charset="iso-8859-1"
http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=417309
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling DSI/MIJ Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 27 juni 2001 Auteur Pieter Lammers
Kenmerk DSI/MY-291/01 Telefoon 0703486439
Blad /3 Fax 0703484883
Bijlage(n) 1 E-mail pf.lammers@minbuza.nl
Betreft Beleidsnotitie civil society en structurele armoedebestrijding.
Zeer geachte Voorzitter,
In mijn brief van 16 november 1999 (26 800 V nr. 14) heb ik u een notitie
over de particuliere ontwikkelingssamenwerking toegezegd. In mijn
beleidsreactie op het IBO-rapport MFP van 2 oktober 2000 (27 433 nr. 1) heb
ik die toezegging herhaald, evenals in mijn brief van 11 mei 2001bij het
beleidskader MFP-breed (27 433 nr. 2).
Ik heb bij die gelegenheden ook aangegeven dat een dergelijke beleidsvisie
tot stand diende te komen in consultatie met de betrokken actoren in het
Nederlands maatschappelijk middenveld. Die consultatie heeft plaatsgevonden
en de belangrijkste uitkomsten zijn verwerkt in bijgaande notitie "Civil
Society en Structurele Armoedebestrijding, de rol van actoren uit het
Nederlands maatschappelijk middenveld".
De consultatie over maatschappijopbouw in ontwikkelingslanden vond plaats
van januari tot mei dit jaar. Een vijftigtal organisaties kwam vijf keer
bijeen. Op de eerste korte bijeenkomst werden doel en grenzen van de
consultatie vastgesteld. De tweede bijeenkomst richtte zich op het
inventariseren van verschillende vormen van Noord-Zuidsamenwerking. Op de
derde bijeenkomst werden "best practices" geinventariseerd. Tijdens de
vierde sessie werden aanbevelingen gedaan voor mijn beleid inzake
particuliere ontwikkelingssamenwerking. Op 17 mei jl., tenslotte, heb ik het
eerste concept van bijgaande notitie met de participanten besproken.
Ter ondersteuning van het proces is een website
in het leven geroepen zodat meer organisaties en particulieren dan de
geselecteerde vijftig hun visie konden geven. Op de website werden ook de
verslagen van de bijeenkomsten openbaar gemaakt en werden achtergrond
artikelen geplaatst.
De dialoog met het maatschappelijk middenveld heb ik als zeer productief en
constructief ervaren. De inbreng van de maatschappelijke organisaties is
zeer waardevol geweest en heeft nadrukkelijk en substantieel bijgedragen aan
de visie die ik u hier voorleg. Ik heb dan ook het voornemen om de dialoog
met het maatschappelijk middenveld voort te zetten en een meer continu
karakter te geven. De vorm waarin die dialoog plaats zal vinden is onderwerp
van overleg met het maatschappelijk middenveld. Wat mij betreft wordt het
een lichte, flexibele en open structuur, met nadruk op overleg per thema.
De notitie beschrijft het belang van een goedontwikkelde en onafhankelijke
civil society bij structurele armoedebestrijding. De ontwikkeling van civil
societies is in belangrijke mate een endogeen en autonoom proces.
Samenwerking tussen zuidelijke organisaties en noordelijke NGO's en andere
donoren stelt bijzondere eisen aan de vorm. Kennisvermeerdering, autonomie,
gelijkwaardigheid, innovatie en respect en aandacht voor pluriformiteit en
diversiteit zijn derhalve sleutelbegrippen in de notitie. Voor Noordelijke
organisaties zie ik twee belangrijke opdrachten: ondersteuning bij
maatschappijopbouw in ontwikkelingslanden; en, samen met hun Zuidelijke
partners, het voeren van campagnes en verrichten van lobbywerk voor grotere
beleidscoherentie.
Hoewel in de consultatie de nadruk lag op Nederlandse maatschappelijke
organisaties als partner en intermediair, zal de beleidsvisie ook
richtinggevend zijn voor Nederlandse Ambassades in ontwikkelingslanden in
hun omgang met maatschappelijke actoren.
De beleidsvisie komt op een moment dat ik reeds een aantal onderhandelingen
met (groepen van) ontwikkelingsorganisaties heb afgerond (NCDO, MFP) en met
een aantal anderen in dialoog ben over een nieuw beleidskader (SNV, VNG,
PSO). Die processen en de consultatie hebben van elkaar geprofiteerd.
De visie zal leidraad zijn bij de ontwikkeling van een aantal nieuwe
subsidiesystemen die, net als het beleidskader MFP-breed, in 2003 zullen
ingaan. In mijn aanbiedingsbrief bij het beleidskader MFP-breed heb ik daar
reeds melding van gemaakt. Aanvullend op het beleidskader MFP-breed gaat het
om drie systemen:
Een medefinancieringsprogramma voor thematische of anderszins
gespecialiseerde ontwikkelings-NGO's;
Een programmafinancieringsmodaliteit voor niet OS-organisaties, en voor
organisaties in opbouw;
Een faciliteit - het "front-office" - voor behandeling en financiering van
projecten.
Het ontwerp van het subsidiesysteem zal nog een keer besproken worden met
het maatschappelijk middenveld.
In het najaar zal ik u over de nieuwe subsidiesystematiek informeren.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
CIVIL SOCIETY EN STRUCTURELE ARMOEDEBESTRIJDING
De rol van actoren uit het Nederlands maatschappelijk middenveld
Structurele armoedebestrijding is hoofddoelstelling van beleid Structurele
armoedebestrijding is hoofddoelstelling van beleid, hetgeen wil zeggen dat
alles dat ondernomen wordt binnen ontwikkelingssamenwerking in het kader van
armoedebestrijding staat. Het is moet core-business worden. Een aantal
ontwikkelingen en nieuwe inzichten maken dat mogelijk. Er is een bredere,
meer geïntegreerde visie op armoede in wording, waarmee de samenhang tussen
doelstellingen van internationaal beleid in beeld komt. Armoede is meer dan
een gebrek aan inkomen. Armoede is een structureel gebrek aan kansen:
keuzemogelijkheden en opties. Het is tijd dat de aandacht wordt verlegd van
een focus op middelen (zoals inkomen) naar aandacht voor de doelen die de
mensen nastreven, en de navenante vrijheden en mogelijkheden deze doelen te
bereiken. Hierbij past de brede interpretatie van het mensenrechten-begrip,
inclusief de sociale, economische en culturele rechten. Er is meer aandacht
voor de interactie tussen micro- en macro-issues. Mondiale ontwikkelingen
beïnvloeden lokale processen, en vice versa. De enorme toename van
mobiliteit en communicatie, van handel, maar ook van beeldvorming en ideeën
hebben invloed op armoede en dus ook op armoedebeleid. Andere nieuwe
inzichten met consequenties voor het beleid zijn dat armoede
contextspecifiek is en dat het gaat om verarmingsprocessen, meer dan
armoedesituaties. Er is verschuiving van aanbodsturing, ook in de analyses
van armoedebestrijding, naar keuzes vanuit de armoedesituatie. Naar
ownership dus.
Afstemming tussen multilaterale, bilaterale en particuliere samenwerking
Structurele armoedebestrijding als hoofddoelstelling betekent dat er meer
samenhang moet komen tussen de werkterreinen van ontwikkelingssamenwerking
en, breder, alle beleidsterreinen van internationaal beleid die van invloed
zijn op (het omkeren van) verarmingsprocessen. Het betekent ook een goede
afstemming van werken via het bilaterale, multilaterale en particuliere
kanaal. Die afstemming zal van plaats tot plaats en door de tijd heen
telkens anders zijn. De navolgende visie op de rol van civil society moet in
dat licht gezien worden.
Civil society en structurele armoedebestrijding De armen beschrijven zelf
hun situatie als een gebrek aan self-reliance. Armoede komt voort uit de
ontkenning van rechten, het ontbreken van ontplooiingsmogelijkheden en het
ontzeggen van toegang tot hulpbronnen. Het opkomen voor die rechten, het
creëren van mogelijkheden en het verkrijgen van toegang, geschiedt door
(zelf)organisatie, krachtenbundeling tot sociale beweging en het organiseren
van countervailing power. De structuren en systemen die streven naar
empowerment vormen tezamen belangrijke delen van civil society. De
ontwikkeling van civil society en structurele armoedebestrijding zijn
derhalve onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het een is niet mogelijk zonder
het andere, en vice versa.
Civil society ontwikkeling is een endogeen en autonoom proces Succesvolle
civil societies hebben hun eigen systemen en structuren, en hun eigen
diepgewortelde waarden en normen ontwikkeld over een periode van honderden
jaren. Het is in hoofdzaak een endogeen en autonoom proces dat zich
nauwelijks van buitenaf laat sturen. Mondialisering en het hulpsysteem
hebben de externe invloeden in belang doen toenemen. Buitenstaanders staan
voor de taak de interne dynamiek van een in essentie autonoom proces te
versterken en te voeden. Dat is een zware verantwoordelijkheid, omdat
goedbedoelde interventies ook verstorend kunnen werken. Er zijn situaties
waarin een overmaat aan donorinterventies heeft geleid tot de tijdelijke
creatie van "onze" civil society die de ontwikkeling van de autochtone civil
society heeft verstoord.
Civil society kent vele verschijnings-vormen Civil society kent veel
verschijningsvormen. Er zijn meer configuraties van civil society dan er
landen zijn. De specifieke vorm die civil society aanneemt is afhankelijk
van variabelen als cultuur, geschiedenis, ontwikkelingsfase, de
beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen en heersende machtsverhoudingen.
Delen van civil society zijn traditioneel en informeel en vaak voor
buitenstaanders onzichtbaar. Die informele structuren zijn belangrijk en
voor leden zo bindend als de formele, meer zichtbare structuren. Civil
society is niet een harmonieus geheel, waarin alle actoren gezamenlijk het
"goede" nastreven, en waarin tegenstellingen altijd op een civiele manier
door dialoog worden opgelost. De werkelijkheid in de meeste landen is anders
en harder. Niet alle delen van civil society zijn "civil" en de
belangentegenstellingen zijn vaak zo groot dat openlijke conflicten
onvermijdelijk zijn.
Maatschappelijke organisaties zijn geen uitvoerders van overheidsbeleid Veel
civil society organisaties (CSO's2), zowel in het Zuiden als het Noorden,
zijn ontstaan in oppositie tegen het overheidsbeleid en gevestigde belangen.
Anderen CSO's hebben zich, aanvullend op nog onvoldoende ontwikkeld
overheidsbeleid, ingezet voor sociale voorzieningen als onderwijs en
gezondheidszorg. Zij hebben gemeen dat zij een neerslag zijn van
diepgevoelde waarden en rechten. In het kader van deze notitie gaat de
aandacht uit naar CSO's die opkomen voor de rechten van armen en machtelozen
en op die manier een correctie op de markt en het overheidsbeleid vormen.
Hoewel het goed mogelijk is dat CSO's in constructieve dialoog zijn en
samenwerken met hun overheid en met donoren, speciaal in landen met goed
bestuur, moeten en kunnen zij niet gezien worden als uitvoerders van het
beleid van hun overheid of van de donor. Waar dat wel op grote schaal
gebeurt, ondermijnt dat de kracht van civil society.
Donoren kunnen de autonome ontwikkeling van civil societies verstoren
Donoren hebben te weinig oog gehad voor de kenmerken van en de verschillen
tussen civil societies in ontwikkelingslanden. Zij hebben hun begrip
vereenvoudigd, verwesterd en geïdealiseerd, een projectie van wat zij thuis
gewend zijn. Het hulpsysteem heeft, zeker in het begin, civil society
gelijk gesteld aan NGO's en geen oog gehad voor andere, traditionele of
informele structuren, omdat ze minder zichtbaar waren of niet leken op wat
zij thuis tegen kwamen. En de rol van die NGO's hebben donoren te vaak
instrumenteel gemaakt aan hun agenda's. Participatie werd gezien als
instrument in plaats van als een fundamenteel recht. Excessieve
projectaanpak - de werkwijze van de donor - heeft op plaatsen geleid tot
afstand tussen NGO's en hun achterban, tot ontworteling, publiek wantrouwen
en dubieuze continuiteit. Elders is de structuur van civil societies
voldoende robuust gebleken om externe invloeden te neutraliseren of ten
goede aan te wenden. Donoren hebben kortom door gebrek aan kennis en
gelijkwaardigheid vaker verstorend dan ondersteunend gewerkt op de autonome
ontwikkeling van civil societies.
Ondersteuning van civil society door civil society Er ontstaat steeds
meer consensus over de noodzakelijke marktwerking enerzijds, en van goed
bestuur en effectief beleid anderzijds, leidend tot pro-poor growth. Die
consensus vindt onder meer zijn neerslag in Poverty Reduction Strategies.
Het belang van het PRS-proces is gelegen in het potentieel participatieve
karakter. Het World Development Report 2000 onderstreept de noodzaak van
empowerment en het comparatieve voordeel dat CSO's daarbij hebben in
vergelijking met bilaterale en multilaterale donoren. Een dergelijke
consensus heeft voordelen, want het biedt een kader, waarin macro-steun -
bijv. de sectorale benadering - helder gestructureerd kan worden en waarin
bilaterale donoren, multilaterale donoren en nationale overheden goed kunnen
samenwerken. Daarbij spelen zich maatschappelijke processen af die cultuur-
en landenspecifiek zijn en een grote diversiteit en pluriformiteit kennen.
De specifieke vorm en ontwikkelingsfase van civil society vragen om maatwerk
bij externe interventies. Dat maatwerk kan veelal het best geleverd worden
door actoren uit civil society in het Noorden. CSO's worden het best
ondersteund door CSO's. In laatste instantie delen zij waarden en normen,
kennen een vergelijkbare geschiedenis en pluriformiteit. Voorwaarde is wel
dat Noordelijke CSO's bereid zijn beter te luisteren, hun kennis over
Zuidelijke CSO's vergroten en in staat zijn hun relaties met Zuidelijke
partners op voet van gelijkwaardigheid vorm te geven. Het concept van
ownership moet handen en voeten krijgen in de praktijk.
Bilaterale donoren voor een enabling environment Civil society moet,
om zijn rol te kunnen spelen bij structurele armoedebestrijding, de ruimte
krijgen om zich te ontplooien. De overheid moet een "enabling environment"
creëren of tenminste actief toestaan als onderdeel van haar goed bestuur.
Vaak wordt "vrijheid van vereniging" als belangrijkste, zo niet enige
voorwaarde gezien. Van groot belang zijn echter ook de beschikking over
voldoende, onafhankelijke middelen, vrije en goedkope
communicatiemogelijkheden, toegang tot en vrijheid van informatie, en
onderhandelingsruimte en onafhankelijke geschillenbeslechting. Het is een
belangrijke rol van bilaterale en multilaterale donoren om aan te dringen op
een "enabling environment" voor civil society. In de beleidsdialoog met de
landen waarmee Nederland bilaterale relaties onderhoudt, zal de Nederlandse
overheid de noodzaak en het belang van een "enabling environment" voor
civil society bepleiten, als onderdeel van de discussie over goed bestuur.
Daar waar geen sprake is van goed bestuur, moet civil society de
noodzakelijke ruimte zelf creëren. In die gevallen, waar bilaterale relaties
meestal slecht ontwikkeld zijn, is samenwerking van civil society naar civil
society vaak de enige weg.
Kennis over civil societies schiet tekort Kennisnetwerken creëren
Samenvattend moet gesteld worden dat de externe interventies ter
ondersteuning van de opbouw van civil societies in ontwikkelingslanden verre
van optimaal zijn. Er moet geconstateerd worden dat de kennis over
specifieke civil societies schromelijk tekort schiet. Sterker, het ontbreekt
aan goede methodieken om toegang te krijgen tot de ervaringen en opgebouwde
kennis bij CSO's en die te vertalen naar beleid. Kenniscentra in het Zuiden
moeten worden ingeschakeld om - samen met partners in het Noorden -
kennisnetwerken te vormen, om methoden te ontwikkelen en kennis over
specifieke contexten te verwerven. Pas dan kunnen Noordelijke CSO's en
bilaterale doneren goed onderbouwde keuzes voor partnerorganisaties en soort
interventie maken.
Ook Nederlandse CSO's zijn autonoom Een overheid die het hier beschreven
concept van civil societies in het Zuiden serieus neemt, moet dat ook thuis
belijden. Dat betekent primair een erkenning van de autonomie van
Nederlandse CSO's en de daarbij behorende rechten, met name het recht van
participatie. Het betekent ook het creëren van een enabling environment in
Nederland. En niet het willen opleggen van vigerend overheidsbeleid. De
Nederlandse overheid respecteert de waarden, visies, doelstellingen en
werkwijzen van CSO's die bijdragen leveren aan structurele
armoedebestrijding. De relaties tussen overheid en die CSO's dienen
derhalve gekenmerkt te worden door dialoog waarbij beide partijen bereid
zijn naar elkaar te luisteren, andere standpunten te accepteren, en te
veranderen. "Aansturing" moet allerwegen vervangen worden door
"beleidsdialoog", verticale door horizontale relaties. De overheid mag
natuurlijk verwachten, ja eisen, dat de Nederlandse CSO's op dezelfde wijze
omgaan met hun counterparts in ontwikkelingslanden. Daar wordt in het
vervolg nog op terug gekomen.
Institutionele versterking door core-funding... Bij de autonomie van
maatschappelijke organisaties hoort een (aan)gepaste financieringsvorm.
Projectgewijze financiering past slecht bij maatschappijopbouw. Het gaat
immer om de rol die CSO's in ontwikkelingslanden spelen in het weefsel van
hun civil society. Versterking van die rol door institutionele ontwikkeling
en kennisuitwisseling dient de focus te zijn. CSO's bepalen zelf de inhoud
van hun werk. Samenwerking kan beginnen als project - om kennis te maken -
maar altijd met de intentie te groeien naar een volwaardig partnership.
Voor institutionele ontwikkeling in een specifieke sociaal-culturele context
is een meer integrale benadering nodig.
Theorie- en praktijkontwikkeling zullen bevorderd moeten worden, wederom bij
voorkeur door instituties gelokaliseerd in het Zuiden.
Organisatieondersteuning in de vorm van core-funding zal de norm zijn. Dat
geldt voor de financiering van Zuidelijke CSO's door Noordelijke CSO's en,
doorvertaald, derhalve ook voor de Nederlandse overheid. CSO's die hun
kwaliteit bewezen hebben bij de ondersteuning van civil society organisaties
in het Zuiden, zullen kunnen rekenen op core-funding.
... op basis van een beleidskader Er zal wel sprake zijn van een beleidskader om te kunnen bepalen of een CSO in aanmerking komt voor financiering. In dat kader zal structurele armoedebestrijding centraal staan, naast een aantal universele waarden die een 'good' civil society kenmerken: tolerantie, insluiting, samenwerking, gelijkheid. Daarnaast blijven natuurlijk de uitgangspunten van effectiviteit, efficiency en deugdelijk financieel beheer van kracht. Van groot belang is de mate waarin Zuidelijke civil societies er in slagen betrokken zijn bij een volwaardige beleidsdialoog met hun overheid, leidend tot een "sociaal contract". Op het ogenblik vindt die dialoog vooral plaats in de vorm van PRSP's. Maar ook als het gaat om de - Nederlandse bilaterale - sectorale benadering - de keuzes van de sectoren en de invulling van het beleid binnen die sector - moet civil society een volwaardige partner zijn. Natuurlijk betekent dat geen automatisch recht op financiering. Ook de overheid houdt zich het recht voor financiering te weigeren, bijvoorbeeld omdat ook van CSO's verwacht mag worden dat zij keuzes maken en prioriteiten stellen, net zo goed als een CSO het recht en de plicht heeft financiering te weigeren als de voorwaarden inbreuk maken op de integriteit van de organisatie.
Afrekenen op lerend vermogen... ....en resultaten Balanced accountability Er wordt ook afgerekend. De overheid rekent bij voorkeur af op resultaten. Natuurlijk zijn resultaten belangrijk en we zien ze graag, maar maatschappijopbouw is een onoverzichtelijk en non-lineair proces waarin het vaak moeilijk is vast te stellen wat een positief resultaat is - soms blijkt pas jaren later hoe significant bepaalde interventies waren die op het moment zelf onbetekenend leken - en als dat al het geval is, is het vaak onmogelijk te bepalen wie welk aandeel in het resultaat heeft gehad - het attributieprobleem. Soms is het voor een CSO ook politiek onverstandig een bepaald resultaat te claimen. Alleen afrekenen op resultaten heeft het gevaar in zich dat er onevenredig veel nadruk komt te liggen op datgene wat meetbaar of toetsbaar is. "The problem is not what is included, but what is excluded". Afrekenen alleen op resultaten brengt bovendien risicomijdend gedrag voort in situaties waarin juist innovatie met de daarbij behorende risico's gewenst of vereist is. Het gaat er niet om dat er geen fouten gemaakt worden, dat interventies niet mogen mislukken, maar wel dat er systematisch geleerd wordt van de fouten en mislukkingen, dat er kortom sprake is van een lerende organisatie. CSO's zullen in de toekomst niet alleen op resultaten vooral worden afgerekend maar ook op de kwaliteit van hun monitoring- en evaluatiesysteem en hun lerend vermogen. Bij resultaten gaat het uiteindelijk om het vergroten van de kracht van civil societies in het Zuiden, waar het gaat om structurele armoedebestrijding. Die impact kan bijvoorbeeld worden afgemeten aan de kwaliteit van de beleidsdialoog in het betreffende land, en hoe bindend de uitkomsten van die dialoog zijn. De partnerkeuzes en de kwaliteit van relaties kunnen gezien worden als tussenresultaten bij Noordelijke CSO's. Het valt te overwegen om organisaties toe te staan een afzonderlijk budgetlijn te hebben voor innovatie en andere risicovolle activiteiten. De verantwoording daarover kan dan een ander karakter hebben. Er zal meer evenwicht moeten komen in de accountability. Door de ongelijkwaardige verhoudingen ligt de nadruk nu op de accountabilty 'naar boven'. Het is minstens zo belangrijk dat CSO's verantwoording afleggen naar hun leden, partners en doelgroepen. Gezamenlijke en omgekeerde evaluaties (evaluatie van Noordelijke CSO's door hun Zuidelijke partners), en peer reviews uit het Zuiden kunnen bijdragen aan gelijkwaardigheid en lerend vermogen van organisaties.
Van verticale naar horizontale relaties De relatievorm tussen Nederlandse overheid en maatschappelijke organisaties, zoals hierboven beschreven, zal het mogelijk maken dat Nederlandse CSO's soortgelijke relaties onderhouden of ontwikkelen met hun Zuidelijke partners. De huidige relaties worden nog te veel gekenmerkt door de ongelijkwaardigheid van financiële en projectmatige relaties, met de daarbij behorende overdracht van Nederlandse normen, waarden en organisatievormen. Het is van belang nieuwe wegen te vinden om de verticale donor-ontvangerrelatie te doorbreken, en te bouwen aan horizontale relaties. Men kan denken aan het creëren van trust-funds in gemeenschappelijk beheer, geschillenbeslechting door onafhankelijke derden, en investeren in lokale fondsenwerving en mandaatvorming.
Nieuwe rollen voor Noordelijke CSO's Veel Zuidelijke CSO's zijn inmiddels
sterk genoeg ontwikkeld om een groot deel van de taken die traditioneel door
Noordelijke CSO's werden verricht, over te nemen. Het gaat vooral om
interventies gerelateerd aan directe armoedebestrijding, maar in toenemende
mate ook om de regie van maatschappijopbouw. Beheerstaken kunnen
langzamerhand worden overgedragen. Ook daar moeten meer risico's worden
genomen dan doorgaans het geval is. Dat leidt tot andere
financieringsvormen, waarbij de beslissingen over financiering zo dicht
mogelijk bij de uitvoerende (grass-roots) organisaties worden genomen.
Noordelijke organisaties kunnen zich, zoals gezegd, dan meer gaan richten op
horizontale relaties en de nadruk leggen op de overdracht en uitwisseling
van kennis en capaciteiten, en vooral een intermediaire en facilitaire rol
vervullen bij het tot stand komen van nieuwe samenwerkingsverbanden tussen
maatschappelijke organisaties uit Noord en Zuid, en vooral ook tussen Zuid
en Zuid.
Focus op beleidscoherentie... .... door een mondialiserende civil society
De focus van Noordelijke CSO's zal zich geleidelijk meer dan in het verleden
richten op de eigen maatschappij en de consequenties van Nederlands en
Europees beleid voor de ontwikkelingskansen van het Zuiden. Zij kunnen
daarmee hun steentje bijdragen aan de broodnodige beleidscoherentie. Het is
immers vast te stellen dat beleidsbeslissingen op andere terreinen en de
dynamiek van de economische mondialisering van veel grotere betekenis is
voor de buiten- of binnensluiting van de armen dan alle ontwikkelingshulp
bij elkaar. Het is van belang dat civil societies en "verlichte" overheden
de handen ineenslaan. Coherentie is een van de prioriteiten van de
Utsteingroep. De vorming van internationale netwerken voor lobby en
advocacy, en het helpen bouwen aan transparante instituties voor eerlijke
Noord-Zuid-onderhandelingen en het creëren van ruimte voor Zuidelijke CSO's
om de belangen van het Zuiden in het Noorden te behartigen - kortom de
mondialisering van civil society - zal door de Nederlandse overheid
ondersteund worden. In het model van core-funding wordt het nadrukkelijk
mogelijk activiteiten in het Noorden uit te voeren die van belang zijn voor
de ontwikkelingskansen van arme landen.
Fair trade gemainstreamed: maatschappelijk verantwoord ondernemen In
de Nederlandse samenleving liggen grote en onderbenutte kansen en
aangrijpingspunten voor armoedebestrijding. De Nederlandse burger als
consument, als investeerder, als reiziger is zich steeds meer bewust van de
consequenties van zijn of haar economische keuzes en verlangt dat producten
en diensten op sociaal en ecologisch verantwoorde wijze worden
geproduceerd. Die koopkrachtige vraag - het gaat om een aanzienlijk en
groeiend deel van de consumenten - gepaard aan de snel beschikbare en
wijdverspreide informatie over misstanden en misdragingen van multinationale
ondernemingen, kunnen er toe leiden dat 'fair trade' in de mainstream
terecht zal komen in de vorm van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(MVO). De overheid zal MVO bevorderen en aantrekkelijker maken, en ruimte
geven aan initiatieven die Zuidelijke producenten van duurzame producten en
Noordelijke verwerkers en distributeurs met elkaar en met CSO's in contact
brengen in een integrale ketenbenadering. De bedrijven zorgen voor de keten,
de maatschappelijke organisaties voor de context, de overheid voor de
"enabling environment". In haar beleidsreactie op het SER-advies over MVO,
formuleert de regering beleidsuitgangspunten m.b.t. haar rol bij de
bevordering van MVO, ook in een internationale context. Een integrale
benadering kan ook zorgen voor een betere afstemming van OS-instrumenten. Nu
gebeurt het nog te vaak dat boeren assistentie krijgen voor een schonere en
hogere productie, waar zij vervolgens geen markt voor kunnen vinden.
Een explosie van nieuwe Noord-Zuidrelaties Van ontwikkelings-samenwerking
naar internationale samenwerking Ruimte voor nieuwe actoren De
toegenomen communicatie, de fysieke contacten met mensen uit andere
culturen, het toegenomen bewustzijn van de mondiale samenhang van problemen,
en het tot stand komen van universele waarden, hebben de afgelopen jaren
geleid tot een ware explosie van nieuwe Noord-Zuid relaties, geïnitieerd
vanuit zowel het Zuiden als het Noorden. Tijd en plaats zijn nauwelijks meer
beperkende factoren. One-issue organisaties, beroepsgroepen - van
artsen-specialisten en advocaten tot politie en brandweer - gemeentelijke
overheden, vakbonden, maar ook hoogst particuliere en informele vormen van
samenwerking, meestal in de vorm van twinning. Een veel voorkomende maar
weinig bekende relatievorm is die tussen immigranten en hun thuisbasis. Het
plaatje is uiterst geschakeerd en divers, en de samenwerking loopt van zeer
professioneel tot goedbedoeld. Kenmerkend voor deze relaties is dat het
niet-OS-actoren betreft en dat zij niet als "hulprelatie" worden ervaren
maar als uitdrukking van verbondenheid, solidariteit en collegialiteit. In
hun pluriformiteit hebben ze gemeen dat het gelijkwaardige en wederkerige
relaties zijn die niet belast zijn met de geschiedenis van de
ontwikkelingshulp. Reflectie op eigen handelen is in het merendeel van die
relaties niet een vraag, maar een vanzelfsprekendheid.
Ontwikkelingssamenwerking verandert hiermee van exclusief vakgebied tot een
geïntegreerd onderdeel van andere sectoren en levenssferen. Men kan spreken
van de vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking. De overheid
erkent de waarde van deze bonte verzameling van relaties en
relatienetwerken. Die waarde ligt in specifieke kennisuitwisseling tussen
collega's, het overbrengen van pluriformiteit en diversiteit, en de
beleidsintegratie op verschillende niveaus. Bovenal dragen deze
activiteiten bij aan het draagvlak voor internationale samenwerking.
Draagvlak is meer dan de passieve bereidheid geld te geven, al dan niet via
de belastingen. Draagvlak is het begrijpen van de gezamenlijke toekomst en
de bereidheid actief te worden bij de vormgeving van die toekomst. De
overheid zal daarom, in samenwerking met de grote ontwikkelingsorganisaties,
de toegang voor kleinere ontwikkelingsorganisaties en niet-traditionele
actoren tot het subsidiesysteem vergroten.
Kenmerk
Blad /3
1
www.oneworld.org/nl/thinktank/maatschapp
2 In deze notitie wordt de neutrale term CSO gehanteerd. Daaronder gaat een
bonte verzameling schuil van traditioneel en modern georiënteerde groepen en
organisaties, massabewegingen en actiegroepen, politieke partijen en
vakgroepen, wel en niet commercieel opererende organisaties, NGO's en
gemeenschapsinstellingen.
===