Het "nee" van de Ierse bevolking tegen het Verdrag van Nice onderschrijft de belangrijkste conclusie uit het proefschrift van Sef Janssen (Publieke steun voor de Europese Unie. Een analyse van de publieke opinie in 12 lidstaten, 1952-1998) dat de publieke steun voor de EU een potentieel instabiele factor is. In het promotie-onderzoek is de ontwikkeling van de publieke opinie over de EU in twaalf lidstaten tussen 1952 en 1998 in kaart gebracht aan de hand van bestaande enquêtebestanden. Naast de bekende halfjaarlijkse Eurobarometers(1970-1998) is gebruik gemaakt van in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst (United States Information Agency) in de periode 1952-1967 verzamelde gegevens. Zo blijkt dat Ierland sinds het begin van de jaren negentig behoort tot de lidstaten met een bijzonder eurofiele bevolking. Tegen die achtergrond is het Ierse "nee" tegen Nice een donderslag bij heldere hemel.
Aan de hand van het RAS-model (Receive-Accept-Sample) van de Amerikaanse politicoloog John Zaller kunnen de veranderingen in de publieke steun voor de EU in de lidstaten voor een belangrijk deel worden verklaard. Het proefschrift onderschrijft de suggestie afgeleid uit dit model dat de mate van publieke steun voor de EU in een lidstaat primair de weerspiegeling vormt van de verhouding tussen pro- en contra-argumenten in de berichtgeving over de EU in de nationale massamedia. Hieraan ten grondslag ligt de gedachte dat de meeste burgers ten aanzien van de EU niet beschikken over weldoordachte en diepgewortelde houdingen, maar steeds opnieuw in een voorkomend geval hun houding construeren op basis van de datgene wat ze van de EU weten. Bij gebrek aan directe contacten tussen de EU en haar burgers zullen de burgers voor hun informatie over de EU nagenoeg volledig op de berichtgeving in de hen ter beschikking staande (meestal nationale) massamedia zijn aangewezen. De berichtgeving in die media weerspiegelt op zijn beurt de argumenten van de in de ogen van die media gezaghebbende elite met betrekking tot het EU-issue. Deze zogenaamde EU-elite bestaat uit ter zake deskundige politici en niet-politici (journalisten, wetenschappers, lobbyisten, vakbondsleiders, enzovoort) die zich met EU-zaken bemoeien. De concrete samenstelling ervan - en daarmee dus ook de argumenten - wisselt van lidstaat tot lidstaat en van tijd tot tijd. Het geheel van pro- en contra-EU argumenten dat door de EU-elite naar voren wordt gebracht, vormt het elite discours.
Op welke wijze werkt het elite discours nu door in de publieke opinie? Aangezien de meeste burgers over onvoldoende bagage beschikken om de geldigheid van argumenten uit het elite discours zelfstandig te kunnen beoordelen, slaan burgers in beginsel alle argumenten (zowel pro, als contra) waar ze door middel van de massamedia mee geconfronteerd worden in hun hoofd op als geldige argumenten. De belangrijkste uitzondering hierop treedt op als een argument expliciet - dit wil zeggen: voor de ontvanger als zodanig herkenbaar - afkomstig is van een niet-favoriete politieke partij. Immers hoewel de meeste mensen geen houding hebben ten aanzien van de meeste issues, hebben de meeste burgers wel een (meer of minder) uitgesproken partijvoorkeur. Partijvoorkeuren worden dus gebruikt bij de selectie van elite-argumenten. Langs deze weg krijgen de argumenten van de favoriete partij(en) onbewust een voorkeursbehandeling. Bij het zonodig construeren van een houding is de kans groot dat de mening van individuele partijaanhangers - als door een onzichtbare hand geleid - dicht in de buurt van het EU-standpunt van de favoriete partij(en) uitkomt. Hoe is de instabiliteit van de publieke opinie te verklaren? Daarvoor is het nodig om er op te wijzen dat volgens het RAS-model relatief recent in het geheugen opgeslagen argumenten meer kans maken om zonodig uit het geheugen te worden opgepikt, dan minder recent opgeslagen argumenten. Dit maakt dat de individuele meningsvorming van burgers en de publieke opinie als geheel op korte termijn uiterst gevoelig is voor wijzigingen in het elite discours. Zo is het mogelijk dat binnen een land met een relatief hoog niveau van publieke steun voor de EU, een relatief korte maar intensieve stroom van negatieve publicaties over de EU de publieke steun als sneeuw voor de zon kan wegsmelten (Ierland!?).
Dit alles leidt tot de volgende conclusies. Ten eerste, publieke steun voor de EU in een lidstaat is onbetrouwbaar, want in beginsel instabiel. Ten tweede, de publieke opinie over de EU weerspiegelt de mening van de in de ogen van de nationale massamedia gezaghebbende EU-elite in een land. En verder, de mening van nationale politieke partijen en nationale partijpolitici klinkt daarbij onbewust hard door in de mening van de aanhangers van deze partijen en/of politici.
Op basis van deze conclusies kan men, tot slot, vraagtekens zetten bij de wenselijkheid van allerlei plannen om de EU-instellingen te versterken te koste van de lidstaten. Om de publieke steun voor de EU te behouden, moeten de nationale partijpolitieke elites uitdrukkelijk te vriend worden gehouden. De kans dat EU in weerwil van de oppositie van nationale politici een geslaagd beroep zou kunnen doen op een zeker vanzelfsprekend gezag bij de burgers in een lidstaat, moet tegen de achtergrond van de inzichten uit dit onderzoek vooralsnog niet al te groot worden geacht. Integendeel zelfs, nationale politici kunnen de publieke steun voor de EU in belangrijke mate maken en breken!
Noot voor de pers
Sef Janssen is te bereiken op nummer 043 388 3029 of 046 4853783. De afdeling Communicatie van de UM is bereikbaar via 043 388 2044. Voor urgente zaken buiten kantooruren 06 21275612.
Mailto:pers@voorlichting.unimaas.nl.
De persberichten van de UM staan op Internet www.pers.unimaas.nl.