Den Haag, 27 juni 2001
VRAGEN VAN DE LEDEN BUSSEMAKER (PVDA) EN SCHIMMEL (D66) AAN DE
STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
1. Heeft u kennis genomen van de evaluatie van de Wet financiering
loopbaanonderbreking in 2000 door het LISv?
2. Hoe verklaart u dat het aantal aanvragen voor verlof is afgenomen van
304 in 1999 tot 211 in 2001?
3. Wat zijn de redenen geweest om van de 211 aanvragen er 83 af te wijzen?
4. Hoe verklaart u de toename van het aantal mensen dat in 2000 t.o.v. 1999 palliatief verlof opneemt? Ziet u hierin een signaal dat de eis van vervanging een belangrijke belemmering is bij het opnemen van verlof?
5. Hoe verhoudt het feitelijk gebruik (128 toegekende aanvragen in 2000)
zich tot het eerder verwachte gebruik van 65.000 personen op jaarbasis na
een aanloopfase van 5 jaar? Wat is het bijgestelde cijfer voor 2003, als de
wet 5 jaar in werking is?
6. Hoe verhoudt het cijfer van feitelijk gebruik zich tot de berekeningen
van het SCP die uitkomt op een behoefte aan zorgverlof bij 950.000 mensen?
7. Welke conclusie trekt u uit de grote discrepantie tussen feitelijk gebruik (LISV-evaluatie Finlo) en wenselijk gebruik in de toekomst (SCP-onderzoek)? Wat acht u meer realistisch: uit te gaan van feitelijke gegevens of van ênquetegegevens over wenselijke situaties in de toekomst?
8. Klopt het dat u werkt aan een plan om de uitkering bij palliatief verlof
te verhogen, zoals de LISv-evaluatie aangeeft? Aan welk bedrag denkt u aan
bij een verhoging? Zal deze verhoging ook gelden voor de zorg voor een
ernstig ziek kind, zoals voorgesteld in het amendement Bussemaker/Schimmel
bij de Wet arbeid en zorg, verondersteld dat deze wet de Eerste Kamer
passeert?