groepen op het gebied van voedsel, sociale basisvoorzieningen en ontmijning. De totale Nederlandse humanitaire hulpinspanning in 2000 bedroeg NLG 26,4 miljoen. Nu de algehele humanitaire situatie in Kosovo aanmerkelijk is verbeterd en UNMIK de zorg voor sociale voorzieningen heeft overgenomen kan de humanitaire hulp nog in 2001 worden afgebouwd. Alleen de ondersteuning van humanitaire ontmijning en (terugkeer van) etnische minderheden zal vooralsnog worden voortgezet.

Vanuit de filosofie dat bij het instellen door de internationale gemeenschap van een VN-bestuur, datzelfde bestuur ook de middelen moet hebben om volwaardig te kunnen functioneren, werd Nederland een belangrijke verlener van begrotingssteun aan UNMIK. Over 1999 en 2000 bedroeg deze steun ruim NLG 55 miljoen. De Central Fiscal Authority (CFA) van UNMIK fungeert de facto zowel als een centrale bank en als ministerie van financiën en is daarmee de belangrijkste partner voor de Nederlandse hulpinspanningen in Kosovo. In 2000 besteedde Nederland ca. NLG 90 miljoen aan de wederopbouw van Kosovo. Daarmee is Nederland één van de grootste bilaterale donoren. Naast de directe begrotingssteun aan UNMIK betrof het bijdragen aan het ontwikkelen van onafhankelijke radio en televisie, het (her)bouwen van huizen, het versterken van lokaal bestuur, wegenbouwactiviteiten en milieuprojecten. Daarnaast draagt Nederland ook fors bij aan de OVSE-missie in Kosovo. Dit jaar zal Nederland aanzienlijk minder bijdragen aan begrotingssteun voor UNMIK, aangezien inmiddels 70% van de UNMIK-begroting (geschat op DM 480 miljoen) wordt gefinancierd uit zelf gegenereerde inkomsten. Daarnaast zal opnieuw een bijdrage geleverd worden aan o.a. projecten ter bevordering van het lokale bestuur, infrastructuur, huizenbouw en fondsen voor de ondersteuning van midden en kleinbedrijf, waarvan er één speciaal is opgericht voor ondernemers afkomstig uit etnische minderheden.

Kroatië

Huidige situatie

Na een periode van isolement onder het bewind van voormalig president Tudjman heeft Kroatië met het aantreden van de nieuwe president Mesic en premier Racan in februari 2000 weer aansluiting gevonden bij de internationale gemeenschap. De nieuwe regering - een coalitie van zes voormalige oppositiepartijen - behaalde meteen een aantal zichtbare resultaten op buitenlands-politiek terrein. Zo is Kroatië in april 2000 toegetreden tot het Partnerschap-voor-Vrede-programma van de NAVO en in november 2000 tot de WTO. Verder is in het eerste regeringsjaar de samenwerking met ICTY goed op gang gekomen. Zagreb stelt zich coöperatief op ten aanzien van een groot aantal verzoeken van het ICTY inzake o.a. onderzoek op locatie en overdracht van documenten. Het grootste succes dat de regering heeft weten te behalen is het succesvol afronden van de onderhandelingen voor een Stabilisatie- en Associatie-overeenkomst met de EU; deze SAO werd op 14 mei jl. geparafeerd en zal later in 2001 ceremonieel worden ondertekend.

De implementatie van de Stabilisatie- en Associatie-overeenkomst, alsmede de verdere integratie in Euro-Atlantische structuren zal de Kroatische buitenlands-politieke agenda voor de komende periode blijven domineren. Kroatië streeft ernaar om zo snel mogelijk een aanvraag voor kandidaat-lidmaatschap van de EU te kunnen indienen; in dit verband is inmiddels ook een begin gemaakt in Zagreb met de aanpassing van wetgeving aan het gemeenschappelijke acquis. Dit zal zeker gelet op het tempo dat de Kroatische regering in dit proces wil houden niet altijd een eenvoudige zaak zijn. Immers aquis-overname heeft vergaande consequenties voor bijvoorbeeld landbouw, mededinging en milieu. Zowel de EU Commissie via haar CARDS programma als EU-lidstaten via hun bilaterale instrumenten zullen de hulp aan Kroatië in de komende jaren richten op ondersteuning van dit proces. Concreet betekent dit o.a. kennisuitwisseling en ondersteuning door experts van vakministeries op technische dossiers. Zo zal het EU-dossier ook op binnenlands politiek terrein een belangrijke motor zijn voor het voortzetten van het hervormings- en aanpassingproces dat Kroatië zal doormaken.

De relatie tussen Kroatië en Bosnië-Herzegovina is fundamenteel gewijzigd. Uitgangspunt vormde het erkennen van de territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina. Met het oog hierop heeft de Kroatische regering al kort na haar aantreden gestreefd naar een grotere transparantie in haar banden met de Bosnische Kroaten. In dit verband stelde Zagreb zich op het standpunt dat de Bosnische Kroaten weliswaar etnische Kroaten zijn en er zeker sprake is van culturele banden, maar dat zij onderdanen zijn van Bosnië-Herzegovina en Sarajevo, ook in politiek opzicht, als hun hoofdstad dienen te beschouwen. Deze nieuwe opstelling is gepaard gegaan met een transparantie van en een sterke reductie in de financiële ondersteuning van deze groep. Het bestendigen van de relatie tussen de beide landen wordt voor de middenlange termijn verwacht. Hierbij zal Kroatië inmenging in de interne politiek van Bosnië-Herzegovina zoveel mogelijk willen voorkomen maar anderzijds willen pogen een matigende invloed te hebben op Bosnisch-Kroatische leiders en trachten te overtuigen van samenwerking met de internationale gemeenschap en respectering van het Dayton-akkoord.

Ondanks de vliegende start in haar eerste jaar heeft de regering Racan voor de komende periode een volle en lastige binnenlandse politieke agenda. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar de herstructurering van de economie. Kort na het aantreden van de regering brachten IMF en WB een rapport uit over de economische situatie van Kroatië. In dit rapport wordt de aandacht gevestigd op een aantal structurele problemen, die opgelost moeten worden teneinde economische herstel in Kroatië te realiseren. Hierbij moet worden gedacht aan beperking van de overheidsuitgaven, afslanking van het overheidsapparaat, hervorming van het pensioenstelsel en verzekeringsstelsel voor ziektekosten, terugdringing werkloosheid, versnelling van de privatisering en verbetering investeringsmogelijkheden. Echter, een aantal pijnlijke beslissingen dat nodig is om verdere macro-eonomische groei te bereiken is vooralsnog niet genomen. Niettemin zal hiermee dit jaar een begin moeten worden gemaakt als onderdeel van een meerjarig macro-economisch aanpassingsprogramma zoals overeengekomen met IMF en Wereldbank.

Ook de terugkeerproblematiek zal in de komende jaren nog de aandacht van de Kroatische regering blijven vragen. Na de regeringswisseling is in 2000 een sterke toename te zien geweest in de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden (voornamelijk Kroatische Serviërs) naar Kroatië. Niettemin is de terugkeer niet altijd duurzaam gebleken. Weliswaar heeft de regering een groot deel van de wetgeving aangepast door discriminerende elementen of effecten weg te verwijderen, maar is zij vooralsnog niet in staat gebleken iedere weerstand op lokaal niveau tegen de terugkeerders te doorbreken. Lokaal bestuur wordt, zeker in de terugkeergebieden, nog vaak gedomineerd door leden van de voormalige regeringspartij HDZ. Hier komt weliswaar na de lokale verkiezingen enige verandering in, doch naar verwachting niet in de terugkeergebieden. Resultaat is dat vluchtelingen bij terugkomst niet alleen stuiten op gebrek aan medewerking van autoriteiten bij het herstel van huizen, het oplossen van eigendomskwesties, het te gelde maken van pensioenaanspraken en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke vonnissen, maar ook op het gebrek aan werk in de terugkeergebieden. De Kroatische regering heeft zich inmiddels gerealiseerd dat het zaak is om snel voortgang te maken op dit terrein daar anders dit onderwerp terecht op de internationale agenda zal blijven terugkeren. Hiertoe is thans een plan van aanpak opgesteld (zgn. Knin-plan) dat voor een groot deel uit de Kroatische overheidsbegroting zal worden gefinancierd. Hoewel het plan ambiteuze doelstelling heeft zal niettemin de oplossing van de terugkeerproblematiek een meerjarige commitment van de regering vereisen.

Nederlandse inzet

In de beschreven context is inmiddels sprake van een verdieping van de bilaterale relaties tussen Kroatië en Nederland. Via MATRA (Maatschappelijk Transitieprogramma) wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en versterking van het maatschappelijk middenveld in Kroatië. Voor de nabije toekomst staat een verruiming van het programma op stapel waardoor het land, hoewel het nog niet kwalificeert als pre-accessie land, toegang krijgt tot een aantal onderdelen van het pre-accessie MATRA-programma. Ook de Nederlandse vakministeries zijn in toenemende mate actief in Kroatië. Zo is onlangs het PSO-programma sterk uitgebreid en is een MoU over waterbeleid gesloten, dat thans primair door VenW (Rijkswaterstaat) wordt ingevuld op projectbasis, waarbij ook de Ministeries van LNV en VROM betrokken worden voor de benodigde expertise. Ook het Ministerie van VWS onderzoekt mogelijkheden tot samenwerking. Deze ingezette tendens, die zich met name richt op kennis en expertise uitwisseling, zal zich in de komende jaren voortzetten. Wegens de bijzonder kiesgroep-relatie met Kroatië is het mogelijk om lastens de non-ODA middelen in beperkte mate het instrument van macro-economische steun in te zetten. Indien een zgn. "residual financing gap" door de IFI's wordt geconstateerd, zal het mogelijk zijn om, indien de Kroatische regering zulks wenst, op bescheiden schaal aan co-financiering te doen t.b.v. Kroatië. De besluitvorming hieromtrent vindt plaats in overleg met de Ministeries van Financiën en Economische Zaken.

Voor de goede orde zij vermeld dat Kroatië met een inkomen van circa USD 5000 per hoofd van de bevolking niet in aanmerking komt voor reguliere hulpverlening in het kader van Ontwikkelingssamenwerking. Wel is in het kader van het Stabiliteitspact humanitaire hulp verleend ten behoeve van de terugkeer van vluchtelingen en minderheden naar Kroatië. Deze hulp wordt gecontinueerd, zij het op een lager niveau. Zoals boven beschreven is dit het resultaat van de verwachtbare grotere inspanning van de Kroatische regering in de nabije toekomst ter oplossing van de terugkeerproblematiek. Ten slotte zal de bilaterale militaire relatie met Kroatië een formeler karakter krijgen. Deze band is van belang voor de verdere opbouw en democratisering van de Kroatische defensieorganisatie. Het Kroatische defensiebeleid is gericht op verkleining van de krijgsmacht en transformatie tot een professioneel leger, inpasbaar in de Euro-Atlantische militaire structuren.

Macedonië

Huidige situatie

Tot begin dit jaar heeft Macedonië zich kunnen manifesteren als een redelijk stabiele factor op de Balkan. Sinds de onafhankelijkheid in 1991 is met wisselend succes door achtereenvolgende regeringen gewerkt aan de opbouw van een multi-etnische rechtsstaat en de transformatie naar een vrije martkteconomie, al leidden de achterstandspositie van het etnisch-Albanese deel van de bevolking (ruim eenderde van de bevolking) en de zwakke economie verscheidene malen tot spanningen en uitingen van ongenoegen bij de bevolking. Een belangrijke test doorstond Macedonië gedurende de Kosovo-crisis van 1999, toen dit land met circa 2 miljoen inwoners in enkele maanden tijd ruim 360.000 etnisch Albanese vluchtelingen uit Kosovo moest opvangen. De komst van deze vluchtelingen leidde tot spanningen langs etnische lijnen, omdat het onder slavische Macedoniërs de angst vergrootte voor verstoring van de huidige demografische balans (Albanees-Macedonische gezinnen zijn in tegenstelling tot slavisch-Macedonische families over het algemeen zeer kinderrijk). Tegelijkertijd ontstond irritatie bij het etnisch Albanese bevolkingsdeel over de niet altijd hartelijke ontvangst van de vluchtelingen door de Macedonische autoriteiten. De Macedonische politiek slaagde erin de onderhuidse irritatie niet te doen escaleren. De loyale ondersteuning vanuit Macedonië voor het NAVO-optreden in de Kosovo-crisis heeft internationaalalom lof geoogst. De economische schade van de Kosovo-crisis voor Macedonië was groot, doch de wederopbouw van de Kosovaarse economie onder UNMIK-bestuur bood veel perspectief voor de afzet van Macedonische landbouwproducten.

Het onderhouden van goede betrekkingen met de buurlanden heeft steeds tot de doelstellingen van het buitenlands beleid van Macedonië behoord; deze zijngaandeweg sterk verbeterd, al zijn de problemen met Griekenland over de officiele naam van het land Macedonië nog niet de wereld uit.

Over de oorzaken van de huidige crisis in Macedonië bestaan verschillende meningen. Duidelijk is dat de sociaal-economische situatie in het algemeen (gevolgen hervormingsbeleid, toename werkloosheid) een belangrijke bron van spanning in de Macedonische samenleving vormt. Daarnaast is het percentage etnisch-Albanezen onder de bevolking de laatste vijftien jaar sterk toegenomen; behalve een hogebevolkingsgroei is ook interne migratie binnen het voormalige Joegoslavië hiervan de oorzaak. Bij de volkstelling van 1994 bedroeg dit percentage 22,9 %; thans wordt aangenomen dat ten minsteeen derde van de bevolking van Macedonië etnisch Albanees is. De Macedonische regering stelt zich op het standpunt dat het geweld van de afgelopen maanden vooral geïmporteerd is uit Kosovo. Niet te ontkennen valt echter dat in Macedonië - naast de boven reeds genoemde algemene achtergrond van economische ontberingen en onevenwichtige bevolkingsontwikkeling - wel degelijk een voedingsbodem voor onvrede aanwezig was bij met name jonge etnisch Albanezen, voor wie het proces van emancipatie te langzaam ging. De belangrijkste eisen van de etnisch Albanese bevolking zijn steeds geweest:

Wijziging van de grondwet; m.n. erkenning van de etnisch Albanese bevolkingsgroep als constituerende entiteit (i.p.v. als minderheid);

Erkenning van het Albanees als tweede officiële taal;

Erkenning van het recht op hoger onderwijs in de Albanese taal en verbetering van de kwaliteit van hetAlbaneestalig primair en secundaironderwijs; een recente wetswijziging maakt hoger onderwijs in het Albanees door particuliere instellingen weliswaar mogelijk, doch de meeste Albanese Macedoniërs vinden dat naast twee
slavisch-Macedonischestaatsuniversiteiten plaats zou zijn geweest voor een Albaneestalige staatsuniversiteit;

Meer bevoegdheden voor lokale besturen, waardoor de grote etnisch-Albanese gemeenschappen in de gelegenheid worden gesteld over de eigen situatie te beslissen;

Toename van het percentage etnisch Albanezen bij de politie, het leger en de centrale overheidsfuncties.

Ondanks het feit dat etnisch-Albanese partijen van vrijwel alle regeringen sinds de onafhankelijkheid deel uitmaakten, is ten aanzien van deze verlangens de afgelopen jaren weinig voortgang geboekt. De eerste jaren na de onafhankelijkheid ging vrijwel alle aandacht van de regeringenuit naar het verkrijgen van macro-economische stabilisatie en werden politiek gevoelige hervormingen vooruitgeschoven. Ontbrekende wettelijke kaders voor bepaalde situaties leidden verscheidene malen tot emotionele uitbarstingen onder de etnisch Albanese bevolkingsgroep: de oprichting in 1994 van de particuliere Albaneestalige universiteit in Tetovo (zowel voorstanders als tegenstanders beriepen zich op de Macedonische grondwet) werdnimmer door de Macedonische autoriteiten erkend; een incident over het gebruik van etnisch Albanese symbolen in overwegend door etnisch Albanezen bewoonde steden, i.c. de nationale Albanese vlag op overheidsgebouwen leidde in 1997 tot bloedige rellen. Ook in dit laatste geval was de wetgeving niet eenduidig en konden voor-en tegenstanders zich beroepen op (ontbrekende) wetgeving. De roep om maatschappelijke erkenning als op één na grootste meerderheid van Macedonië en niet als een minderheid met bepaalde minderheidsrechten speelt zich af in een samenleving met eenzwak functionerende economie in transitie, waarin de slavische Macedoniërs traditioneel de sleutelposities innamen.

Het uitbreken van gewelddadigheden in het voornamelijk door Albanese Macedoniërs bewoonde noorden van het land werd aanvankelijk afgedaan door de Macedonische autoriteiten als een voorval in de reeks niet opgeëiste aanslagen in het land door criminele elementen. Het werd anders, toen eind februarienkele politieagenten bij een aanslag de dood vonden en circa tweehonderd gewapende strijders vanuit Kosovo naar de grensplaats Tanushevci optrokken. De Macedonische autoriteiten hebben, daartoe gestimuleerd door de internationale gemeenschap, lang gewacht met een militaire reactie. Eind maart, na een intensieve strijd in het noordwesten van Macedonië, claimden de Macedonische veiligheidstroepen de overwinning. De zich als tak van het UCK presenterende etnisch- Albanese strijders (UCK-M) kondigden echter aan na medio april te beginnen met de stadsguerilla, wanneer de Macedonische regering niet zou ingaan op de politieke eisen die inmiddels waren geformuleerd. Die kwamen grosso modo overeen met de sinds jaar en dag door democratisch gekozen politieke vertegenwoordigers van etnisch Albanese partijen nagestreefde doelen. Begin april ging onder leiding van President Trajkovkside politieke dialoog over uitstaande interetnische kwesties formeel van start. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Solana, werd door de Macedonische autoriteiten uitgenodigd hierbij een faciliterende rol te spelen. De keuze viel mede op Solana, omdat een koppeling met het Stabilisatie- en Associatieproces voor de hand lag en op deze manier het starten met de dialoog niet kon worden toegeschreven aan de gewapende strijd van de UCK-M. De politieke dialoog heeft tot op heden weinig concrete resultaten opgeleverd. Wel werdeen regering van nationale eenheid gevormd die totaan de vervroegde parlementsverkiezingen van januari 2002 de actuele problemen het hoofd moet bieden. Eind april begonnen de Albanese strijders met de tweede fase van de gewapende strijd, een guerilla in meerdere steden.

Tegen de achtergrond van de gewapende strijd tracht de Macedonische regering een hervormingsprogramma gericht op structurele hervormingen en economische groei te realiseren. De economie groeide in 2000 met 6% mede als gevolg van de mogelijkheden van uitvoer naar Kosovo, maar de Macedonische autoriteiten realiseren zich dat voor een duurzame economische groei investeerders moeten worden aangetrokken. Vereenvoudiging van de regelgeving op handelsgebied, en harmonisatie in de richting van de EU, heeft prioriteit. De bevolking merkte weinig van de economische groei. De economische hervormingen kwamen hard aan bij de bevolking: de sluiting van verlieslijdende staatsbedrijven heeft geleid tot toename van de werkloosheid (thans circa 40%), de invoering van de BTW en het marktconform maken van electriciteitstarieven betekenden hogere lasten. Om de druk voor de bevolking te verminderen besloot de Macedonische regering begin 2001 de inkomstenbelasting te verlagen, bevroren banktegoeden terug te geven en het tarief van de BTW te verlagen. Daarnaast wordt het beleid ten aanzien van sociale uitkeringen aangescherpt: meer gericht op de echt kwetsbare groepen. Het gewapende conflict van de afgelopen maanden heeft aantoonbaar een negatief effect op de Macedonische economie gehad. De schade aan de Macedonische economie zou volgens schattingen van de regering zijn opgelopen tot DM 800 miljoen.Het IMF gaat uit van een financieringstekort over 2001 van tenminste USS 70 miljoen. Belangrijk voor de lange termijn is dat deexport naar Kosovo (was 16% van het totaal, thans vrijwel nihil)stagneerde omdat de grensovergangen maanden gesloten moesten blijven voor alle verkeer. Het IMF verwacht welhervatting van de export naar Kosovo, doch op een aanzienlijklager niveau. Ook het niveau van investeringen in Macedonië daalde de afgelopen maanden spectaculair. Het IMF gaat voor 2001 uit van een negatieve groei. De Macedonische hoop voor de toekomst is gevestigd op de mogelijkheden die de op 9 april jl. getekende Stabilisatie-en Associatieovereenkomst met de EU biedt (het zal overigens nog minstens anderhalf jaar duren voordat het verdrag door de 15 EU-lidstaten is geratificeerd).

De situatie in Macedonië is uiterst gespannen. Er is nauwelijks sprake van substantiële vooruitgang m.b.t. de politieke dialoog en de strijders van het UCK-M houden in het noorden van het land enkele dorpen bezet. Aan de bezetting door de Albanese strijders van het op 10 km. afstand van hoofdstad Skopje gelegen Aracinovo kwam op 24 juni jl. een einde toen, na bemiddeling van NAVO en EU, de Albanese strijders een door NAVO-militairen begeleide vrije aftocht kregen. Het feit dat betrokken strijders met wapens en al ongehinderd konden vertrekken naar elders heeft veel irritatie gewekt onder de slavisch-Macedonische bevolking. Tijdens een demonstratie van enkele duizenden personen op 25 juni jl. tegen de Macedonische regering en de rol van EU en NAVO ten aanzien van de ontruiming van Aracinovo, werden vernielingen aangericht aan het parlementsgebouw in Skopje. Het aantal vluchtelingen en ontheemden bedraagt inmiddels ca. 110.000; 60.000 hiervan worden opgevangen in Kosovo, voornamelijk in gastgezinnen.

Nederlandse inzet

Vrijwel direct na de onafhankelijkheid is de hervormingsgerichte koers van Macedonië door Nederland ondersteund medevanuit de gedachte dat een stabiel en welvarend Macedonië van belang is voor de stabiliteit op de Balkan als geheel. Binnen de bilaterale samenwerking is de
ontwikkelingssamenwerkingsrelatie prominent aanwezig. Macedonië is geplaatst op de lijst van landen waarmee Nederland een structurele relatie wenst te onderhouden ("17+3"landen). In overleg met de Macedonische autoriteiten is bepaald dat deze bilaterale samenwerking zich concentreert op de sectoren onderwijs, rurale ontwikkeling, (financieel) openbaar bestuur en financiële infrastructuur. Daarnaast komt Macedonië in aanmerking voor begrotingssteun en worden activiteiten van NGO's op het gebied vanmensenrechten, democratisering en vredesopbouw, gefinancierd. Van meet af aan zijn ook diverse projecten van HCNM Van der Stoel, gericht op vermindering van de interetnische spanningen en op verbetering van de achterstandspositie van de etnisch-Albanese bevolkingsgroep, financieel ondersteund. Nederland heeft zich bereid verklaard financiële en technische ondersteuning te leveren voor de inzet van Van der Stoel ten aanzien van het onderdeel constitutionele herziening uit de politieke dialoog. Nederland heeft meermalen binnen EU-kader aangedrongen op de ontwikkeling van een hulpscenario, wannneer een vredesakkoord zou zijn bereikt; dan is snel en gerichte hulp nodig. Nederland heeft begin deze maand bekendgemaakt NLG 5 miljoen bij te dragen aan activiteiten die kunnen bijdragen aan het verminderen van de de spanningen in de huidige situatie, zoals humanitaire hulp, rehabilatie van scholen en steun bij de implementatie van lokaal zelfbestuur. Ook de reeds voor het uitbreken van de gewelddadigheden toegezegde steun van US$ 5 miljoen aan deSouth East Europe University, een particuliere Albaneestalige instelling van hoger onderwijs, die op 1 oktober officieel van start gaat met een modern - op Europa gericht - curriculum, vindt plaats vanuit de wens om bij te dragen aan conflictpreventie.

De NAVO heeft zich bereid verklaard om de vrijwillig in te leveren wapens van het UCK-M in ontvangst te nemen en te vernietigen (operatie Essential Harvest). Daaraan zijn de volgende voorwaarden verbonden: een staakt-het-vuren van de kant van het UCK-M en de Macedonische strijdkrachten, een geloofwaardig politiek akkoord tussen de Macedonisch-Slavische en -Albanese politieke partijen, en de uitdrukkelijke beperking van de operatie tot het verzamelen van de vrijwillig door het UCK-M ingeleverde wapens. Nederland heeft in NAVO-kader tevens de voorwaarde gesteld dat een plan wordt uitgewerkt voor een exit-strategie voor een "worst case scenario" voordat de feitelijke uitzending van eenheden aan de orde komt. De voorziene tijdsduur van de operatie bedraagt in beginsel 30 dagen. Op het moment van schrijven van deze notitie heeft Nederland voor planningsdoeleinden aangegeven, onder voorbehoud van nadere politieke besluitvorming, aan de eventuele operatie een infanteriecompagnie (circa 250 militairen) bij te dragen.Verder is de Nederlander Feith namens de SG NAVO actief betrokken bij pogingen een staakt-het-vuren tot stand te brengen tussen de regering en de Albanese extremisten.

De economische samenwerking tussen Nederland en Macedonië is beperkt. Via het PSO-programma vinden delen van het Nederlandse en Macedonische bedrijfsleven elkaar weliswaar op het niveau van het midden-en kleinbedrijf, maar de effecten van het programma zijn echter (nog) niet van dien aard dat dit tot uitgebreide commerciële samenwerkingsrelaties heeft geleid. Nederlandse investeeerders hebben tot op heden nog weinig interesse in Macedonië getoond. Er bestaat een technische samenwerking tussen de Nederlandse en Macedonische ministeries van Financiën.

De Nederlandse inzet ten aanzien van Macedonië zal de komende jaren in het verlengde liggen van de huidige inzet. Zolang de Macedonische regering streeft naar het op democratische wijze realiseren van een multi-etnische rechtsstaat en een vrije markteconomie kan het land rekenen op Nederlandse politieke en financiële steun.

Moldavië

Huidige situatie

Begin dit jaar maakte Moldavië een belangrijke politieke omwenteling door toen parlementsverkiezingen overweldigend werden gewonnen door de Communistische Partij Moldova (CPM). De CPM bezet nu 71 zetels van het 101 zetels tellende parlement. In april dit jaar koos het parlement de communistische partijleider Vladimir Voronin tot president. Ook de nieuwe regering o.l.v. de zakenman Vasile Tarlev is door de communisten samengesteld. Het is nog moeilijk te voorspellen wat deze omwenteling betekent voor het economisch en democratisch hervormingsproces in Moldavië. Enerzijds betekent de overwinning van de communisten een einde aan de binnenlandse politieke instabiliteit. Deze werkte in het verleden verlammend bij het doorvoeren van de noodzakelijke structurele hervormingen. De aanstelling van een niet-communistische technocratische premier en de herbenoeming van een aantal belangrijke ministers (Economische Hervormingen en Financiën) uit de regering-Braghis lijkt bovendien te wijzen op een pragmatische houding van de communisten. Het regeringsprogramma houdt vast aan de strikte inflatie- en begrotingsdoelstellingen van deze en begin mei trad Moldavië toe tot de WTO. Inmiddels is ook besloten dat Moldavië zal gaan deelnemen aan het Stabiliteitspact.

Anderzijds omvat het economisch programma van de nieuwe regering een groot aantal economische maatregelen, die in duidelijke tegenspraak zijn met de Poverty Reduction Growth Facility (PGRF), zoals prijscontroles, importquotas, het verstrekken van preferentiële exportkredieten en het terugdraaien van de privatisering van de wijn- en tabakssector. Onduidelijk is in hoeverre de regering vast wenst te houden aan deze maatregelen aangezien hiermee de multilaterale financiële steun in gevaar komt. Ondanks recent economisch herstel en een bescheiden groei van 1,9% in 2000 is deze steun vitaal voor de Moldavische economie. Sinds begin jaren '90 is de economie vrijwel onafgebroken gekrompen en de buitenlandse schuldenlast bedraagt dit jaar USD 90 miljoen en in 2002 USD 200 miljoen. In 2002 zal de totale publieke schuldenlast zelfs 90% van de overheidsbegroting beslaan. Een schuldencrisis lijkt zonder externe financiering onafwendbaar.

De terugtrekking van Russisch materieel uit Transdnjestrië is nog steeds één van de voorwaarden die de NAVO-landen stellen aan de ratificatie van het in 1999 aangepaste CSE-Verdrag. In de Final Act bij dit verdrag is vastgelegd dat het Russische verdragsgebonden materieel (TLE) vóór 31 december 2001 teruggetrokken moet zijn. In de "Istanbul Summit Declaration" van 1999 is daarnaast nog afgesproken dat alle Russische troepen uiterlijk einde 2002 geheel uit Moldavië zullen zijn terug getrokken. Nederland draagt financieel bij aan het OVSE Trustfund dat is opgericht ten behoeve van de terugtrekking van Russische troepen en materieel. De terugtrekking verloopt tot dusverre echter bijzonder traag en het is zeer de vraag of Rusland de overeengekomen deadlines kan halen.

Na de recente regeringswisseling in Chisinau is de situatie onzeker. Er bestaat een mogelijkheid dat de nieuwe regering een overeenkomst zal sluiten met Moskou over de stationering van de troepen. In dat geval zullen Nederland en de bondgenoten moeten bezien in hoeverre dit van invloed is op de ratificatie van het aangepaste CSE-verdrag. De afspraken in de Final Act en de Istanbul Summit Declaration zijn in ieder geval niet juridisch bindend. Politiek gezien zou echter een voortdurende aanwezigheid van Russische troepen en wapens minder wenselijk zijn o.m. met het oog op mogelijke (ongewenste) proliferatie van de in Transdnjestrië aanwezige kleine wapens.

Nederlandse inzet

Moldavië is één van de voormalige communistische landen in Oost-Europa die in aanmerking komen voor structurele macrosteun via het multilaterale kanaal mits voldaan wordt aan de voorwaarden van goed beleid en goed bestuur. Daarnaast staat Moldavië op de GMV-lijst en is het land begunstigde van het PSO-programma. Over de periode 1993-1998 heeft Nederland NLG 37 miljoen aan betalingsbalanssteun verleend. In december 2000 droeg Nederland USD 10 miljoen bij aan de tweede tranche van het Structureel Aanpassingskrediet van de Wereldbank. Deze macrosteun was reeds in 1999 toegezegd maar kon niet worden uitgekeerd omdat Moldavië niet "on track" was met het IMF- en Wereldbank-programma. In december 2000 slaagde de Moldavische regering er in een akkoord met het IMF te bereiken over een driejarig PGRF. Hierbij werd tevens het interim-PRSP goedgekeurd. Teneinde Moldavië in de zeer precaire sociaal-economische omstandigheden enige extra financiële steun te bieden, mede gezien het hervormingsgezinde beleid van de toenmalige regering-Braghis, besloot Nederland in de augustus vorig jaar een Wereldbankproject voor de hervorming van de gezondheidssector te co-financieren voor een totaalbedrag van USD over de periode 2000-2005. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het vormgeven van een meerjarig GMV-kader waarbij het accent zal liggen op de bevordering van capaciteitsopbouw en mensenrechten.

Hoewel het niet waarschijnlijk is dat Moldavië de samenwerking met IMF en Wereldbank zal verbreken dient wel rekening te worden gehouden met een vertraging van de structurele hervormingen en een zgn. "stop-go" beleid van de regering. Het verloop van de hervormingen zal bepalend blijven voor het verlenen van Nederlandse macro-steun. Hetzelfde geldt voor het eerder gedane Nederlandse aanbod om op verzoek van de Wereldbank gastland te zijn voor een donorconferentie voor Moldavië. Een "marketable" hervormingsprogramma van de Moldavische regering blijft een voorwaarde voor een dergelijke conferentie.

Overzichtstabel ODA-middelen

Begunstigd land 1999 2000 2001 2002

Albanië 3.647,00 8.702,00 15.000,00 15.000,00

Bosnië & Herzegovina 160.312,00 114.971,00 90.000,00 60.000,00

Kroatië 1.128,00 12.320,00 5.000,00 PM

FRJ/Servië 0,00 67.800,00 20.000,00 15.000,00

FRJ/Montenegro 2.300,00 600,00 2.000,00 PM

FRJ/Kosovo 131.000,00 86.902,00 60.000,00 40.000,00

Macedonië 25.577,00 49.879,00 50.000,00 50.000,00

Totaal Regionaal 0,00 36.621,00 63.000,00 50.000,00

Moldavië 4.047,00 32.116,00 25.000,00 21.000,00

Nog nader te vast te stellen 0,00 0,00 30.000,00 60.000,00

Totaal 328.011,00 409.911,00 360.000,00 311.000,00 Uitgaven in duizenden NLG
Afkortingenlijst

BiH Bosnië-Herzegovina

BNP Bruto Nationaal Produkt

CARDS Community Assistance Programme for Reconstruction, Development and

Stablisation

CFA Central Fiscal Authority, Kosovo

CSE-verdrag verdrag over Conventionele Strijdkrachten in Europa, 1990

Dayton-verdrag General Framework Agreement for Peace (Dayton, 1995)

EBRD European Bank for Reconstruction and Development

ECMM European Commission Monitoring Mission (thans geheten EUMM)

EIB Europese Investeringsbank

EU Europese Unie

EZ Ministerie van Economische Zaken

FRJ Federale Republiek Joegoslavië

HCNM High Commissioner on National Minorities

HLSG High Level Steering Group for South-East Europe

HLWG High Level Working Group on Asylum and Migration

IAC Interim Advisory Council

ICRC International Committee of the Red Cross

ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia

IFC International Finance Co-operation

IFI's Internationale Financiële Instellingen (WB, IMF, EBRD, EIB)

IFOR Implementation Force

IMF Internationaal Monetair Fonds

JIAS Joint Interim Administratieve Structure

KFOR Kosovo Force

KTC Kosovo Transitional Council

LNV Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

MATRA Maatschappelijk Transitieprogramma (Midden- en Oost-Europa)

MKB Midden- en Kleinbedrijf

MND-SW Multinational Division South West

MoU Memorandum of Understanding

NGO Niet-gouvernementele organisatie

NIO Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.

ODA Official Development Assistance

ODIHR Office for Democratic Institutions and Human Rights

OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa

PESP Programma Economische Samenwerking Projecten

PIC Peace Implementation Council

PRGF Poverty Reduction and Growth Facility

PRSP Poverty Reduction Strategy Paper

PSO Programma Samenwerking Oost-Europa

PvV Partnerschap voor Vrede

RvE Raad van Europa

SAO Stabilisatie- en Associatieovereenkomst

SENO Stichting Economische Samenwerking Nederland Opkomende markten

SFOR Stabilisation Force

SFRJ Socialistische Federale Republiek Joegoslavië

SP Stability Pact for Southeast Europe

UNDP United Nations Development Programme

UNECE United Nations Economic Commission for Europe

UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees

UNICEF United Nations Children's Fund

UNIPTF United Nations International Police Task Force

UNMIBH United Nations Mission in Bosnia-Herzegovina

UNMIK United Nations Interim Administration Mission in Kosovo

UNPROFOR United Nations Protection Force

VN Verenigde Naties

VR Veiligheidsraad (VN)

VROM Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu

VWS Ministerie van Verkeer en Waterstaat

WB Wereldbank

WFP World Food Programme

WLSG Working Level Steering Group (onder HLSG)

WTO World Trade Organisation

Kenmerk
Blad /2

===
AFMELDEN
Mail naar mailto:dvl-afmelden@minbuza.nl indien u zich nu wilt afmelden.

WIJZIGEN
Wijzig uw huidige abonnement door het via http://www.minbuza.nl/bestel.asp te overschrijven.

Met vriendelijke groet,
Redactie BZ-internetsite