Raad voor de Transportveiligheid

RAAD V D TRANSPORTVEILIGHEID

Botsing tussen twee reizigerstreinen in Dordrecht

PERSBERICHT 25 juni 2001

Raad voor de Transportveiligheid: maatregelen nodig tegen rijden door rood licht

Veiligheid op het spoor heeft onvoldoende prioriteit

De directies van NS Reizigers en de overige railvervoersmaatschappijen dienen maatregelen te nemen om het aantal malen dat treinen door rood licht rijden op korte termijn terug te dringen. De minister van Verkeer en Waterstaat zou een duidelijke uitspraak moeten doen over het tempo waarin het Nederlandse spoorwegnet zal worden voorzien van een modern, op computertechnologie gebaseerd systeem voor Automatische Trein Beïnvloeding. Dat zijn twee van de aanbevelingen die de Raad voor de Transportveiligheid, onder voorzitterschap van mr. Pieter van Vollenhoven, doet in het vandaag verschenen rapport naar aanleiding van een treinbotsing die op 28 november 1999 in Dordrecht plaatsvond.

Zorgen
De Raad maakt zich, zo blijkt uit het rapport, zorgen over de prioriteit die veiligheid op het spoor heeft bij de betrokken organisaties, bijvoorbeeld in de afweging met het belang van het beperken van vertragingen. Hij stelt verder de vraag of de veiligheidsmanagement systemen van Railinfrabeheer, NS Reizigers, Railned en de Verkeersleiding voldoende zijn en of er tussen die instanties op veiligheidsgebied voldoende coördinatie plaatsvindt.

Oorzaken
Het onderzoek van de Raad heeft uitgewezen dat de botsing kon plaatsvinden doordat een dubbeldeks reizigerstrein door een rood sein was gereden. Daardoor kwam de trein met een lage snelheid - zodat de Automatische Trein Beïnvloeding (ATB) niet ingreep - terecht op een spoor waarover de Beneluxtrein naderde. De dubbeldekker botste op het wissel op de Beneluxtrein. Beide treinen ontspoorden. De Beneluxtrein kwam hierbij op het naast liggende spoor terecht, waarover een derde trein naderde. Doordat de machinist van deze laatste trein tijdig kon remmen bleef een ramp uit.

Achtergronden
De Raad heeft de achtergronden van dit ongeval, dat nog juist geen ramp werd, diepgaand onderzocht. Daarbij is onder meer vastgesteld dat al in 1992, na een vergelijkbaar ongeval bij Eindhoven, de Spoorwegongevallenraad vaststelde dat het toen (en nog steeds) werkende ATB-systeem niet meer voldeed aan de eisen van de tijd. Een belangrijke tekortkoming is, dat het systeem alleen werkt bij snelheden hoger dan 40 kilometer per uur.
Bij snelheden lager dan 40 kilometer per uur is er eigenlijk geen ATB bewaking. Intussen is het aantal afgelegde treinkilometers gestegen van 70 miljoen per jaar in 1962 toen na de treinramp bij Harmelen werd besloten tot installatie van de ATB, via 108 miljoen per jaar in 1992 (de botsing bij Eindhoven) tot 115 miljoen in 1997. Besluitvorming over een vernieuwing van het ATB-systeem wordt gecompliceerd door het feit dat inmiddels een standaard Europees systeem in ontwikkeling is.

Door rood licht rijden
De Raad voor de Transportveiligheid stelt vast dat de laatste jaren het aantal malen dat een trein door rood licht rijdt sterk is toegenomen. Tot 1995 gebeurde dat globaal 150 keer per jaar, sindsdien nam het aantal roodlicht passages toe tot ruim 280 keer in het jaar 2000. De Raad vindt dat verschijnsel ernstig en heeft besloten hieraan een apart onderzoek te wijden. De zichtbaarheid van de seinen zou meer aandacht moeten krijgen. De Raad stelt vast dat de regels voor de zichtbaarheid niet helder zijn en dat onder sommige omstandigheden niet duidelijk is voor welk spoor een sein nu eigenlijk geldt. De Raad beveelt dan ook aan dat NS Reizigers en overige vervoermaatschappijen met hun machinisten afspreken dat deze slecht zichtbare seinen melden.

Maatregelen
Met de toegenomen snelheden en de toegenomen treincapaciteit zijn de risico's op het spoor sterk toegenomen, aldus de Raad. Vervanging van het ATB-systeem is een omvangrijke en kostbare operatie, zodat in elk geval nog tenminste tien jaar of meer gewerkt moet worden met het huidige systeem. Daarom beveelt de Raad aan dat voor de tussenliggende periode een aantal maatregelen wordt genomen om de risico's te beperken. Zo zou Railverkeersleiding het instellen van zogenaamde deelrijwegen tot het uiterste moeten beperken.