Partij van de Arbeid

PERSBERICHT PVDA

Den Haag, 25 juni 2001

WATERBELEID MOET NATUURLIJKE PLEK BEVECHTEN

Het waterbeleid in de 21ste eeuw moet zich volgens de PvdA-fractie kenmerken door een harde claim op noodzakelijke ruimte en een beslissende watertoets op zowel bestaande als nieuwe bouwplannen. Immers, steeds vaker zullen nog grotere (bewoonde) delen van ons deltaland onder water staan, met alle gevaren en kosten van dien. De PvdA-fractie vindt dat het Kabinet te weinig onderneemt tegen de plannen van de gevestigde belangen van woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. Deze sterke belangen weten zich immers vertegenwoordigd door krachtige lobby's, zoals projectontwikkelaars, bouwers en gemeenten met groeiplannen.

Oorzaak van het sterk toegenomen overstromingsrisico is enerzijds van natuurlijke aard: de stijgende zeespiegel, het groeiende volume van Rijn en Maas, en de toenemende regenval. Anderzijds heeft de ondernemende mens de rivier dusdanig ingeperkt dat het water in de piekperioden van de aanvoer te massaal, gelijktijdig doorstroomt. Water heeft haar natuurlijke ruimte nodig voor meanderende oevers, uiterwaarden, meren, moerassen en noodoverloopgebieden. Onder deze omstandigheden voldoet de traditionele weg van meer technische hoogstandjes niet meer, zoals megadijken, dammen en gemalen. Rijkswaterstaat en de watersector kunnen hier in de praktijk nog maar moeilijk aan wennen en hebben daarom voor ware innovatie veel meer externe politieke druk nodig.

Kortom, waterbeleid moet de strijd aanbinden met woningbouw en bedrijventerreinen om haar natuurlijke plek te bevechten. Als zwakke factor kunnen de water- en veiligheidsbelangen ons inziens alleen beschermd worden door harde blauw-groene grenzen in de uiteindelijke Vijfde nota ruimtelijke ordening. Daarnaast moeten reeds geplande bouwactiviteiten in voor water belangrijke plekken een juridische harde watertoets ondergaan, en zo nodig worden afgeblazen. Ook het financiële systeem voor waterbeheer is aan modernisering toe, zonder denivellerende lastenverzwaring van de burgers.

Woordvoerder: Willem Herrebrugh 070-318 2710




Den Haag, 25 juni 2001

BIJDRAGE VAN WILLEM HERREBRUGH (PVDA) AAN HET NOTAOVERLEG WATERBELEID IN DE 21STE EEUW

"En in alle gewesten

Wordt de stem van het water

Met zijn eeuwige rampen

Gevreesd en gehoord."(Marsman)

Nederlandse watergeschiedenis in vogelvlucht

De watersnoodramp van 1953 zal zich niet snel herhalen dankzij de Deltawerken, à raison van maar liefst 28 miljard gulden. Het was nog maar twee jaar geleden dat de wereldberoemde Deltawerken voltooid zijn met de Maeslantkering. Hansje Brinkers kan zijn vingers eindelijk thuis houden, al lijden de huidige dijken sterk aan achterstallig onderhoud.

Inmiddels liggen de overstromingen van de Rijn in Gelderland verser in ons geheugen, met de tienduizenden geëvacueerden. Ook de herinneringen van de buiten haar oevers getreden Maas zijn nog levend, mede gezien de honderden miljoenen aan schade(vergoedingen). Ook recente overstromingen in Groningen en het Westland leidden tot veel commotie en miljarden aan schadeclaims jegens de overheid.

Probleembeschrijving

Steeds vaker staan grote delen van het land of stadswijken blank na een paar dagen regen. Het hoogwaterpeil van de rivieren bereikt menig jaar weer een nieuwe recordstand. Dit komt onder meer door klimaatverandering en hogere aanvoeren vanuit het achterland. Dat betekent dat er meer kubieke meters water door ons huidige beheerssysteem verwerkt moeten worden, terwijl de omstandigheden daarvoor steeds ongunstiger worden. Want Nederland zakt langzaam maar zeker weg: we kantelen over de lijn Bergen op Zoom - Emmen westelijk naar beneden en komen in het oosten hoger te liggen. Dit komt deels door natuurlijke omstandigheden, maar ook door menselijk handelen: de moderne ontwateringstechnieken voor landbouw en bebouwingen en de gaswinning doen de bodem steeds verder inklinken en dus dalen.

Op dit moment merken we de gevolgen daarvan nog niet zo direct (op overstromingen zoals in 1995 in Limburg na), maar het probleem neemt toe: er komt meer water Nederland binnen dan we er in dezelfde tijd uit kunnen krijgen en de hoeveelheid neemt voortdurend toe.

Technische oplossingen bieden onvoldoende soelaas. Door de stijging van de zeespiegel is het verval tussen de laagste zeewaterstand en het binnenwaterpeil binnen 75 jaar teruggelopen van 50 cm tot 0 cm. Daar valt niet tegenop te pompen!

Dat betekent dat de oplossing moet worden gezocht in de ruimte, en dat brengt in het volle Nederland de nodige problemen met zich mee. De mogelijkheden zijn:


1. Retentie: het vasthouden van gebiedseigen water (regen- en kwelwater), zodat het wegvloeien naar zee geleidelijk gebeurt, en dus zonder overstromingen.

2. Berging: het opslaan van gebiedsvreemd water (uit omliggende gebieden, o.a. rivierwater) met hetzelfde doel.

(zie bijlage voor omschrijving retentie en berging)

Ruimtelijke oplossingen

Wij hebben ons eeuwenlang succesvol tegen het water beschermd en van watergebieden land gemaakt. Het oorspronkelijke (natuurhistorische) watergebruik is daartoe ingeperkt (en ingepolderd). Water stroomt daarom te massaal en ongelijkmatig weg. Oude waterstelsels moeten hersteld worden, wat natuur en recreatie bevordert.

In stedelijke gebieden zullen de oude waterlopen, havens en gedempte grachten tegelijkertijd leiden tot een aantrekkelijker leefomgeving. In het landelijk gebied moeten beekdalen worden hersteld, meanderende rivieren de vrije loop krijgen en oude waterplassen in ere worden hersteld. Hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan zowel de bergingscapaciteit, als het herstel van oude waardevolle cultuurlandschappen en afwisselende natuurgebieden. Tevens bieden de extra waterplekken ongekende mogelijkheden voor recreatief (mede)gebruik.

De sluitsteen van het ruimtelijk onderdeel vormt het instellen van juridisch harde groen-blauwe contouren in de uiteindelijke Vijfde nota ruimtelijke ordening. In de PvdA-commissie Peper wordt hier reeds hard aan gewerkt. De kabinetsplannen op dit terrein blinken uit in mooie woorden en vaagheden. Zij spreken slechts over zeer beperkte groene contouren voor natuur en rode contouren voor woningbouw en bedrijventerreinen

Watertoets

Als er conflicterende ruimtelijke ontwikkelingen blijken die niet worden gecompenseerd, is er een blokkerend mechanisme nodig. Huidige nieuwbouwplannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en infrastructuur hebben nog te vaak geleid tot minder (broodnodige!) ruimte voor water. De juridisch harde watertoets is daarvoor een goed mechanisme. Hier ligt een taak voor de rijksoverheid. Welk deel van de overheid deze taak moet gaan vervullen, bijv. een inspectie van VROM of een dienst van V&W, kan later beslist worden. De regering laat zich niet uit over de hardheid van een watertoets en daarmee blijft de watertoets zweven.

De PvdA is van mening dat de bestaande bouwplannen in watergevoelige gebieden door middel van een quick scan opnieuw moeten worden beoordeeld. De plannen die strijdig zijn met nieuwe inzichten moeten daarbij worden beoordeeld op basis van:

1. schadegevoeligheid ten opzichte van de planvorming (planschaderegeling)
2. het schaderisico bij overstroming

De uitkomsten daarvan moeten de basis vormen voor verandering van het bestemmingsplan. Reeds goedgekeurde bestemmingsplannen moeten dan in aanmerking komen voor een schadeplan, indien bijvoorbeeld een bouwplan moet worden stopgezet. Hier is het Rijk verantwoordelijk.

Er hoeven geen schaderegelingen te komen voor niet-contractueel vastgelegde bestemmings- en streekplannen (zogenaamde toekomstschade). Het betreft immers veranderingen op basis van voortschrijdend inzicht, waarbij concrete maatregelen c.q. belemmeringen in het grondgebruik nog niet tot directe schade leiden (bijv. contracten met aannemers).

Financiering

De totale bekostiging van alle plannen zou rond de 28 miljard in 25 jaar moeten zijn. Alleen al voor grondaankopen ad 10% is dit al 2,8 miljard voor de eerste 10 jaar. Voorwaar een nieuw Deltaplan. Tot veler verbazing zeggen de voorliggende kabinetsnota's niets over financiering!

Het Kabinet stelt voor dat alleen de financiën voor het hoofdsysteem door het Rijk worden betaald (het betreft immers rijkswateren). Regionale stelsels moeten betaald worden door de waterschappen (die deze ook beheren) d.m.v. heffingen aan de inwoners. Waar rijksingrepen in het hoofdstelsel gevolgen hebben voor het regionale systeem, betaalt het Rijk. Echter, daar waar maatregelen in het regionaal systeem t.b.v. het hoofdstelsel worden genomen, meent de PvdA dat die kosten ook (mede) vanuit het Rijk dienen te worden betaald. Het gaat dan bijvoorbeeld om dijkaanleg of het creëren van bergingscapaciteit, die mede dient ter ontlasting van het hoofdsysteem.

Kustverdediging

In tegenstelling tot de Kustnota pleit de PvdA-fractie voor meer voorwaartse verdediging. Dit enerzijds ter beperking van de steeds maar oplopende kosten voor suppleties (van 30 naar nu 90 tot in de toekomst 160/180 miljoen per jaar), anderzijds om de toenemende zandinstroom in de Zeeuwse kustengaten en de Waddenzee te beheersen. Deze komen namelijk van kustafslag. Ook zal meer voorwaartse kustverdediging, zoals versterking van de eerste duinvoet op de zeereep i.p.v. duinaanvulling achter de duinen, minder ingrepen in het achterlands ruimtegebruik met zich meebrengen.

Bijlage

Retentie

Het vasthouden van water moet in zgn. retentiegebieden gebeuren, plaatsen van zowel water als land die een tijdelijke opvang van water moeten herbergen voor dat tot afvoer kan worden gekomen.

Aangezien deze plaatsen verspreid in gebieden liggen, zowel in landelijke als stedelijke, kunnen die uitstekend ingepast worden in de omgeving. Te denken valt aan akkers en weilanden, maar ook aan grote parken of open gebieden die op een grote oppervlakte een relatief beperkte waterkolom kunnen bergen. Denk aan gemiddeld 20 cm.

Maar ook waterlopen kunnen door opzet (verhoging van het waterpeil) in een korte tijd veel water bergen. Inpassing van waterpartijen en waterlopen in stedelijke gebieden kunnen zo behalve een aantrekkelijk woon/leefgebied biedend ook veel bijdragen aan capaciteitsverhoging in deze retentiegebieden.

Ik heb al eens gesteld dat deze vorm van wateropvang als zeer aantrekkelijk moet worden beschouwd. Inpassing in gebieden, ook bestaand gebied, is niet moeilijk, groot draagvlak ook onder lokale bestuurders is aanwezig. Dit is geen wonder: er is hier geen sprake van belangentegenstellingen. Slechts een (beperkt) geldelijk probleem moet opgelost worden. Aanlegkosten van b.v. aparte rioolstelsels voor afvalwater en regenwater of de kosten voor het aan elkaar knopen van losstaande watergebieden om in een later stadium de afvoer te kunnen verzorgen.

Berging

Zoals eerder gesteld: het probleem van de bergingsgebieden is bestuurlijk veel groter. Hier is namelijk sprake van het opslaan van grote hoeveelheden water, die bestuurlijk bekeken, vaak niet als "eigen" worden beschouwd. Zie de reacties nu al in b.v. Gelderland die in overgrote mate steeds weer verwijzen naar Duitsland, hoger op, waar het probleem maar moet worden opgelost. Want daar komt het water (Rijn) toch vandaan?

Technisch is er nog het probleem dat er een directe verhouding is tussen de beschikbare oppervlakte en de hoeveelheid kubieke meters. Hoe minder m2, des te hoger de te bergen waterkolom.

En hier is sprake van tegenstrijdige belangen. In een potentieel bergingsgebied moeten beperkingen worden opgelegd aan ander grondgebruik. Landbouw b.v. kan slechts plaats vinden met lage productopbrengsten. Hogere leiden namelijk ook tot hogere vergoedingen in geval van waterschade. Bebouwingen zijn óf niet (meer) mogelijk, óf tegen hogere investeringskosten om waterschade te beperken.

Ook natuurgebieden kunnen niet altijd een oplossing zijn. Een waterkolom van pakweg 3 meter op een natuurgebied voor zeg een maand betekent wel een doodsklap voor een groot deel van de flora en soms fauna. Willen we dat wel?

De probleemstelling waar berging plaats moet vinden is ruimtelijk ordenend.

Alleen: het normale afwegingskader van de ruimtelijke ordening, wat wel/niet en waar wordt in het waterbeleid beperkt doordat de wateraanvoer slechts beperkt stuurbaar is. En een ruimtelijke gebiedsafweging kan hier alleen maar binnen een stroomgebied worden bepaald.

Het is namelijk vrijwel niet mogelijk water tussen stroomgebieden uit te ruilen. Waterafvoer van de Rijn en Waal verplaatsen naar de Eems is niet mogelijk. En slechts met veel moeite en geld kan er een beperkte keuze worden gemaakt voor het veranderen van het afstroomgebied van een regio (namelijk door het aanleggen van aparte afvoerkanalen).

En daarmee is de keuze voor waar wel of geen wateropvang plaats moet hebben voor een groot deel ontnomen aan de politieke besluitvorming. Voorwaar voor politici wel een heel bittere gewaarwording.

Probleem hierbij is de verantwoordelijkheidsverdeling, zowel bestuurlijk als politiek. Gebieden moeten worden gezocht op natuurlijke indeling (per stroomgebied), dus (vaak) over de provinciegrens. Mét inachtneming van andere functies moeten er specifieke gebieden worden aangewezen voor dit doel. Op basis van een te verrichten inventarisatie moet worden bepaald hoeveel m3 moet worden weggezet en waar dat kan. Dit kan (en moet) worden opgelegd aan de lagere overheden. De regionale bestuurders (provincies) zijn verantwoordelijk voor het aanwijzen van de locatie en de handhaving. Hierbij kan de watertoets een rol spelen.

Calamiteitenpolders

Mochten berging en retentie onvoldoende opvang bieden, kan er als sluitstuk een oplossing worden gezocht in noodpolders. Daarvoor wil de staatssecretaris nu al gebieden aanwijzen, maar dan moet daar wel iets tegenover staan, anders wil niemand meer in zo'n gebied zitten. Uit de ervaring met de Tussenklappenpolder in Groningen hebben wij de conclusie getrokken dat er een 100% vergoeding moet worden geboden: bij gedwongen overloop mag er geen sprake zijn van een eigen risico. De vraag is of inrichtingsbeperkingen ook moeten worden vergoed (als een bedrijf i.v.m. het schaderisico bij overloop niet meer mag uitbreiden in het gebied). Met name als er industrie of woningen zijn gevestigd in een gebied is dit een probleem. In ieder geval moeten we tot het uiterste gaan om te proberen alternatieven aan te dragen. Eén mogelijkheid is wateropzet in bepaalde gebieden (bijvoorbeeld het IJsselmeer). De dijken kunnen in een gebied worden verhoogd en vervolgens kan een rivier tijdelijk worden omgeleid. Dat betekent dat veel land blank komt te staan, dus dat er een goede berekening moet worden gemaakt of de kosten lager, dan wel hoger zijn dan bij een noodonderwaterzetting. Een goed voorbeeld is een bestaande waterplas met een kering die bij laag tij wordt gesloten en vervolgens als buffer kan dienen, dit is al eerder in Zeeland toegepast.