Titel: Heffingskortingen bij overlijden
Heffingskortingen bij overlijden
Directie Rechtstoepassingsbeleid
Besluit van 29 juni 2001, nr. RTB2001/1725M
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten
Inleiding
Vanaf 2001 worden er voorlopige teruggaven verleend, rekening houdend
met de (aanvullende) kinderkorting, de combinatiekorting, de
(aanvullende) alleenstaande ouderkorting en in bepaalde gevallen de
algemene heffingskorting, door middel van een voorlopige teruggaaf.
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze kortingen
is dat het kind of de partner meer dan zes maanden tot het huishouden
van de belastingplichtige behoort. Bij de aanvraag van zon voorlopige
teruggaaf moet vooraf een inschatting worden gemaakt. Bijvoorbeeld
door overlijden vóór 1 juli van een kalenderjaar kan het zich voordoen
dat niet aan deze eis wordt voldaan. De voorlopige teruggaaf zou dan
moeten worden stopgezet en het reeds uitbetaalde bedrag aan voorlopige
teruggaaf wordt na afloop van het jaar bij de definitieve aanslag weer
ingevorderd of verrekend. Het Tweede Kamerlid Kuijper heeft hier
vragen over gesteld. Zoals uit het antwoord op de kamervragen (RTB
2001-00726) blijkt acht ik het niet wenselijk dat een voorlopige
teruggaaf wordt teruggevorderd in geval uitsluitend door overlijden
niet aan de referentieperiode wordt voldaan. Ik ben voornemens een
voorstel tot wijziging van de Wet IB 2001 te doen, in die zin dat aan
de artikelen 8.12, 8.14, 8.15 en 8.16 een lid wordt toegevoegd waarin
wordt geregeld dat de zes-maands-termijn niet van toepassing is in
geval van overlijden. Aan art. 8.9 wordt een lid toegevoegd waarin
wordt geregeld dat de belastingplichtige in geval door overlijden niet
aan de zes-maands-eis wordt voldaan, geacht wordt meer dan zes maanden
dezelfde partner te hebben gehad.
Goedkeuring
Vooruitlopend op deze wetswijziging keur ik met terugwerkende kracht
tot 1 januari 2001 goed dat:
* de zes-maands-eis bij de (aanvullende) kinderkorting (artt. 8.12
en 8.13), de combinatiekorting (art. 8.14) niet van toepassing is,
indien uitsluitend door overlijden van het desbetreffende kind
niet aan deze voorwaarde wordt voldaan.
* de zes-maands-eis bij de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting
(artt. 8.15 en 8.16) niet van toepassing is, indien uitsluitend
door het overlijden van de belastingplichtige of het
desbetreffende kind niet aan deze voorwaarde wordt voldaan
* de belastingplichtige geacht wordt meer dan zes maanden dezelfde
partner te hebben gehad, indien voor de algemene heffingskorting
(art. 8.9) uitsluitend door overlijden van de belastingplichtige
of zijn partner niet aan de zes-maands-eis wordt voldaan