SDU UITGEVERS
Fiscale boetezaken overschrijden 'redelijke termijn'
Belastingplichtigen massaal in beroep tegen boeten?
Den Haag, 27 juni 2001
Wie een fiscale boete opgelegd krijgt, heeft recht op behandeling van
zijn zaak binnen een redelijke termijn. Die termijn wordt door de
Nederlandse rechtspraak echter regelmatig overschreden. Dat leidt
ertoe dat fiscale boeten moeten worden verminderd of zelfs geheel
kwijtgescholden. In het juni-nummer van het vooraanstaande Tijdschrift
voor Formeel Belastingrecht stelt de hoofdredacteur, Philip Ruys, deze
problematiek aan de kaak en pleit hij voor maatregelen. Hij vreest dat
belastingplichtigen hierdoor het vertrouwen in de Nederlandse
belastingrechtspraak zullen verliezen en massaal in bezwaar en beroep
komen tegen opgelegde fiscale boeten.
Het recht op behandeling binnen een redelijke termijn is vastgelegd in
artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze bepaling geldt ook
wanneer er een fiscale straf is opgelegd. Het kan dan gaan om
bijvoorbeeld het niet of te laat indienen van een aangifte, maar ook
om het onjuist invullen daarvan. Hoe lang de redelijke termijn is,
verschilt per zaak. Is de zaak erg ingewikkeld, dan mag het langer
duren. Ook wanneer de belastingplichtige zelf vertragingstactieken
toepast, dan mag de zaak meer tijd in beslag nemen.
De vertraging die belastingprocedures oplopen, wordt echter in veel gevallen veroorzaakt door de rechter zelf. Belastingzaken worden behandeld door de vijf Gerechtshoven in Nederland. Die lijden allemaal onder een grote werklast, waardoor zaken te lang blijven liggen.
Ruys heeft in zijn artikel een aantal zaken opgesomd waarin de fiscale boete is kwijtgescholden of verminderd. Hij deelt verder mee dat dit het topje van de ijsberg is. Ruys pleit voor meer raadsheren in de Gerechtshoven als een van de middelen om het probleem op te lossen.
Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de redactiesecretaris van
het Tijdschrift voor Formeel Belastingrecht, mevrouw drs. M.
Plantinga, SDU/Vermande Uitgevers, telefoon 070-3789367, e-mail
M.Plantinga@sdu.nl .
TEKST ARTIKEL MR. H.PH. RUYS
TIJDSCHRIFT FORMEEL BELASTINGRECHT, JUNI 2001, NR. 2001/6
Opinie: Undue delay in belastingzaken
Of: 'Laat u de boete maar zitten, we hebben u al lang genoeg
beziggehouden'
De Nederlandse belastingrechtspraak heeft een probleem. Een probleem
dat wellicht nog pregnanter is dan het ontbreken van een tweede
feitelijke instantie, waarover de laatste tijd zo druk word
gediscussieerd en gepubliceerd. Het is het probleem van de redelijke
termijn in boetezaken. Ik zie de krantenkoppen al voor mij:
'Straffeloos frauderen door trage rechtspraak'.
Aan wie een strafrechtelijke sanctie is opgelegd, en daaronder plegen we ook de fiscale boete te scharen, komt volgens artikel 6 EVRM het recht op een berechting binnen redelijke termijn toe. Daargelaten hoe lang de termijn voor berechting mag duren - deze verschilt van geval tot geval - blijkt de oorzaak voor de overschrijding ervan in belastingzaken niet zelden bij het Gerechtshof te liggen. Dat komt ongetwijfeld door de grote werklast waarmee de Gerechtshoven te kampen hebben. Iedere fiscalist weet dat procederen doorgaans een uitermate inefficiënte manier is om je recht te zoeken. Het kost immers ongelooflijk veel tijd. Bellen met de griffie wil wel eens helpen, maar de mededeling dat de zaak 'zittingsrijp' is, hoeft het bloed niet sneller doen stromen. Het kan nog wel eens even duren.
Dat Gerechtshoven hun werk niet op tijd af kunnen krijgen, helpt niet echt mee bij het streven naar een handhaving van de in internationaal verband aangegane verdragsverplichting het recht op een redelijke termijn te waarborgen. Uit steeds meer fiscale uitspraken blijkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van een boetezaak is overschreden. Voor de beoordeling van deze vraag kijkt de rechter ingevolge de rechtspraak van het EHRM in eerste instantie naar de langste periode waarin de zaak heeft stilgelegen. En die langste stilstand treedt dan helaas in de meerderheid der gevallen bij het Hof zelf op. Dat Hof trekt dan vervolgens ambtshalve het boetekleed aan, hetgeen leidt tot het kwijtschelden of matigen van de boete.
Zomaar eens een greep uit wat recente gevallen, gepubliceerd in een
fiscaal jurisprudentietijdschrift:
+ Hof Arnhem 1 maart 2001, nr. 98/03488, NTFR 2001/514; boete
motorrijtuigenbelasting, volledig kwijtgescholden nadat het Hof het
dossier bijna twee jaar had laten liggen.
+ Hof Leeuwarden 14 september 2000, nr. 98/1136, NTFR 20-00/1502,
bezwaarschriftprocedure neemt 15 maanden in beslag, hofprocedure
vervolgens twee jaar. Boete wordt verminderd.
+ Hof Arnhem 20 juli 2000, nr. 98/1190, NTFR 2000/1403;
naheffingsaanslag BPM, de zaak ligt bij het Hof 18 maanden stil en de
verhoging is van de baan.
+ Hof Den Haag 9 februari 2000, nr. 97/01867, NTFR 2000/888; tussen
de mededeling omtrent de verhoging en de uiteindelijke uitspraak is
ruim drie jaar verstreken, terwijl de zaak bij het Hof ruim een jaar
heeft stilgelegen.
Een mooi voorbeeld is ook: Hoge Raad 15 november 2000, nr. 35.536 (na
uitspraak Hof Den Bosch) NTFR 2000/1702. Op 3 mei 1995 heeft het Hof
belanghebbendes beroepschrift ontvangen. Pas op 26 januari 1996 is een
afschrift van dat beroepschrift naar de Inspecteur verzonden. De
mondelinge behandeling van de zaak voor het Hof heeft op 3 juni 1998
plaatsgevonden, maar pas op 2 juni 1999 is uitspraak gedaan. De Hoge
Raad oordeelt dat deze omstandigheden geen andere gevolgtrekking
toelaten dan dat de redelijke termijn is overschreden. De verhoging
van f 500.000, wordt door de Hoge Raad kwijtgescholden tot op een
bedrag van f 250.000.
Bij insiders is het overigens wel bekend dat het Gerechtshof Den Bosch
er al enige tijd niet meer in slaagt om boetezaken binnen een
redelijke termijn af te doen. Niet-gepubliceerde uitspraken van dat
Hof waarin de boete is verminderd of geschrapt wegens overschrijding
van de redelijke termijn zijn bijvoorbeeld:
+ nr. 97/21540 d.d. 15 maart 2000
+ nr. 96/01839 d.d. 20 september 2000
+ nr. 97/20832 d.d. 8 februari 2001
+ nr. 98/05236 d.d. 6 maart 2001
+ nr. 98/01270 d.d. 28 maart 2001
+ nr. 98/05765 d.d. 4 april 2001
Maar wie zich even in de wel gepubliceerde jurisprudentie verdiept,
krijgt al snel de indruk dat het hier een landelijk probleem betreft
Bij een steekproefsgewijze enquête bij enkele belastinggriffies werd
mij overigens niets bekend van een beleid ten aanzien van boetezaken.
De constatering dat de overschrijding van de redelijke termijn is
veroorzaakt door het Gerechtshof zelf, is wel wrang en noopt tot
maatregelen. Is de rechterlijke macht niet gehouden, zelfs met de
kennelijk beperkte middelen die haar ten dienste staan, er alles aan
te doen om de redelijke termijn te waarborgen? Voorrang voor
boetezaken, zou ik willen bepleiten. Het EVRM legt immers ook op de
rechterlijke macht een verplichting op.
Het probleem van de hoge werklast bij de Gerechtshoven een snelle
oplossing behoeft. Daar kan op verschillende manieren iets aan worden
gedaan. Meer raadsheren lijkt mij op de korte termijn wel de meest
voor de hand liggende optie. Op termijn kan de invoering van een
tweede instantie wellicht uitkomst bieden, ofschoon in het ligt van
onderbezetting bij de Hoven ik niet direct zie hoe men de
belastingkamers bij de Rechtbanken vol krijgt.
Tot slot; het probleem van de termijnoverschrijding zal de komende
tijd de gemoederen nog wel bezig houden. De kwestie is immers niet
theoretisch, maar realiteit. Ongetwijfeld zullen fiscalisten en
belastingplichtigen dit niet onopgemerkt voorbij laten gaan, zodra er
enige publicitaire aandacht voor komt (waaraan ik - zo realiseer ik
mij terdege - bij deze een bijdrage lever). Een verstandige fiscalist
zal zijn cliënt wijzen op de mogelijkheid van instellen van bezwaar en
beroep tegen de boete, daar dit kan leiden tot kwijtschelding, louter
door trage afdoening. En dan is het hek van de dam.
Het vertrouwen in de rechtstaat gaat weer een deuk oplopen.
Mr. H.Ph. Ruys
27 jun 01 16:10