Titel: STAATSSECRETARIS BOS EN MINISTER PRONK ANTWOORDEN OP
Persberichtnr.
01/192
Den Haag
25 juni 2001
ANTWOORDEN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN EN DE MINISTER VAN
VOLKSHUISVESTING, RUMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER OVER DE
INTRODUCTIE VAN DE VAARBELASTING.
Vragen.
1.
Wanneer introduceert het kabinet de vaarbelasting, zoals afgesproken
in het Regeerakkoord?
2.
Waarom duurt het zo lang voordat het kabinet een standpunt heeft
geformuleerd naar aanleiding van het rapport van de Commissie-Kamminga
dat reeds twee jaar geleden verscheen?
3.
Indien het kabinet afziet van de vaarbelasting, op welke wijze
voorziet het kabinet dan in de geraamde 80 miljoen die in het
regeerakkoord onderdeel uitmaakt van het pakket fiscale maatregelen en
mede strekt tot vergroening van de belastingen?
4.
Indien het kabinet afziet van de vaarbelasting, hoe wordt mogelijke
subsidiering van experimenten van
Antwoorden.
1 tot en met 3.
Het Regeerakkoord 1998 bevat de opdracht om in 2002 een heffing op
vaartuigen te introduceren die een jaarlijkse netto-opbrengst heeft
van f 80 miljoen. Het geld zou worden ingezet om maatregelen te
financieren van het pakket 21ste eeuw en op het terrein van de
kinderopvang/scholingsactiviteiten.
Omdat reeds ervaring bestond met het lastige traject van een
rijksbelasting op pleziervaartuigen begin jaren 90 zijn twee
wetsvoorstellen voorbereid die na een negatief advies van de Raad van
State onder meer met betrekking tot de rechtsgrondslag en de
handhaafbaarheid, zijn ingetrokken heeft mijn voorganger het
verstandig geacht een breed samengestelde werkgroep nader te laten
bezien wat de beste vorm zou zijn waarin een in te voeren heffing zou
kunnen worden gegoten. Deze werkgroep onder voorzitterschap van
Commissaris der Koningin van Gelderland, J. Kamminga, heeft einde 1999
zijn advies afgerond.
De werkgroep heeft zich vooral gericht op de maatschappelijke
aanvaardbaarheid van een in te voeren heffing en de relatie met het
watersportbeleid van zowel overheid als watersportbranche. Het rapport
bevatte geen concreet voorstel over hoe een heffing op vaartuigen zou
moeten worden vormgegeven. De werkgroep adviseerde nader onderzoek te
verrichten naar de juridische en uitvoeringstechnische
(on)mogelijkheden en de doelgroep in kaart te brengen. Het advies gaf
aan hoe een heffing voor de watersportbranche acceptabel zou kunnen
zijn: de netto opbrengst zou veel lager moeten zijn dan f 80 miljoen
en er zou een terugsluis van de opbrengst van ten minste f 30 miljoen
moeten plaatsvinden om projecten in de sfeer van de watersport te
financieren.
Sindsdien is in interdepartementaal verband onderzocht hoe binnen de
diverse randvoorwaarden de juridische en uitvoeringstechnische
problemen zouden kunnen worden aangepakt en zijn diverse opties op een
rij gezet.
Zoals ik op 17 mei jl. in een overleg met de vaste commissie voor
Financiën over biobrandstoffen heb aangegeven, zal dit onderwerp aan
de orde komen in het belastingplan 2002 en aan de hand van de in dat
kader aan te leveren informatie verder met het Parlement kunnen worden
besproken.
4.
De financiering van biodieselprojecten in de sfeer van de watersport
is niet gekoppeld aan de opbrengst van een heffing op vaartuigen. De
financiering zal worden meegenomen in het kader van het totale
budgettaire beeld.