Persbericht
Embargo tot 28 juni 2001; 0.00 uur
Voortijdig schoolverlaten leidt tot ongunstige arbeidsmarktpositie
Arbeidsmarktperspectief van gediplomeerde schoolverlaters blijft zeer goed
In het secundair beroepsonderwijs (BOL en BBL) haakt ongeveer 15 procent van de scholieren voortijdig af door de opleiding zonder diploma te verlaten. Allochtonen verlaten de opleiding vaker voortijdig dan autochtonen. Een vergelijkbaar beeld vertonen mannen ten opzichte van vrouwen. Daarnaast lopen scholieren met het VBO of MAVO als vooropleiding een groter risico om de opleiding in het secundair beroepsonderwijs ongediplomeerd te beëindigen dan scholieren met het HAVO als vooropleiding. Het merendeel van de voortijdig schoolverlaters gaat direct na uitval op zoek naar werk. Vanwege de huidige krapte op de arbeidsmarkt vinden voortijdig schoolverlaters vaak wel een baan, maar hun positie op de arbeidsmarkt is minder gunstig dan voor degenen die het diploma hebben behaald. Ongediplomeerde schoolverlaters hebben een kleinere kans op een vaste aanstelling, minder vaak een voltijdbaan en een lager aanvangssalaris dan gediplomeerde schoolverlaters. Bovendien is het niveau van de functie waarin zij werkzaam zijn lager dan voor gediplomeerden. Dit zijn enkele conclusies uit het rapport Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2000 waarvan de resultaten vandaag zijn gepubliceerd door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) te Maastricht. De kern van het onderzoek is gebaseerd op gegevens van ruim 35.000 schoolverlaters over de volle breedte van het Nederlandse onderwijssysteem die in het najaar van 2000 schriftelijk zijn ondervraagd. De beschikbare informatie heeft betrekking op de arbeidsmarktsituatie ongeveer anderhalf jaar na het verlaten van de opleiding.
De resultaten van het onderzoek laten verder zien dat voortijdige schooluitval meestal in het eerste leerjaar van de opleiding plaatsvindt. Als reden voor uitval noemen voortijdig schoolverlaters van de BOL vaak dat de opleiding te moeilijk was en de lessen niet interessant genoeg waren. Ook geven ze aan dat ze achteraf bezien liever een andere opleiding wilden volgen. Voortijdig schoolverlaters van de BBL geven vaak als reden dat ze liever wilden gaan werken. Zij beginnen dan ook minder vaak opnieuw aan een opleiding dan voortijdig schoolverlaters van de BOL in de onderzochte periode.
Daarnaast blijkt dat de arbeidsmarktintrede voor gediplomeerde schoolverlaters van de BOL en de BBL niet hetzelfde verloopt. Sinds de invoering van de nieuwe kwalificatiestructuur in het schooljaar 1997/1998 als gevolg van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) worden beide leerwegen wat arbeidsmarktkwalificatie betreft als gelijkwaardig beschouwd. Desondanks hebben schoolverlaters van de BOL anderhalf jaar na het behalen van het diploma vaker een flexibele aanstelling en een lager aanvangssalaris dan schoolverlaters van de BBL. Daar staat tegenover dat schoolverlaters van de BOL vaker een baan hebben die aansluit bij het gevolgde opleidingsniveau en de gevolgde opleidingsrichting dan schoolverlaters van de BBL. Het laatste is opmerkelijk gelet op de aard van de BBL-opleiding.
Als het gaat om het totale beeld van gediplomeerde schoolverlaters, dan komt naar voren dat hun arbeidsmarktperspectief gunstig blijft. Van alle gediplomeerde schoolverlaters die zich aanbieden op de arbeidsmarkt is maar drie procent werkloos op het moment van ondervraging. Bovendien is slechts vijf procent sinds het behalen van het diploma vier maanden of langer werkloos geweest. De werkzekerheid voor schoolverlaters is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Het aandeel schoolverlaters met een flexibele aanstelling is afgenomen van 18 procent in 1998 naar 15 procent in 1999. In 2000 is dit percentage opnieuw gedaald. Slechts 12 procent van de werkzame schoolverlaters heeft een flexibel dienstverband.
Het aanvangssalaris is ten opzichte van 1999 alleen gestegen voor afgestudeerden van het hoger onderwijs. Bij het HBO is het bruto uurloon met vijf procent gestegen en bij het WO met 10 procent. Als gevolg hiervan zijn de verschillen in beloning tussen hoger en lager opgeleide schoolverlaters vergroot. Het bruto uurloon van een afgestudeerde academicus is momenteel bijna 20 gulden hoger dan van een schoolverlater van het VBO. Voor een deel zijn deze verschillen in beloning echter terug te voeren op verschillen in leeftijd tussen schoolverlaters.
Wat de aansluiting tussen opleiding en werk betreft geldt dat 70 procent van de werkzame schoolverlaters een baan op minimaal het eigen opleidingsniveau heeft. Voor afgestudeerden van het WO is de aansluiting tussen het niveau van de opleiding en het werk verbeterd ten opzichte van 1999, maar zij blijft nog achter bij die voor afgestudeerden van het HBO, die het vaakst een wat niveau betreft aansluitende baan hebben. Bij het WO vindt tweederde van de afgestudeerden een baan op minimaal het eigen niveau, terwijl dit percentage bij het HBO viervijfde bedraagt. Daarnaast heeft 69 procent van de werkzame schoolverlaters een baan die aansluit bij de eigen of verwante opleidingsrichting. Ook hier geldt dat afgestudeerden van het HBO het vaakst werkzaam zijn in de eigen of verwante richting.
Toelichting
Het secundair beroepsonderwijs bestaat uit de beroepsopleidende leerweg (BOL), het vroegere MBO, en de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), het voormalige leerlingwezen.
Strikt genomen is een voortijdig schoolverlater (VSV'er) iemand jonger dan 23 jaar die zonder startkwalificatie (d.w.z. zonder een diploma in het secundair beroepsonderwijs (BOL of BBL) op minimaal niveau 2 of zonder een HAVO- of VWO-diploma) het onderwijs heeft verlaten. In dit onderzoek is het begrip voortijdig schoolverlater echter ruimer gedefinieerd. Iedereen die een BOL- of BBL-opleiding zonder diploma heeft verlaten is aangeduid als een voortijdig of ongediplomeerd schoolverlater.
Het werkloosheidspercentage betreft het aandeel van schoolverlaters zonder werk (of met werk minder dan 12 uur per week), die minstens 12 uur per week willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en bovendien actief zoeken naar werk. Schoolverlaters die meer dan 12 uur per week werkzaam zijn, maar zichzelf in de eerste plaats als scholier of student beschouwen, worden niet tot de beroepsbevolking gerekend.
De intredewerkloosheid betreft het totaal aantal maanden dat schoolverlaters zichzelf als werkloos beschouwen in de periode tussen het verlaten van de opleiding en het moment van ondervraging.
Een flexibele aanstelling betreft een aanstelling als uitzendkracht, oproepkracht en dergelijke of een aanstelling in tijdelijke dienst met een contract korter dan een jaar.
Bij het aanvangssalaris gaat het om het bruto uurloon in de baan waar men het hoogste aantal uren werkt. Dit is inclusief toeslagen voor ploegendienst, fooien, provisie en dergelijke, maar exclusief inkomen uit overwerk, vakantiegeld, 13de maand, uitkering en dergelijke.
De aansluiting tussen opleiding en werk is bepaald door de feitelijk verlaten opleiding te vergelijken met het niveau en de richting van de opleiding die door de werkgever voor de uitgeoefende baan wordt vereist.
Noot voor de pers
Het rapport Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 2000 is verkrijgbaar via het secretariaat van het ROA (telefoon: 043 3883647; fax: 043 3884914). Voor nadere informatie over het onderzoek kunt u contact opnemen met dr. M.H.J. Wolbers (projectleider), te bereiken via bovenstaand telefoonnummer.