Ministerie van Financien

Titel: Accressen gemeente- en provinciefonds 2001 en 2002



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR Den Haag

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

29 juni 2001

FIPULI 2001-421M

Onderwerp

Accressen gemeente- en provinciefonds 2001 en 2002

In de Voorjaarsnota 2000 heb ik u gemeld dat naar aanleiding van het beschikbaar komen van de accressen 2001 en 2002 overleg met de VNG en het IPO is gestart over de inzet van gemeenten en provincies rond de maatschappelijke prioriteiten onderwijs, zorg en veiligheid zoals die in de besluitvorming door het kabinet over de begroting 2002 een centrale rol hebben gespeeld.1 In deze brief breng ik u mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - op de hoogte van de stand van zaken.

Op 11 april jl. is met vertegenwoordigers van de VNG en het IPO gesproken over de mogelijkheden om de prioriteiten van het kabinet ook terug te zien in de aanwending van de accressen van het gemeente- en provinciefonds. Bij het overleg is de inzet van het kabinet geweest met de gemeenten en provincies - tegen de achtergrond van de ruime accressen en in het besef dat gemeenten en provincies autonoom zijn in de beleidsmatige keuzen die zij maken - te komen tot afspraken rond maatschappelijke prioriteiten die zich niet beperken tot het nationale domein, maar duidelijk vallen onder de verantwoordelijkheid van provinciale en gemeentelijke overheden. Een ambtelijke werkgroep zou de mogelijkheden daarvoor onderzoeken. Op basis van het onderzoek van deze werkgroep is - gelijktijdig met de begrotingsvoorbereiding van het Rijk - tussen de VNG, het IPO en het Rijk de volgende afspraak gemaakt:

De VNG en het IPO onderschrijven de maatschappelijke prioriteiten zoals die door het kabinet zijn geformuleerd. Zowel gemeenten als provincies voeren al beleid op deze prioritaire terreinen (zie plannen ter versterking van de handhaving, extra inspanningen voor onderwijshuisvesting en de BANS-afspraken van vorig jaar met extra aandacht voor de jeugd en revitalisering platteland). Gemeenten en provincies benutten daarvoor de reeds beschikbare budgettaire ruimte. Gezien het ruime reële accres voor 2002 (bij MN2001 al ca. ½ mld en als gevolg van de besluitvorming door het kabinet daarbovenop ¼ mld) werken VNG en IPO na overleg met het kabinet plannen uit voor een verdere inzet van gemeenten en provincies rond de benoemde maatschappelijke prioriteiten. Daarbij wordt bezien of gemeenten en provincies verhoudingsgewijs zo mogelijk een zelfde inzet als het Rijk kunnen nastreven. De afspraken worden gemaakt met inachtneming van de autonomie van gemeenten en provincies. De resultaten zullen volgens de bestaande evaluatiemethoden worden gevolgd.

Deze afspraak is aan de Kamer gemeld in de Voorjaarsnota 2001.

Met de VNG en het IPO is afgesproken dat op basis van de beschikbare begrotingen van gemeenten en provincies nagegaan zou worden welke bedragen op dit moment al aan de benoemde prioriteiten besteed worden. Op basis van een eerste inventarisatie zijn recent reacties van de VNG en het IPO ontvangen.

Na het verschijnen van de meicirculaire zijn gemeenten en provincies in de gelegenheid geweest op basis van de beschikbare informatie over de accressen en de gemaakte afspraken verdere invulling te geven aan hun begroting. In de afspraken met de VNG en het IPO is uitgegaan van vrij uit het accres besteedbare middelen van circa ¾ mld gulden. Voor een bedrag van ½ mld betreft dit het accres voor 2002 zoals dat eerder in de septembercirculaire is gemeld. Het resterende bedrag van ¼ mld is aan deze accressen toegevoegd als gevolg van de uitkomsten van de besluitvorming in het kabinet dit voorjaar.

De vervolgafspraak is dat gedurende de zomermaanden door VNG en IPO een nadere inventarisatie gemaakt wordt, op basis waarvan in september bestuurlijk overleg zal plaatsvinden.

De VNG stelt in haar brief (bijlage 1) dat zij bereid is in beleidsmatige zin over prioriteiten te spreken maar dat zij het principieel onjuist acht vanwege de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten om een meer dan globale invulling te geven aan de gemeentelijke prioriteiten voor 2001 en 2002.

De VNG wijst in haar brief op het voorstel om een deel van het accres (26 mln) in te zetten om de herverdeeleffecten zoals deze volgen uit het rapport Lokaal verdeeld te mitigeren. Zoals besproken in het Algemeen Overleg met de Kamer van 15 mei jl. heeft het kabinet dit voorstel inmiddels overgenomen. Daarnaast laat de brief van de VNG zien dat er op een aantal terreinen intensiveringen door gemeenten worden gedaan zoals het terrein van de brandweer (120 mln), het grotestedenbeleid (deze kabinetsperiode 1 mld) en de handhaving (150 mln). Ook stelt de VNG dat gemeenten geconfronteerd worden met hogere kosten bij de onderwijshuisvesting. Daarover is het kabinet ook in overleg met de VNG, als invulling van de motie Noorman- den Uyl waarin gevraagd wordt om een Plan van aanpak voor de onderwijshuisvesting.2 De VNG verwijst ook naar de kosten die samenhangen met de bevindingen van de cie. van Rijn. Ik wijs er echter op dat de gemeentelijke arbeidsmarktproblematiek van een andere orde is dan de meer specifieke problematiek in de sectoren zorg en onderwijs waaraan het kabinet bij de recente besluitvorming nadere invulling heeft gegeven.

Het IPO geeft in zijn brief (bijlage 2) een overzicht van de belangrijkste intensiveringen in de twaalf provincies. Dit betreft een overzicht van de belangrijkste prioriteiten voor het jaar 2001, waarbij de verwachting wordt uitgesproken dat de lopende besluitvorming voor 2002 gericht zal zijn op dezelfde prioriteiten.

Het IPO schat een totaal aan beleidsintensiveringen in van ruim 70 mln, gericht op zorg (30 mln, met name voor jeugdzorg, 5 mln, en voor wachtlijsten ouderenzorg, implementatie Wet op de Jeugdzorg, stimulering van zorgprojecten, e.d.), veiligheid (8 mln, gericht op handhaving milieubeleid, rampenbestrijding, e.d.) en plattelandsvernieuwing (25 mln, vitaliteit platteland, revitalisering kleine kernen, e.d.). Daarnaast vinden er intensiveringen plaats op het terrein van waterbeheer (8 mln). Hoewel de provincies een zeer bescheiden taak kennen op het terrein van onderwijs vindt daar een intensivering plaats van 1 mln.

Het geheel van deze bedragen is omvangrijker dan het reële accres. Dat geeft aan dat er bij provincies sprake is van een autonome integrale afweging waarin ook inkomsten uit andere bronnen in de beleidsvorming worden betrokken. Het is uiteraard niet mogelijk daarin de rol van de accressen af te zonderen.

Gegeven de spanning tussen enerzijds de wens van concrete afspraken en anderzijds de autonomie van gemeenten en provincies ben ik verheugd te constateren dat de provincies op een aantal terreinen inspanningen laten zien die direct samenhangen met de gezamenlijk geconstateerde prioriteiten, waarbij deze prioriteiten voor de provincies met name liggen op het terrein van zorg en veiligheid.

Hoewel op een aantal prioritaire terreinen sprake is van duidelijke intensiveringen door gemeenten, wil ik graag met de VNG komen tot een verdere invulling van de afspraken om daarmee een nader inzicht in de intensiveringen van gemeenten te realiseren.

In september zal op basis van een tweede brief van de VNG en het IPO een verdere invulling van de afspraken worden gegeven. Dan zal ook een bestuurlijk overleg tussen het Rijk en de VNG en het IPO plaatsvinden. Het is mijn voornemen u voor de algemene financiële beschouwingen over de uitkomsten daarvan op de hoogte te stellen.

de minister van financiën

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

De minister van financiën

Postbus 20201

2500 EE DEN HAAG

doorkiesnummer

(070) 3738222

uw kenmerk

datum

20 juni 2001

onderwerp

inzet gemeentefondsaccres

ons kenmerk

Marz/gf/2001002812

bijlage(n)

In het bestuurlijk normeringsoverleg op 11 april jl. is door u namens het kabinet aan ons de vraag voorgelegd of de gemeenten het reële gemeentefondsaccres dat het gevolg is van de besluitvorming over de Voorjaarsnota en de rijksbegroting 2002 willen inzetten voor dezelfde prioriteiten die het kabinet heeft benoemd. Het gaat hier om de prioriteiten zorg, onderwijs en veiligheid.

Ter vergadering is door onze voorzitter gereserveerd op deze vraag gereageerd. Uiteraard kan in beleidsmatige zin met ons worden gesproken over gezamenlijke prioriteiten, echter waar het gaat om kwantitatieve afspraken zullen wij, gezien ook het karakter van het gemeentefondsaccres, terughoudend zijn. Na het bestuurlijk overleg heeft ambtelijk overleg plaats gehad. Dit heeft geresulteerd in overeenstemming over een tekst die later in de Voorjaarsnota is opgenomen. Duidelijk was inmiddels geworden dat het gaat om een invulling van een reële groei ten opzichte van de septembercirculaire 2000 van 225 mln. Gemeenten zetten binnen hun verantwoordelijkheid extra inkomsten reeds lang in voor door het Rijk geformuleerde prioriteiten. Deze gezamenlijke prioriteiten jeugd, onderwijshuisvesting, handhaving op het terrein van de ruimtelijke ordening, milieu, brandpreventie zijn vrijwel altijd in onderling overleg benoemd.

Als eerste invulling van deze afspraken hebben wij in onze brief van 18 april jl. aangegeven dat wij van mening zijn dat het gemeentefondsaccres gebruikt kan worden om de herverdeeleffecten tegen te gaan die het rapport Lokaal verdeeld met zich mee zou brengen. Hoewel wij in het algemeen huiverig zijn om binnen het gemeentefonds specifieke doelen aan te wijzen, waren wij van mening dat dit voorstel een goed signaal zou geven dat onderwijshuisvesting prioriteit moet hebben.

Ons voorstel brengt herverdeeleffecten met zich mee. Dit is ons door enkele leden niet in dank afgenomen.

.

Een analyse van de gemeentelijke uitgaven op de genoemde prioriteiten toont aan dat gemeenten op de beleidsgebieden die ook door het kabinet prioritair worden geacht, hun uitgaven in de laatste jaren sterk hebben verhoogd.

Gemeentelijke Voorjaarsnotas laten hetzelfde beeld zien. Als voorbeeld noemen wij de kadernota van de gemeente Dordrecht en de programmabudgetten van Stedelijke Visie in de begroting Rotterdam. Na Enschede en Volendam maken de gemeenten breed gelden vrij voor handhaving.Op basis van een eerste verkenning schatten wij deze intensivering op f. 150 miljoen op jaarbasis.

Uit de voorlopige cijfers van de Statistiek gemeentebegrotingen 2002 van het CBS blijkt dat gemeenten in het jaar 2002 ten opzichte van 2001 uit eigen middelen 120 mln extra voor de brandweer zullen uitgegeven.

Uit de eerste monitor decentralisatie onderwijshuisvesting kwam reeds naar voren dat de gemeenten meer geld aan onderwijshuisvesting uitgeven dan in het gemeentefonds beschikbaar is.

Wij zijn er van overtuigd dat de tweede monitor die in september zal uitkomen dezelfde conclusie zal geven. Gemeenten hebben vanaf het moment van decentralisatie van de onderwijshuisvesting meer geld daaraan uitgegeven dan er via het gemeentefonds (na korting met f. 125 miljoen) beschikbaar is gesteld. Zeer veel gemeenten hebben, veelal op aandringen van hun accountants, de onverantwoord lange afschrijvingstermijnen van 60 jaar die door het departement van OCW werden gechanteerd, teruggebracht naar de reële termijn van 40 jaar. Omdat deze operatie is verlopen via de balans (afboeking op reserves) is daar in de exploitatie niets meer van terug te vinden. In termen van lopende uitgaven impliceert deze verkorting van de afschrijvingstermijn evenwel een structurele uitgavenverhoging van f. 130 miljoen.

De gemeenten die betrokken zijn bij het grote steden beleid (GSB) hebben reeds in dat kader prestatieafspraken met het Rijk gemaakt die ook inzet van eigen middelen inhouden. Deze inzet loopt in deze kabinetsperiode op tot ruim 1 miljard. De afspraken doen ook een beroep op de accresgelden. Ook voor gemeenten geldt dat een gulden slechts een keer kan worden uitgegeven.

Wij wijzen voorts op het rapport Van Rijn waar helder aangegeven staat dat er knelpunten zijn in de positie van de overheid op de arbeidsmarkt. Deze knelpunten gelden ook voor gemeenten. Voor de rijksoverheid is bij de Voorjaarsnota geld beschikbaar gekomen voor het oplossen van knelpunten. Als we er van uitgaan dat de knelpunten bij de rijksoverheid vergelijkbaar zijn met die van de gemeenten dan constateren we dat het reële accres van 225 mln niet eens voldoende is om op dezelfde wijze als de rijksoverheid de knelpunten aan te pakken. Daarmede is de bekostiging van de verbetering van de arbeidsvoorwaarden in de gemeenten een probleem dat de omvang van het thans gebleken extra accres te boven gaat.

Bovenstaande cijfers weerspiegelen het complementaire karakter van de verschillende bestuurslagen in ons land. Politici op rijks- en gemeentelijk niveau kiezen in dezelfde maatschappelijke context geen verschillende politieke prioriteiten.Wij hechten eraan nogmaals op te merken dat zij dat ieder doen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid. Vanuit dit perspectief vinden wij het onjuist een meer dan globale invulling te geven van de gemeentelijke prioriteiten als gevolg van de accressen 2001 en 2002. Dit is in lijn met hetgeen gebeurde ten tijde van de bezuinigingen. Toen behoorde de invulling van de gemeentelijke bijdragen aan de daling van de collectieve lasten onbesproken tot het domein van de gemeentelijke autonomie.

Overigens zal ons inzicht in de ontwikkeling van de gemeentelijke uitgaven in de komende maanden ongetwijfeld toenemen. De gemeentebegrotingen 2002 zijn in september aanstaande voorbereid. In onze reactie op de rijksbegroting 2002 zullen wij terugkomen op de intensiveringen die mede geïnduceerd door de accressen 2001 en 2002 op de genoemde prioritaire gebieden zijn waar te nemen.

Tot slot pleiten wij voor een zorgvuldige hantering van de normeringssystematiek. Ons is opgevallen dat er een te rechtstreeks verband gelegd wordt tussen extra uitgaven op de rijksbegroting en vergroting van de financiële mogelijkheden van gemeenten. De redenering die wordt gevolg is dan de volgende: Een departement intensiveert voor x mld gulden en de gemeenten krijgen hiervan 20%. Dit bedrag moeten de gemeenten inzetten voor beleidsprioriteiten op het beleidsterrein van dit departement. Wij maken ernstig bezwaar tegen deze redenering en wijzen erop dat er op de rijksbegroting ook veel bewegingen voorkomen die een neerwaarts effect op het accres hebben. Te denken valt aan meevallers in de niet-belastinginkomsten (met name de winstafdracht van de DNB) en onderuitputtingen op de rijksbegroting. De extra uitgaven die uit deze meevallers worden betaald, leiden op geen enkele wijze tot versterking van de uitgavenmogelijkheden van gemeenten. Na de salderingen blijft er een reëel accres over van f. 225 mln. Voorzover een discussie over de aanwending van gemeentefondsaccressen door gemeenten


- wij beschouwen deze discussie als een politiek feit waar wij niettemin principiële aarzelingen over hebben - überhaupt gevoerd zou moeten worden, dient het financiële kader zich te bewegenbinnen de genoemde f. 225 mln.

Onze eerste conclusie is dat gemeenten reeds veel hebben gedaan op de genoemde beleidsprioriteiten. In onze reactie op de rijksbegroting 2002 zullen wij deze eerste conclusie met nieuwe en meer recente cijfers onderbouwen.

Een afschrift van deze brief hebben wij gestuurd aan uw collega van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties.

VERENIGING VAN NEDERLANDSE GEMEENTEN

prof. dr. J.Th.J. van den Berg,

voorzitter directieraad

Aan de Minister van Financiën

en de Minister van BZK

cc Vaste Kamercommissie Financiën van de Tweede Kamer

Beleidsintensiveringen van de provincies

Geachte heer Zalm,

Naar aanleiding van de afspraken die het IPO in het kader van de Voorjaarsnota 2001 met het Rijk heeft gemaakt met betrekking tot de inzet van de provincies rond de maatschappelijke prioriteiten zorg, onderwijs en veiligheid bericht ik u het volgende.

Het IPO heeft een inventarisatie uitgevoerd van de beleidsintensiveringen van de twaalf provincies in 2001 en de voorgenomen beleidsintensiveringen in 2002 (op basis van de voorjaarsnotas). De inventarisatie heeft met name betrekking op de extra uitgaven voor plattelandsvernieuwing, waterbeheer, (jeugd)zorg en handhaving en veiligheid. Ten opzichte van de maatschappelijke prioriteiten uit de Voorjaarsnota zijn plattelandsvernieuwing (een van de gezamenlijke BANS-prioriteiten) en waterbeheer als provinciale prioriteiten toegevoegd. De inventarisatie is nog niet geheel afgerond, maar wij willen u hierbij al vast onze eerste indrukken geven over de beleidsintensiveringen in 2001. Aangezien de besluitvorming over de beleidsintensiveringen 2002 in veel provincies nog moet plaatsvinden, kunnen wij over 2002 nog geen cijfers geven. Wij hebben wel de indruk dat in 2002 de lijn van beleidsintensiveringen uit 2001 wordt doorgetrokken en ook in 2002 substantiële bedragen naar de betreffende maatschappelijke prioriteiten zullen gaan.

De beleidsintensiveringen in 2001 op het beleidsterrein Onderwijs zijn met circa fl. 1 mln bescheiden te noemen. Dit is ook niet zo verwonderlijk aangezien Onderwijs voor de provincies een bescheiden beleidsterrein is.

De beleidsintensiveringen in 2001 op het beleidsterrein Zorg bedragen circa fl. 30 mln, waarvan circa 5 mln voor jeugdzorg. Genoemd worden onderwerpen als wachtlijsten ouderenzorg, regiovisies zorg, stimulering zorgprojecten, uitvoering provinciale nota zorgbeleid, implementatie Wet op de Jeugdzorg e.d.

De beleidsintensiveringen in 2001 met betrekking tot Veiligheid en handhaving bedragen circa fl. 8 mln. Genoemd worden onderwerpen als versterking handhaving milieubeleid, integrale veiligheid, rampenbestrijding, sociale veiligheid fietsverkeer e.d.

De beleidsintensiveringen in 2001 met betrekking tot Plattelandsvernieuwing bedragen circa fl. 25 mln. Genoemd worden onderwerpen als vitaliteit platteland, revitalisering kleine kernen, stimulering boerderijverplaatsing, gebiedsgericht beleid, reconstructie e.d.

De beleidsintensiveringen in 2001 op het beleidsterrein Waterbeheer bedragen circa fl. 8 mln. Genoemd worden onderwerpen als uitvoeren waterhuishoudplan, wateroffensief e.d.

In totaal gaat het in 2001 om circa fl. 72 mln aan beleidsintensiveringen op het gebied van Onderwijs, Zorg, Veiligheid en handhaving, Plattelandsvernieuwing en Waterbeheer. De verwachting is dat ook voor 2002 de beleidsintensiveringen in deze ordegrootte liggen.

Uit het bovenstaande blijkt dat de maatschappelijke prioriteiten van het kabinet in belangrijke mate door de provincies wordt gedeeld. De diversiteit aan onderwerpen binnen deze beleidsterreinen is groot doordat elke provincie vanuit de specifieke situatie in de provincie en vanuit de eigen verantwoordelijkheid prioriteiten en accenten aanbrengt. De inzet van de provincies en van het Rijk op deze maatschappelijke prioriteiten vullen elkaar in die zin goed aan.

Tevens constateren wij dat de beleidsintensiveringen van de provincies op deze terreinen substantieel zijn. De omvang van de beleidsintensiveringen op de maatschappelijke prioriteiten overstijgt zelfs de hoogte van het reële accres van het Provinciefonds in 2001, dat volgens de meicirculaire 2001 wordt geraamd op fl. 35 mln. Ook voor 2002 ligt het in de lijn der verwachtingen dat de provincies een substantieel hoger bedrag dan het reële accres van het Provinciefonds in zullen zetten voor de betreffende maatschappelijke prioriteiten. De provincies doen deze beleidsintensiveringen volledig autonoom vanuit de verantwoordelijkheid die ze hebben voor de aanpak van de maatschappelijke prioriteiten.

Met vriendelijke groet,

INTERPROVINCIAAL OVERLEG,

prof. dr. J.A. van Kemenade, voorzitter. drs. G. Beukema,

voorzitter. secretaris.