De menselijke maat in het voortgezet onderwijs is zo langzamerhand ver
te zoeken. Scholen tellen gemiddeld bijna drie keer zoveel leerlingen
als in 1990. In 20 jaar tijd is het aantal scholen voor voortgezet
onderwijs met ongeveer 2/3 afgenomen. Hoewel deze daling vergezeld is
gegaan van de oprichting van meer nevenvestigingen, worden ook de
afzonderlijke vestigingen steeds groter. Inmiddels bezoekt 69% van de
ongeveer 823.000 leerlingen een brede scholengemeenschap: deze scholen
hebben gemiddeld meer dan 2000 leerlingen verspreid over 2,8
vestigingen. Zodoende is het kleinschalig categoraal onderwijs vrijwel
gemarginaliseerd, ondanks de stijgende belangstelling voor
bijvoorbeeld categorale gymnasia.
D66 vindt dat met de trend van voortdurende schaalvergroting in het
voortgezet onderwijs gebroken moet worden. Uit diverse (buitenlandse)
onderzoeken is gebleken dat leerlingen beter tot hun recht komen op
kleine scholen. Op zulke scholen heerst ook voor leraren een
aangenamer werkklimaat. Ook is de veiligheid beter gewaarborgd. Op
kleinere scholen is er meer gelegenheid voor onderwijs op maat, en
leerlingen vallen minder snel buiten de boot. Hoewel het moeilijk is
te zeggen wat precies de optimale schoolomvang is, lijkt een omvang
tussen de 400 en 800 leerlingen met vergaande decentralisatie van
managementbevoegdheden richting de werkvloer het best. Ook steeds meer
Nederlandse deskundigen komen tot vergelijkbare conclusies. Overigens
zal ook in het basisonderwijs de ingezette trend van grotere scholen
gekeerd moeten worden.
Het realiseren van kleinere scholen zal niet eenvoudig zijn. Het
Nederlandse onderwijsbestel is als een logge tanker die koerst op
schaalvergroting. In tegenstelling tot de huidige situatie zullen de
ouders, leerlingen en docenten daarom voortaan aan het roer moeten,
zodat zij zeggenschap krijgen over de gewenste schaalgrootte. D66 doet
hiertoe een aantal voorstellen, waaronder het verlenen van een
vetorecht aan ouders, leerlingen en docenten bij voorstellen over
fusies en schaalvergroting. Daarnaast moet de school meer centraal
komen te staan door het management zoveel mogelijk te decentraliseren
richting het niveau van de school of vestiging. Dit kan onder andere
bereikt worden door beslissingen over de besteding van financiële
middelen op een zo laag mogelijk niveau te leggen.
De genoemde maatregelen zullen zorgen voor de voor schaalverkleining benodigde impulsen. Dat alleen is echter niet voldoende, want door Zoetermeer is een ingewikkeld systeem van regelgeving (soms op gespannen voet met de Wet op het Voortgezet Onderwijs) ontwikkeld dat het stichten van nieuwe scholen en vestigingen en het opsplitsen van bestaande scholen belemmert. D66 doet daarom voorstellen voor een forse dereguleringsoperatie. Zo moet het ministerie zo snel mogelijk en ongeclausuleerd ophouden het (conform de wettelijke normen) oprichten van categorale scholen te blokkeren, en moet gestopt worden met het tegen de wettelijke bepalingen in stichten of uitbreiden van brede scholengemeenschappen. Ook categorale scholen moeten in het vervolg nevenvestigingen kunnen oprichten, en het stichten van nevenvestigingen op VINEX-locaties mag niet louter toegestaan worden aan grote, brede scholengemeenschappen. Afsluitend onderwijs moet voortaan ook toegestaan worden op nevenvestigingen.
Om te voorkomen dat de wet- en regelgeving en de bekostiging onbedoeld
schaalvergroting blijven bevorderen, zal in aanvulling op onze
voorstellen het gehele beleid, alle regelgeving en de hele bekostiging
systematisch tegen het licht gehouden moeten worden. Tenslotte mag het
niet zo zijn dat de beschikbare budgettaire middelen de
schaalverkleining bemoeilijken. Er dient daarom een adequate
bekostiging te zijn, waarbij het onderwijs een reëel meerjarig
perspectief wordt geboden. Om deze reden zal, boven op wat op dit
moment nodig is, op termijn een bedrag van 500 miljoen moeten worden
uitgetrokken voor kleinschaliger huisvesting. Daarnaast moet de
personele en materiële bekostiging van het voortgezet onderwijs
omhoog, en wel met 10% (circa 1 miljard) in de komende
kabinetsperiode. In de periode tot 2010 zal dit percentage indien
nodig verder moeten oplopen tot 15 à 20%.