Centrale Raad van Beroep Utrecht
Koppelingswet deels in strijd met IVBPR
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 26-06-2001
PERSBERICHT
Koppelingswet deels in strijd met IVBPR.
De Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter in sociale
zekerheidsgeschillen) heeft vandaag uitspraak gedaan in een aantal
verschillende zaken waarin besluiten gebaseerd op de zgn.
Koppelingswet aan de orde waren. De Raad acht deze besluiten in strijd
met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
politieke rechten (IVBPR).
Op grond van de Koppelingswet kunnen vreemdelingen die niet rechtmatig
in Nederland verblijven vanaf 1 juli 1998 geen aanspraak meer maken op
diverse voorzieningen, waaronder uitkeringen als in deze procedures
aan de orde: kinderbijslag, bijstand en uitkeringen ingevolge de
werknemersverzekeringen (Zw, WW en WAO). De uitspraken van vandaag
hebben betrekking op vreemdelingen die al voor 1 juli 1998, soms zelfs
vele jaren, bijstand of kinderbijslag ontvingen.
De Centrale Raad van Beroep stelt in de uitspraken vast dat in de
Koppelingswet een onderscheid naar nationaliteit aan de orde is als
bedoeld in artikel 26 IVBPR, nu aan vreemdelingen slechts onder
bepaalde voorwaarden rechten worden verleend, die aan Nederlanders
zonder die voorwaarden worden toegekend. De Raad acht voor dit
onderscheid op zich een toereikende rechtvaardiging aanwezig, mede
gelet op de doelstelling van de Koppelingswet (geen aanspraak op
uitkering bij wederrechtelijk verblijf in Nederland en voorkomen van
schijnlegaliteit), dit mede ter ondersteuning van een consistent
vreemdelingenbeleid.
Deze rechtvaardiging geldt ook voor de categorie vreemdelingen aan wie
toestemming is verleend om in afwachting van een beslissing op hun
aanvraag om een verblijfsstatus of in het kader van procedure daarover
(voorlopig) in Nederland te blijven.
Voor een specifieke groep vreemdelingen gaat deze rechtvaardiging naar
het oordeel van de Raad echter niet op. Het betreft hier de
vreemdelingen aan wie reeds voor 1 juli 1998 toestemming was verleend
hun procedure hier te lande af te wachten en die (soms al langdurig)
een uitkering ontvingen of verzekerd waren ingevolge de volks- en/of
werknemersverzekeringen. Deze personen zijn immers voor 1 juli 1998 in
staat gesteld een zekere rechtspositie in Nederland op te bouwen,
zodat het doel dat de Koppelingswet beoogt te voorkomen voor hen al is
ingetreden. Van een geschikt en noodzakelijk middel om het door de
Koppelingswet beoogde doel te bereiken kan derhalve voor deze groep
niet gesproken worden. Dit betekent dat voor deze specifieke groep de
intrekking van de bijstand, de weigering van verdere kinderbijslag en
de beëindiging van de verzekering voor de werknemersverzekeringen niet
gerechtvaardigd is.
Utrecht, 26 juni 2001.