LEI

persbericht / nr. 1654

28-juni-2001

Groeiende bedrijfsomvang in land- en tuinbouw

De Nederlandse land- en tuinbouw wordt geconfronteerd met strenge maatschappelijke eisen aan de productie, grote ruimteclaims voor andere functies en een krappe arbeidsmarkt. De totale productiecapaciteit bleef de afgelopen jaren vrij stabiel, maar het aantal bedrijven vermindert snel en de gemiddelde bedrijfsomvang neemt toe. In 2000 stuwden de bloeiende wereldeconomie en de zwakke euro de agrarische export naar een recordwaarde. Mede hierdoor boekten de tuinbouw- en veehouderijbedrijven het afgelopen jaar relatief goede resultaten. De bedrijfsuitkomsten van akkerbouwbedrijven waren voor het tweede achtereenvolgende jaar slecht.

Dit blijkt uit het zojuist verschenen Landbouw-Economisch Bericht 2001.

Stagnerende wereldvoedselproductie

Wereldwijd nam de landbouwproductie in 2000 licht toe, maar per hoofd van de bevolking viel er na een aantal jaren van lichte stijging geen verbetering te bespeuren. Niet alleen in Afrika, maar ook in Oost-Europa loopt de productie per hoofd de laatste jaren terug, in Oost-Europa zelfs met 20% in tien jaar. De FAO schat dat ruim 800 miljoen mensen ondervoed zijn waarvan er ruim 60 miljoen acuut voedselgebrek hebben. De doelstelling van de wereldvoedseltop van 1996
- een halvering binnen 20 jaar van het aantal mensen dat honger lijdt
- zal nog een enorme inspanning vergen.

Strengere maatschappelijke eisen

Een slinkend aantal steeds grotere supermarktketens domineert in toenemende mate de detailhandel in voedings- en genotmiddelen. Zij stellen naast de overheid steeds strengere eisen aan de agrarische producent, vooral op het gebied van kwaliteit en veiligheid van producten. Ook de voedings- en genotmiddelenindustrie is volop in beweging door grensoverschrijdende overnames en herschikkingen.

Voor wat betreft de ruimte zijn er grote claims voor woningen, bedrijven, infrastructuur, natuur en recreatie, vooral in het westen van het land. Om in de ruimtebehoefte te voorzien, beveelt de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening onder meer gecombineerd ruimtegebruik aan. Een voorbeeld is agrarisch natuurbeheer, waarvoor de belangstelling groot is. Ongeveer 18% van de landbouwbedrijven had in 1999/00 inkomsten uit natuurbeheer, tegen 14% een jaar eerder. Gemiddeld gaat het om een vergoeding van 6.800 gulden per bedrijf.

Op milieugebied zijn er ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen, energieverbruik en mineralen belangrijke vorderingen gemaakt door de land- en tuinbouw, al blijken sommige eerdere beleidsdoelstellingen te hoog gegrepen.

Steeds meer over de grens

In 2000 steeg het saldo van de Nederlandse agrarische export en import tot bijna 43 miljard gulden, tegenover 36 miljard gulden in 1999. Sierteeltproducten zijn het visitekaartje van de Nederlandse agrosector, maar ook vlees en zuivel dragen veel bij aan het saldo. Maar liefst 80% van de export vindt zijn bestemming binnen de EU. Na enkele jaren van stagnatie groeide de agrarische export naar Duitsland, terwijl de exporttoename naar het Verenigd Koninkrijk doorzette. Dankzij de zwakke euro nam het prijsverschil met de wereldmarkt af, waardoor de landbouwsteun in de EU in 2000 lager uitviel dan in 1999. In de VS, waar voor het derde achtereenvolgende jaar extra subsidies aan de agrarische sector werden verleend, nam de landbouwsteun toe.

Snellere terugloop aantal bedrijven

Het aantal agrarische bedrijven in Nederland daalde in 2000 sneller dan in voorafgaande jaren, en kwam onder de grens van 100.000. De productiecapaciteit van de land- en tuinbouw nam in tegenstelling tot het voorgaande jaar enigszins af. Bepalend hiervoor was de productiedaling in de graasdierhouderij; het aandeel van de glastuinbouw is gegroeid tot bijna 25%. De bedrijven groter dan 100 nge vertegenwoordigen bijna twee derde van de productiecapaciteit van de Nederlandse land- en tuinbouw, tegenover ongeveer eenderde in 1990. De tuinbouwbedrijven zijn gemiddeld het grootst. De werkgelegenheid in de land- en tuinbouw bleef vrijwel gelijk in 2000; de afname van gezinsarbeidskrachten werd gecompenseerd door een toename van niet-gezinsarbeid. Voor de groei van arbeidsintensieve sectoren (waaronder de biologische landbouw) vormt de beperkte beschikbaarheid van arbeidskrachten een knelpunt.

Wisselend resultaat in plantaardige sectoren

Dankzij prijsstijgingen liet de glastuinbouw in 2000 over de gehele linie een rooskleurig beeld zien, al waren de verschillen tussen de bedrijven groot. In de glasgroentesector (tomaten, paprika's en komkommers) resulteerden hogere prijzen in een aanzienlijke verbetering van de gemiddelde inkomens, ondanks de flink opgelopen energiekosten. De resultaten van de potplantenbedrijven bleven enigszins achter bij die van de glasgroente-, snijbloemen- en champignonbedrijven. De opengrondstuinbouw wordt gekenmerkt door sterke inkomensfluctuaties als gevolg van oogst- en prijsschommelingen. In 2000 zagen de opengrondsgroentebedrijven hun inkomens achteruitgaan terwijl fruitteeltbedrijven de beste resultaten van de afgelopen jaren neerzetten. In het algemeen hebben beide sectoren te kampen met een structureel groot aanbod waardoor prijzen vrijwel voortdurend onder druk staan. De boomteelt en bloembollenteelt laten juist al jaren goede tot zeer goede bedrijfsresultaten zien. De resultaten van de akkerbouwbedrijven waren voor het tweede achtereenvolgende jaar slecht, vooral door lage aardappelprijzen. Een gunstige uitzondering vormde de biologische akkerbouw en de akkerbouw in de Veenkoloniën (dankzij EU-zetmeelregeling).

Inkomen dierlijke sector verbeterd

Door hogere opbrengstprijzen en betere melkgiften per koe boekten melkveebedrijven in 2000 betere resultaten dan in het voorgaande jaar. In de biologische melkveehouderij liggen de resultaten gemiddeld hoger dan in de gangbare melkveehouderij. De invloed van de MKZ-crisis is in het boekjaar 2000/01 vooralsnog bescheiden. De BSE-uitbraak had wereldwijd dramatische gevolgen voor de prijs van rundvlees. Toch verbeterden de resultaten van de Nederlandse vleesstierhouderij dankzij hogere EU-premies. Voor de intensieve veehouderijsector zorgde onder meer de BSE-crisis voor een opleving van de vraag en daardoor ook de prijs. Na de slechte resultaten in 1998 en het beperkte herstel in 1999 trad er in 2000 een aanzienlijke verbetering op van de bedrijfsresultaten. Er werden over het algemeen forse besparingen gerealiseerd. De gemiddelde bedrijfsomvang neemt relatief snel toe binnen de intensieve veehouderij: kleine bedrijven haken af en overblijvende bedrijven worden steeds groter.