Titel: ANTWOORDEN OP KAMERVRAGEN OVER VAARBELASTING
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR DEN HAAG
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
25 juni 2001
31 mei 2001/ 2000111330
WV 2001-00344 U
Onderwerp
Vragen van de leden Vendrik en Van der Steenhoven (GroenLinks) over de
introductie van de vaarbelasting
Geachte mevrouw,
Bijgaand bied ik u mede namens de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de antwoorden aan op de vragen
van de leden Vendrik en Van der Steenhoven (beiden GroenLinks) over de
introductie van de vaarbelasting.
Hoogachtend,
W. Bos
Staatssecretaris van Financiën
1 tot en met 3.
Het Regeerakkoord 1998 bevat de opdracht om in 2002 een heffing op
vaartuigen te introduceren die een jaarlijkse netto-opbrengst heeft
van f 80 miljoen. Het geld zou worden ingezet om maatregelen te
financieren van het pakket 21ste eeuw en op het terrein van de
kinderopvang/scholingsactiviteiten.
Omdat reeds ervaring bestond met het lastige traject van een
rijksbelasting op pleziervaartuigen begin jaren 90 zijn twee
wetsvoorstellen voorbereid die na een negatief advies van de Raad van
State onder meer met betrekking tot de rechtsgrondslag en de
handhaafbaarheid, zijn ingetrokken heeft mijn voorganger het
verstandig geacht een breed samengestelde werkgroep nader te laten
bezien wat de beste vorm zou zijn waarin een in te voeren heffing zou
kunnen worden gegoten. Deze werkgroep onder voorzitterschap van
Commissaris der Koningin van Gelderland, J. Kamminga, heeft einde 1999
zijn advies afgerond.
De werkgroep heeft zich vooral gericht op de maatschappelijke
aanvaardbaarheid van een in te voeren heffing en de relatie met het
watersportbeleid van zowel overheid als watersportbranche. Het rapport
bevatte geen concreet voorstel over hoe een heffing op vaartuigen zou
moeten worden vormgegeven. De werkgroep adviseerde nader onderzoek te
verrichten naar de juridische en uitvoeringstechnische
(on)mogelijkheden en de doelgroep in kaart te brengen. Het advies gaf
aan hoe een heffing voor de watersportbranche acceptabel zou kunnen
zijn: de netto opbrengst zou veel lager moeten zijn dan f 80 miljoen
en er zou een terugsluis van de opbrengst van ten minste f 30 miljoen
moeten plaatsvinden om projecten in de sfeer van de watersport te
financieren.
Sindsdien is in interdepartementaal verband onderzocht hoe binnen de
diverse randvoorwaarden de juridische en uitvoeringstechnische
problemen zouden kunnen worden aangepakt en zijn diverse opties op een
rij gezet.
Zoals ik op 17 mei jl. in een overleg met de vaste commissie voor
Financiën over biobrandstoffen heb aangegeven, zal dit onderwerp aan
de orde komen in het belastingplan 2002 en aan de hand van de in dat
kader aan te leveren informatie verder met het Parlement kunnen worden
besproken.
4.
De financiering van biodieselprojecten in de sfeer van de watersport
is niet gekoppeld aan de opbrengst van een heffing op vaartuigen. De
financiering zal worden meegenomen in het kader van het totale
budgettaire beeld.