Ministerie van Financien

Titel: Maatregelen in verband met de mond- en klauwzeercrisis



Maatregelen in verband met de mond- en klauwzeercrisis

Directie Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst

Besluit van 21 juni 2001, nr. RTB2001/2465M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Hoofdstuk 1. Inleiding

Dit besluit vervangt het besluit van 7 mei 2001, nr. RTB2001/1835M.

In verband met de mond- en klauwzeercrisis heb ik een aantal maatregelen van fiscaal-technische en fiscaal-organisatorische aard getroffen. Deze maatregelen zijn in de eerste plaats bedoeld voor ondernemers die direct zijn getroffen door de gevolgen van de mond- en klauwzeercrisis. Daarbij moet worden gedacht aan veehouderijen, fokkerijen en mesterijen die door het mond- en klauwzeervirus zijn besmet of in verband met de aanwezigheid van het mond- en klauwzeervirus in Nederland rechtstreeks in hun bedrijfsvoering zijn beperkt. Daarnaast is een deel van de in dit besluit opgenomen maatregelen (de hoofdstukken 2, § 3, en 5 tot en met 7) ook van toepassing op al die bedrijven waar een (tijdelijke) terugval in de bedrijfsvoering valt te herleiden tot de mond- en klauwzeercrisis.

Ten behoeve van de coördinatie van uitvoerende maatregelen op het onderhavige terrein heb ik de directeur Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst aangewezen als contactpersoon op het ministerie.

De hiervoor bedoelde maatregelen die zonodig nog nader zullen worden aangevuld en een overzicht van de fiscale aspecten die voor de betrokken bedrijven van belang kunnen zijn, zijn opgenomen in de hierna volgende hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 2. Behandeling van aangiften:

§ 2.1. Behandeling van aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting

§ 2.2. Behandeling van aangiften omzetbelasting, loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen veehouders

§ 2.3. Behandeling van aangiften omzetbelasting, loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen in geval van betalingsproblemen

Hoofdstuk 3. Lopende bezwaar- en beroepstermijnen

Hoofdstuk 4. Belastingconsulenten

Hoofdstuk 5. Uitstel van betaling

Hoofdstuk 6. Enkele IB/Vpb-aspecten:

§ 6.1. Voorlopige aanslagen IB/Vpb en voorlopige teruggaaf bij carry-back

§ 6.2. Afwaardering bedrijfsmiddelen

§ 6.3. Afwaardering voorraden

§ 6.4. Extra bedrijfskosten

§ 6.5. Willekeurige afschrijving

§ 6.6. Uitkeringen

§ 6.7. Betalingstermijn lijfrentepremies

Hoofdstuk 7. Belasting zware motorrijtuigen

Hoofdstuk 8. Omzetbelasting

Hoofdstuk 9. Giften en uitkeringen

Hoofdstuk 2. Behandeling van aangiften

De in § 2.1. en § 2.2. opgenomen maatregelen zijn uitsluitend van toepassing op veehouders (veehouderijen, mesterijen en fokkerijen) die ten gevolge van de mond- en klauwzeercrisis niet in staat zijn tijdig hun fiscale aangiften te doen. De in § 2.3. opgenomen maatregelen zijn van toepassing op alle bedrijven die ten gevolge van deze crisis betalingsproblemen ondervinden.

§ 2.1. Behandeling van aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting

Aan de in de aanhef van dit hoofdstuk bedoelde veehouders verleent de inspecteur op verzoek uitstel voor het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting tot 31 augustus 2001. Het uitstel kan op verzoek worden verlengd indien bedoelde belastingplichtigen ook op 31 augustus 2001 in verband met de gevolgen van de mond- en klauwzeercrisis redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht een juiste aangifte te doen.

§ 2.2. Behandeling van aangiften omzetbelasting, loonbelasting / premie volksverzekeringen

§ 2.2.1. Uitstel van indiening aangiften

Aan de in de aanhef van dit hoofdstuk bedoelde veehouders verleent de inspecteur op verzoek uitstel voor het doen van aangifte voor de genoemde belastingmiddelen tot 31 augustus 2001. Het betreft hier aangiften waarvan de uiterste datum van indiening ligt vóór of op 31 juli 2001.

§ 2.2.2. Geschatte aangiften

Veehouders die in verband met de gevolgen van de mond- en klauwzeercrisis ook op 31 augustus 2001 niet in staat zijn tot het doen van juiste aangiften, krijgen, indien zij de inspecteur daarom voor 31 augustus 2001 verzoeken, toestemming tot het doen van geschatte aangiften. Deze toestemming kan worden verkregen voor aangiften waarvan de uiterste datum van indiening ligt vóór of op 31 juli 2001. De schatting moet zo reëel mogelijk zijn. De aangiften naar geschatte bedragen en de daarmee verband houdende betalingen moeten uiterlijk op 14 september 2001 zijn ingediend respectievelijk verricht.

In het geval dat een ondernemer of inhoudingsplichtige ook met betrekking tot na 31 juli 2001 vervallende aangifteverplichtingen redelijkerwijs niet geacht kan worden een juiste aangifte te doen, kan de inspecteur toestaan dat ook dan met een schatting wordt volstaan. Uitgangspunt daarbij is dat het verzoek de inspecteur tijdig - dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke aangiftetermijn - bereikt.

§ 2.2.3. Definitieve aangifte

Veehouders die met betrekking tot perioden waarvoor uiterlijk op 31 juli 2001 aangifte moet worden gedaan toestemming hebben verkregen tot het doen van aangifte naar geschatte bedragen, moeten in beginsel voor
1 november 2001 een definitieve aangifte indienen. Voor situaties waarbij blijkt dat het doen van een definitieve aangifte voor
1 november 2001 redelijkerwijs niet kan worden verlangd, zal de inspecteur een datum vaststellen waarop de definitieve aangifte moet zijn gedaan.

§ 2.3. Behandeling van aangiften omzetbelasting, loonbelasting / premie volksverzekeringen in geval van betalingsproblemen

De inspecteur verleent op verzoek uitstel voor het doen van aangifte voor de genoemde belastingmiddelen aan bedrijven die aannemelijk maken dat zij door of als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis hetzij direct hetzij indirect schade hebben geleden en dientengevolge problemen hebben om de verschuldigde belasting tijdig op aangifte te voldoen of af te dragen. Om uitstel dient per belastingmiddel en per tijdvak te worden verzocht. Een verzoek om uitstel dient te worden ingediend binnen 10 dagen na afloop van het desbetreffende tijdvak. De inspecteur verleent het uitstel voor een periode van maximaal zes maanden. Daarbij is het beleid met betrekking tot uitstel van betaling dat hierna in hoofdstuk 5 aan de orde komt, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Lopende bezwaar- en beroepstermijnen

Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft niet-ontvankelijk verklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

In verband daarmee zal de inspecteur ten aanzien van veehouders (veehouderijen, mesterijen en fokkerijen) voorzover deze ten gevolge van de mond- en klauwzeercrisis niet in staat zijn geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen, afzien van
niet-ontvankelijkverklaring. De inspecteur zal voorts ten aanzien van veehouders (veehouderijen, mesterijen en fokkerijen) voorzover deze ten gevolge van de mond- en klauwzeercrisis niet in staat zijn geweest om tijdig een beroepschrift in te dienen, een beroep op niet-ontvankelijkverklaring achterwege laten.

Hoofdstuk 4. Belastingconsulenten

Op grond van de uitstelregeling voor belastingconsulenten kan bijzonder of incidenteel uitstel worden verleend in geval van overmacht.

In situaties waarvoor de kantoorinspecteur thans reeds bijzonder uitstel heeft verleend (belastingjaar 2000 of eerder), zal, indien sprake is van overmacht in verband met de gevolgen van de mond- en klauwzeercrisis, de verleende termijn op verzoek van de belastingconsulent kunnen worden verlengd tot een tijdstip na 1 juni 2001. In situaties waarin sprake is van overmacht in verband met de gevolgen van de mond- en klauwzeercrisis zal de kantoorinspecteur op verzoek van de belastingconsulent kunnen afwijken van het vastgestelde inleverschema (belastingjaar 2000). Eventueel reeds opgetreden achterstanden behoeven in beginsel niet te worden ingehaald.

Hoofdstuk 5. Dwanginvordering en uitstel van betaling

Ten aanzien van veehouderijen, fokkerijen en mesterijen worden gedurende de periode waarin het op 20 maart 2001 afgekondigde vervoersverbod van kracht is in beginsel geen
dwanginvorderingsmaatregelen getroffen. Dit betekent dat aan hen gedurende deze periode geen dwangbevelen worden betekend en dat de tenuitvoerlegging van reeds betekende dwangbevelen gedurende deze periode wordt opgeschort.

Op verzoek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt de invordering van aanslagen Minas- en overschotheffing tot nader order opgeschort.

Naast de hiervoor beschreven algemene maatregel met betrekking tot de (dwang)invordering geldt ten aanzien van alle in dit besluit genoemde belasting- en inhoudingsplichtigen die aannemelijk maken dat hun bedrijf door of als gevolg van de mond- en klauwzeer crisis hetzij direct hetzij indirect schade hebben geleden het navolgende.

In de gevallen waarin een belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij door of als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis hetzij direct hetzij indirect schade heeft geleden en dientengevolge betalingsproblemen heeft met betrekking tot belastingaanslagen, wordt als volgt afgeweken van het bepaalde in artikel 25 van de Leidraad Invordering 1990 (hierna: LI).


1. Uitstel van betaling in verband met een te verwachten teruggaaf kan ook worden verleend in het geval de bedoelde teruggaaf wordt verwacht uit hoofde van vermindering van een aanslag wegens achterwaartse verliescompensatie in verband met een verlies over het belastingjaar 2000 (art. 25, § 3, eerste lid, LI).


2. Bij de uitvoering van het tegemoetkomend beleid ten behoeve van een belastingschuldige die door of als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis schade heeft ondervonden wordt geen onderscheid gemaakt tussen zakelijke en persoonlijke schulden (art. 25, § 9, eerste lid, LI).


3. Een belastingschuldige hoeft voor de oplossing van zijn betalingsproblemen geen onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot het afsluiten van een lening bij een bank of andere kredietinstelling (art. 25, § 8, eerste lid en § 14, eerste lid, LI).


4. Het verzoek om uitstel van betaling wordt niet afgewezen op grond van de aanwezigheid van vermogen in de vorm van vaste activa ten tijde van het verzoek (art. 25, § 11, tweede lid).


5. Mits het verzoek van de belastingschuldige er toe strekt dat de betaling van de belastingschuld plaats vindt binnen een periode van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop blijkens de beschikking de ontvanger de betalingsregeling toestaat, kan de berekening van de betalingscapaciteit achterwege blijven (art. 25, § 13, vierde lid en § 14, zevende lid), LI).


6. Van de eis dat de belastingschuldige bij het verzoek nadere gegevens moet verstrekken, kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het verstrekken van deze gegevens wordt bemoeilijkt door of als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis (art. 25, § 13, derde lid en § 14, eerste lid, LI).


7. Er wordt rekening gehouden met betalingsverplichtingen aan derden, mits deze verplichtingen rechtstreeks voortvloeien uit schuldverhoudingen welke zijn ontstaan door de schade als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis (art. 25, § 13, zevende lid en § 14, achtste lid, LI).


8. Indien uitstel van betaling wordt verleend naar aanleiding van een ongemotiveerd, maar tijdig ingediend bezwaarschrift, wordt de termijn waarbinnen de belastingschuldige het bezwaarschrift alsnog dient te motiveren met de nodige coulance vastgesteld als aannemelijk is dat de motivering wordt bemoeilijkt als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis (art. 25, § 2, tweede lid, LI).


9. Indien uitstel van betaling is verleend voor een periode van tien jaren voor een aanslag in het successie- of schenkingsrecht in het kader van bedrijfsopvolging, kan voor de jaarlijks te betalen termijn, mits deze vervalt op of na 20 maart 2001, voor een periode van maximaal twaalf maanden (aanvullend) uitstel van betaling worden verleend (art. 25, § 6a, vijfde lid, LI).

De ontvanger kan aan het verlenen van uitstel van betaling nadere voorwaarden verbinden indien hij vreest dat het ongeclausuleerd toestaan daarvan in de toekomst zal leiden tot
invorderingsmoeilijkheden. Voor het in rekening brengen van invorderingsrente wordt geen van de LI afwijkend beleid gehanteerd.

Hoofdstuk 6. Enkele IB/Vpb-aspecten

§ 6.1. Voorlopige aanslagen IB/Vpb en voorlopige teruggaaf bij carry-back

Verzoeken om vernietiging of vermindering van voorlopige aanlagen IB of Vpb worden met spoed afgewikkeld met begrip voor de redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om zo spoedig mogelijk een voorlopige teruggaaf te verlenen, voorafgaand aan een carry-backbeschikking, (tot 80% van het vermoedelijke verlies) conform artikel 3.152, vijfde lid, Wet IB 2001 en artikel 21, derde lid, Vpb.

§ 6.2. Afwaardering bedrijfsmiddelen

Indien een bedrijfsmiddel door een abnormale gebeurtenis een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan van zodanige omvang dat de hersteluitgaven als een kapitaaluitgave dienen te worden geactiveerd, kan extra afschrijving plaatsvinden. Bij bedrijfsmiddelen kan met name gedacht worden aan de veestapel van de getroffen bedrijven (in sommige gevallen is echter sprake van voorraad, zoals bij mestvarkens). De afwaardering kan plaatsvinden indien zich op balansdatum (31 december of na afloop van een gebroken boekjaar) feiten en omstandigheden voordoen die tot een extra afwaardering aanleiding geven (voorzover die feiten en omstandigheden bij het opmaken van de jaarstukken bekend zijn).

Het is uiteraard ook mogelijk dat een bedrijfsmiddel geheel verloren is gegaan zodat de bestaande boekwaarde afgeboekt kan worden tot nihil.

§ 6.3. Afwaardering voorraden

Courante voorraden worden normaliter gewaardeerd op de kostprijs dan wel op de kostprijs of lagere (inkoop)marktwaarde. Ten gevolge van de mond- en klauwzeercrisis kunnen voorraden verloren zijn gegaan. Indien voorraden verloren zijn gegaan, kan (uiteraard) afgeboekt worden tot nihil. Ook hier dient waardering te geschieden naar de situatie op de balansdatum.

§ 6.4. Extra bedrijfskosten

Ten gevolge van de mond- en klauwzeercrisis kunnen mogelijkerwijs extra kosten ontstaan zoals ontruimingskosten, schoonmaakkosten en adviseurskosten. Voorzover deze kosten worden opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van het jaar 2001, kunnen zij in dat jaar ten laste van de winst worden gebracht, ongeacht of betaling in het jaar 2001 heeft plaatsgevonden.

§ 6.5. Willekeurige afschrijving

Nieuwe (vervangende) investeringen in bedrijfsmiddelen komen onder de gebruikelijke voorwaarden in aanmerking voor willekeurige afschrijving.

§ 6.6. Uitkeringen

Uitkeringen die zijn gerelateerd aan de geleden bedrijfsschade en die om die reden worden gedaan aan een ondernemer worden tot de winst gerekend en zijn dus belast.

Voorzover vergoedingen zijn of zullen worden gedaan ter zake van een verloren gegaan of beschadigd bedrijfsmiddel en het voornemen bestaat om dat bedrijfsmiddel te vervangen of te herstellen, kan de vergoeding (voorzover de boekwaarde overtreffend) onder de gebruikelijke voorwaarden in een herinvesteringsreserve worden ondergebracht.

De herinvesteringsreserve vindt geen toepassing ten aanzien van voorraden, zoals mestvee. Wel keur ik goed dat bij vervanging van bijvoorbeeld mestvee de ruilgedachte wordt toegepast. In dat geval moet wel aan de in de jurisprudentie gestelde eisen worden voldaan.

§ 6.7. Betalingstermijn lijfrentepremies

Volgens artikel 45b, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 moeten (aanvullende) premies voor tweede tot en met vijfde tranche lijfrentes over 2000 zijn betaald vóór 1 juli 2001. Voor ondernemers die direct zijn getroffen door de mond- en klauwzeercrisis wordt deze termijn verlengd tot 1 oktober 2001.

Hoofdstuk 7. Belasting zware motorrijtuigen

Goedgekeurd wordt dat teruggaaf van belasting zware motorrijtuigen wordt verleend aan houders van motorrijtuigen die zijn ingericht voor het vervoer van levend vee waarvoor een eurovignet is aangeschaft en die in verband met het vervoersverbod geen gebruik mogen maken van de weg. Het bedrag van de terug te geven belasting dient per houder van de onderwerpelijke motorrijtuigen minimaal f 150 te bedragen.

De hoogte van de teruggaaf wordt berekend analoog aan artikel 14a, lid 6, Wet belasting zware motorrijtuigen. De belastingplichtige moet schriftelijk een verzoek indienen bij het CBM binnen een maand na afloop van het vervoersverbod. Bij het verzoek moet een verklaring worden gevoegd waaruit blijkt dat geen gebruik mocht worden gemaakt van de weg.

Hoofdstuk 8. Omzetbelasting

In verband met het uitbreken van mond- en klauwzeer worden zieke en verdachte dieren gedood en worden besmette voorwerpen en/of veevoervoorraden vernietigd. In dit verband worden uit het Diergezondheidsfonds als bedoeld in artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, aan de betrokken ondernemers tegemoetkomingen in de schade uitgekeerd. Deze uitkeringen zijn niet aan te merken als vergoeding in de zin van artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968 zodat daarover geen BTW verschuldigd is.

De overige prestaties die in het kader van de bestrijding van mond- en klauwzeer worden verricht, zoals de prestaties van transportondernemers, veeartsen en destructiebedrijven, zijn op de normale wijze aan BTW-heffing onderworpen. Dit geldt eveneens voor de vervoersprestaties van veehandelaren in dit kader, ook al maken zij normaliter gebruik van de veehandelaarsregeling. Daar waar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in dezen optreedt als opdrachtgever, bezigt zij de aan haar verrichte prestaties niet in het economische verkeer en bestaat geen recht op aftrek van de in rekening gebrachte BTW.

Hoofdstuk 9. Giften en uitkeringen

Geen schenkingsrecht zal worden geheven wegens schenkingen die zijn gedaan of zullen worden gedaan aan de stichting Stichting Geef de MKZ boeren toekomst naar aanleiding van de mond- en klauwzeercrisis.

Uitkeringen door deze stichting aan de getroffenen zijn, gelet op het bepaalde in artikel 33, derde lid, ten tiende, van de Successiewet 1956, vrijgesteld van schenkingsrecht. Aangifte voor het recht van schenking kan in al deze gevallen achterwege blijven.

Voorts wijs ik erop dat de genoemde stichting instelling is in de zin van artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 16 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zodat giften aan deze stichting aftrekbaar zijn binnen de wettelijke grenzen.

Voor de heffing van inkomstenbelasting met betrekking tot uitkeringen door de genoemde stichting aan getroffen ondernemers verwijs ik naar hoofdstuk 6 hiervoor.

Andere rechtspersonen die in het kader van de mond- en klauwzeercrisis gelden inzamelen en uitkeren aan getroffenen, kunnen een verzoek richten aan de Directie Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst van het ministerie van Financiën, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag, om voor de hiervoor vermelde regelingen in aanmerking te komen.