M I N I S T E R I E V A N A L G E M E N E Z A K E N
Minister-President
Aan de Voorzitter van de Verenigde
vergadering der Staten-Generaal
Binnenhof 21
Postbus 2500 EA Den Haag
Kenmerk : 's-Gravenhage, 21 juni 2001
Hierbij bied ik u, mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van Justitie, aan de memorie van antwoord alsmede een bijgevoegde notitie bij het voorstel
van rijkswet inzake het verlenen van toestemming aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins
Willem-Alexander Claus George Ferdinand, Prins van Oranje, Prins der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg om een huwelijk aan te gaan met Máxima
Zorreguieta.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. Kok
Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage - Binnenhof 20 - Tel. (070) 356 41 00 - Fax (070) 356 46 83
- 2 -
9 (R 1684) Het verlenen van toestemming aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins
Willem-Alexander Claus George Ferdinand, Prins van Oranje, Prins der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg om een huwelijk aan te gaan met
Máxima Zorreguieta
Memorie van antwoord
Inleiding
De regering heeft met genoegen kennis genomen van de algemene reactie van de leden van de
fracties van CDA, VVD, PvdA en D66. Deze leden hebben onderscheidenlijk met
instemming, waardering en verheugd kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de
fractie van de VVD hebben voorts aangegeven dat zij gaarne vóór de wet zullen stemmen. De
leden van de fractie van D66 gaven aan dat zij in grote meerderheid graag hun medewerking
verlenen aan de totstandkoming van deze wet en dat twee leden reeds enige tijd geleden
aankondigden die medewerking niet te zullen verlenen. De leden van de SGP-fractie hebben
met buitengewone belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Naar aanleiding van
het wetsvoorstel spraken de leden van de fractie van de ChristenUnie hun vreugde uit over het
feit dat Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje de vrouw van zijn keuze heeft
gevonden. De leden van de fractie van GroenLinks zien in dit wetsvoorstel tot toestemming,
anders dan bij de vorige wetten, aanleiding om zich hier in commissieverband in te mengen
omdat ook door GroenLinks niet ontkend kan worden dat deze wet gebukt gaat onder enige
staatsrechtelijke relevantie.
De leden van de genoemde fracties hebben vervolgens vragen gesteld over het wetsvoorstel.
De regering heeft zich ervoor ingezet deze vragen zo goed en tijdig mogelijk te
beantwoorden. De toegezegde notitie inzake titels en namen van leden van het koninklijk huis
is als bijlage bij deze memorie van antwoord gevoegd. Met deze notitie geeft de regering
gevolg aan de toezegging die de minister-president heeft gedaan tijdens de vorige verenigde
vergadering (handelingen Verenigde Vergadering 10 april 2001, 12).
De voltrekking en bevestiging van het huwelijk in Amsterdam
De leden van de fractie van GroenLinks hebben gevraagd of bijzondere overwegingen ten
grondslag hebben gelegen aan de keuze voor Amsterdam, of er sprake was van een afweging
tussen Den Haag en Amsterdam en of de keuze voor Amsterdam al van meet af aan duidelijk
was. Ook de leden van de SGP-fractie vroegen naar de gronden voor de keuze van
Amsterdam in verhouding tot Den Haag.
De leden van de fractie van Groen Links vroegen voorts waar en door wie het burgerlijk
huwelijk wordt voltrokken. Deze leden vroegen verder of de regering hun mening deelt dat
het grondrecht van demonstratie en vrije meningsuiting ook op 2 februari in het centrum van
Amsterdam moet kunnen worden uitgeoefend. Zij vroegen ook of het de regering bekend is
dat de gemeenteraad van Amsterdam in 2000 heeft besloten de bestuurlijke ophouding niet
langer te zullen toepassen. Deze leden vroegen of de regering erkent dat de gemeenteraad
hiertoe het recht heeft en of de regering wil toezeggen geen druk op het gemeentebestuur van
Amsterdam te zullen uitoefenen teneinde dit besluit weer ongedaan te maken. Tot slot
vroegen zij of de gemeente Amsterdam wordt gecompenseerd voor de kosten van het
huwelijk.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 3 -
Het voorgenomen huwelijk zal op 2 februari 2002 worden voltrokken en bevestigd te
Amsterdam. De regering is van mening dat Amsterdam als hoofdstad van Nederland een
passende plaats is voor de voltrekking van het huwelijk van de Prins van Oranje. De keuze
voor de hoofdstad is na de aankondiging van de verloving gemaakt en houdt geen oordeel in
over de vraag of andere gemeenten in Nederland, inclusief Den Haag, niet eveneens geschikt
zouden zijn geweest als plaats van de voltrekking en bevestiging van het huwelijk. Het
burgerlijk huwelijk zal worden voltrokken door de burgemeester van Amsterdam zoals ook de
burgemeesters van andere gemeenten de huwelijken voltrokken van de jongste broer en van
twee neven van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje die daar in het huwelijk zijn
getreden na verlening van wettelijke toestemming.
Het grondrecht van demonstratie en vrije meningsuiting kan ook op 2 februari 2002 in het
centrum van Amsterdam worden uitgeoefend binnen de bestaande wettelijke grenzen.
Van de zijde van de gemeente Amsterdam is vernomen dat naar aanleiding van de evaluatie
van de EK-2000 de burgemeester aan de gemeenteraad heeft voorgesteld de mogelijkheid tot
bestuurlijke ophouding te schrappen uit de Algemene plaatselijke verordening (APV) van
Amsterdam. De raad heeft hierover nog geen beslissing genomen. De raadscommissie
Algemene Zaken zal het voorstel tot wijziging van de APV op 18 september a.s. bespreken
met de burgemeester. De wijze waarop in Amsterdam wordt omgegaan met het instrument
van bestuurlijke ophouding, dat overigens onder omstandigheden ook kan worden gebruikt
zonder dat de APV daarvoor een basis biedt, is een verantwoordelijkheid van de gemeente
Amsterdam. De regering is niet voornemens de raad of de burgemeester hierop aan te
spreken. Zij heeft er alle vertrouwen in dat de gemeente Amsterdam alles in het werk zal
stellen om de huwelijksdag goed te laten verlopen.
In de algemene uitkering uit het Gemeentefonds aan Amsterdam is reeds rekening gehouden
met de bijzondere functie van Amsterdam als hoofdstad. Hieruit kunnen de met deze functie
samenhangende extra bestuurskosten worden betaald. In overleg met het regiokorps
Amsterdam-Amstelland zal nagegaan worden of bij de te nemen veiligheidsmaatregelen in
verband met het huwelijk volstaan kan worden met de bijstandsregeling. Indien zulks niet het
geval is zal nader overleg moeten plaatsvinden.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben gevraagd of de bevestiging van het huwelijk
in de Hervormde gemeente van Amsterdam inhoudt dat Máxima Zorreguieta toetreedt tot
deze gemeente en uit de Rooms-Katholieke kerk treedt. Indien dit laatste niet het geval is,
vroegen zij wat dit betekent voor de keuze van de kerk waar de doopplechtigheid van
eventuele kinderen zal plaatsvinden. Zij vroegen tevens of de regering zich ingespannen heeft
voor een oecumenische huwelijksbevestiging waarbij zowel hervormde als katholieke
aspecten een rol spelen.
De leden van de SGP-fractie hebben er met erkentelijkheid kennis van genomen dat, aldus de
memorie van toelichting, het huwelijk zal worden bevestigd in de Hervormde gemeente van
Amsterdam. Tevens hebben zij (via een transcript van een uitzending van TV Nederland 2,
NOS-Aktueel van 30 maart jl.) kennis genomen van de mededeling van Zijne Koninklijke
Hoogheid Prins Willem-Alexander dat het Huis van Oranje niet katholiek zal worden en dat,
mocht het aanstaande echtpaar kinderen krijgen, deze in de Nederlandse Hervormde Kerk
zullen worden gedoopt. Genoemde leden verbonden aan de betreffende mededeling in de
memorie van toelichting, mede beschouwd in het licht van wat er op 30 maart is gezegd (zie
boven), de conclusie dat het Huis van Oranje in de protestantse traditie blijft en dat eventuele
kinderen ook in die traditie zullen worden opgevoed. Zonder tegenspraak van de zijde van de
regering op dit punt, gingen zij ervan uit dat deze conclusie terecht is getrokken. Zij
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 4 -
verbonden hieraan nog de opmerking dat naar hun overtuiging een persoonlijke en
weloverwogen keuze van de aanstaande bruid om over te gaan tot de Nederlandse Hervormde
Kerk, de beslissing als door het aanstaande koninklijke echtpaar op 30 maart jl. in dezen
weergegeven bijzonder zal ondersteunen.
De opmerkingen van de leden van de SGP-fractie, geven de regering aanleiding tot het
volgende. De gedane mededeling in de memorie van toelichting over de bevestiging van het
huwelijk in de Hervormde gemeente alsmede de op 30 maart gedane mededeling, wettigen
naar het oordeel van de regering de conclusie dat het de intentie van het aanstaande echtpaar
is dat het Huis van Oranje in de protestantse traditie blijft en dat eventuele kinderen ook in die
traditie zullen worden opgevoed. In antwoord op de vragen van de fractie van GroenLinks
antwoordt de regering dat zij geen aanleiding ziet om de genoemde punten anders te
beschouwen dan als een aangelegenheid van het aanstaande echtpaar.
Inburgering
De leden van de fractie van de PvdA wilden graag vernemen hoe het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag bij de verlening van het
Nederlanderschap aan Máxima Zorreguieta betrokken is geweest. Zij vroegen wanneer het
besluit om een inburgeringsprogramma achterwege te laten door B&W is genomen.
Ook de leden van de fractie van GroenLinks vroegen naar de besluitvorming door B&W.
Zij vroegen op welke wijze het college het onderzoek heeft verricht, hoe vaak een dergelijk
besluit is genomen en of artikel 5, derde lid, is toegepast.
Van de zijde van de gemeente Den Haag is vernomen dat het college van burgemeester en
wethouders als bevoegd orgaan in de zin van artikel 5 van de Wet inburgering nieuwkomers
het vereiste onderzoek heeft verricht, onder meer door een gesprek van de burgemeester met
de verloofde van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander. Het besluit is
genomen op 18 mei 2001. Met enige regelmaat neemt het college besluiten tot het achterwege
laten van een inburgeringsprogramma. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 4, derde lid, en
artikel 5, derde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers.
Nationaliteit
De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of eventuele kinderen die voor de
Argentijnse nationaliteit kiezen, de Nederlandse nationaliteit verliezen en daarmee ook het
lidmaatschap van het koninklijk huis, het recht op de troonopvolging of het koningschap. Zij
vroegen tevens welke gevolgen dat dan weer zou kunnen hebben voor zijn echtgenoot of haar
echtgenote.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of bij de verlening van het Nederlanderschap is
afgeweken van een (in het verleden aangehouden) lijn waarbij (bepaalde) diakritische tekens
in namen worden verwijderd. Ook de leden van de ChristenUnie stelden hierover een vraag,
daarbij verwijzend naar de aanpassing van de voornamen van prins Hendrik, prins Bernhard
en prins Claus.
De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat Máxima Zorreguieta op grond van de
Wet lidmaatschap koninklijk huis Nederlandse diende te worden alvorens met Willem-
Alexander te kunnen trouwen. Zij vroegen of, gelet op het feit dat de verkrijging van het
Nederlanderschap in veel "gemengde" huwelijken geen sinecure is, er geen sprake is van
rechtsongelijkheid nu aan Máxima Zorreguieta het Nederlanderschap al op 17 mei 2001 is
verleend. Ook vroegen zij hoe vaak in de laatste 10 jaar gebruik is gemaakt van artikel 10 van
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 5 -
de Rijkswet op het Nederlanderschap en in welke gevallen dat is gebeurd. De genoemde leden
hebben voorts gevraagd of eventuele kinderen uit het huwelijk volgens de Argentijnse
wetgeving pas kunnen opteren voor de Argentijnse nationaliteit zodra zij volwassen zijn. Zij
vroegen tot slot of de ouders daar ook voor kunnen opteren.
De leden van de fractie van D66 stelden de vraag of aan het behoud van de Argentijnse
nationaliteit voor Máxima Zorreguieta nog andere gevolgen, met name enige burgerlijke
plichten, verbonden zijn dan beschreven in de memorie van toelichting.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wat na verwerving van het
Nederlanderschap feitelijk nog de inhoud van de Argentijnse nationaliteit van mevrouw
Zorreguieta is.
Indien als meerderjarige de Argentijnse nationaliteit door optie verkregen zou worden, zal op
grond van artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, maar ook naar de tekst van dit
artikel, zoals die geldt wanneer de Wet van 21 december 2000 (Stb. 2000, 618) in werking
treedt, de Nederlandse nationaliteit verloren gaan. De betrokkene dan op grond van artikel 3
van de Wet lidmaatschap koninklijk huis tevens het lidmaatschap van het koninklijk huis
verliezen. De Grondwet bepaalt niet expliciet dat de Koning Nederlander moet zijn. Bij de
grondwetsherziening van 1922 inzake de erfopvolging is evenwel nadrukkelijk gekozen voor
een nationaal koningschap. D grondwetgever heeft het Nederlanderschap van de Koning
stilzwijgend als vanzelfsprekendheid heeft verondersteld. Dit komt tot uitdrukking in artikel 3
van de Wet lidmaatschap koninklijk huis waarin is bepaald dat het lidmaatschap niet wordt
verkregen bij gemis en eindigt bij verlies van het Nederlanderschap.
Wat de diakritische tekens betreft, houdt het beleid bij naturalisatie in dat de namen van de
naturalisandus/naturalisanda ter gelegenheid van de naturalisatie zo weinig mogelijk worden
gewijzigd. Daarbij is aansluiting gezocht na overleg met de betrokkene.
Toepassing van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap was, zoals de leden van
de fractie van GroenLinks terecht opmerken, nodig met het oog op de vereisten die de wet
lidmaatschap koninklijk huis stelt. In die zin kan er derhalve geen sprake zijn van
rechtsongelijkheid in vergelijking tot situaties waarin het niet gaat om een huwelijk met een
lid van het koninklijk huis en waarbij het Nederlanderschap dus geen voorwaarde is om een
huwelijk aan te kunnen gaan. Cijfers omtrent de toepassing van artikel 10 van de Rijkswet op
het Nederlanderschap zijn beschikbaar vanaf 1995. Artikel 10 is van 1995 tot en met april
2001 880 keer toegepast. Het overgrote deel van deze toepassing, namelijk 777 keer, betreft
naturalisaties van kinderen die niet tegelijk met de ouder zijn genaturaliseerd, omdat deze
kinderen ten tijde van de naturalisatie van de ouder niet in Nederland verbleven dan wel niet
voldeden aan de voorwaarden. De naturalisatie geschiedt in die gevallen uit een oogpunt van
eenheid van nationaliteit in het gezin. In dezelfde periode heeft 29 keer een naturalisatie om
redenen dat daarmee een bijzonder Nederlands belang gemoeid is, plaatsgevonden.
Kinderen van een in Argentinië geboren vader en/of moeder kunnen opteren voor de
Argentijnse nationaliteit als zij ouder dan 18 jaar zijn (Wet 346, artikel 1 onder 2, jo. Decreet
3213 van 28 september 1984, artikel 2). Personen die de ouderlijke macht uitoefenen kunnen
voor kinderen jonger dan 18 jaar de optie uitoefenen. Aan het behoud van de Argentijnse
nationaliteit zijn geen specifiek omschreven burgerlijke plichten verbonden.
Máxima Zorreguieta
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen hoe groot de jaarlijkse uitkering is die
Máxima Zorreguieta zal ontvangen als de echtgenote van de vermoedelijke opvolger.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 6 -
Zij vroegen of de regering het wenselijk en verantwoord acht dat Máxima Zorreguieta als
jonge, moderne en onafhankelijke vrouw er de voorkeur aan zou geven om naast, of in plaats
van, haar positie als echtelijk verlengstuk van de vermoedelijke troonopvolger een functie in
het "normale" maatschappelijk leven te ambiëren, zoals ze dat gewend was.
De hoogte van de jaarlijkse uitkering die de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van
rechtswege ontvangt, is bepaald in de wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. Deze
uitkering bedraagt voljaars op basis van het jaar 2001 ca. fl. 1.387.000,-. De echtgenote van
de vermoedelijke opvolger is als zodanig nauw betrokken bij de uitoefening van de
koninklijke functie. Dat stelt beperkingen aan de vervulling van andere functies in het
maatschappelijk leven.
De leden van de fractie van de ChristenUnie was het opgevallen dat in de memorie van
toelichting niet wordt aangegeven op welke grond de regering dit voorstel indient en dus van
mening is dat er geen redenen zijn om de toestemming te onthouden.
De bepalingen van de Grondwet over de erfopvolging en toestemming voor huwelijken
houden in dat de grondwetgever als hoofdregel heeft bepaald dat de wettige nakomelingen en
bloedverwanten van de Koning tot in de derde graad erfopvolgers zijn. In dit geval gaat het
om toestemming voor het huwelijk van de vermoedelijke opvolger van de Koning die een
bloedverwant in de eerste graad is. De regering ziet geen grond die zou moeten leiden tot
afwijking van de genoemde regel en heeft daarom, na overleg met de verloofden, dit
wetsvoorstel ingediend.
De genoemde leden hadden geen behoefte terug te komen op het debat in de Tweede Kamer
op 5 april jl. maar vroegen de aandacht voor een achterliggende zaak, namelijk dat in het
milieu van herkomst van de aanstaande echtgenote van de Prins van Oranje opvattingen leven
over sociale verhoudingen en het accepteren van grote tegenstellingen tussen arm en rijk, die
sterk afwijken van wat hierover in ons land - bij alle nuanceverschillen - de algemene
opvattingen zijn. Zij vroegen of de regering het vertrouwen heeft dat ons koninklijk huis, ook
in een volgende generatie, voldoende afstand tot deze opvattingen zal bewaren.
De veronderstelde opvattingen in het milieu van herkomst van de aanstaande echtgenote van
Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander, laat de regering voor rekening van de
leden van de fractie van de ChristenUnie. De regering heeft het gevraagde vertrouwen
inderdaad.
De vader van Máxima Zorreguieta
De regering heeft met genoegen gelezen dat de leden van de PvdA-fractie erkentelijk zijn
voor de wijze waarop de regering is opgetreden ten aanzien van de positie van de heer
Zorreguieta bij de verloving en het voorgenomen huwelijk.
Deze leden spraken de hoop uit dat het algemeen belang in de toekomst op dezelfde wijze
wordt gediend. Ook de leden van de fractie van GroenLinks stelden hierover vragen.
De regering verwijst hiervoor naar de zienswijze die zij heeft verwoord in het genoemde
debat in de Tweede Kamer op 5 april jl.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen, nu de vader afwezig is, welke leden van de
familie Zorreguieta wel bij of tijdens de huwelijksplechtigheden in Nederland zullen zijn, of
daartoe het voornemen hebben. Zij vroegen of de regering bereid is de Staten-Generaal
daarover in te lichten zodra dit bekend is.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 7 -
Voorts vroegen zij of de regering de juistheid kan bevestigen of ontkennen van berichten over
de aankoop van een woning door de vader van Máxima Zorreguieta in Nederland. Zij vroegen
of de regering bereid is mee te delen met welk doel deze woning is gekocht.
De genoemde leden stelden verder de vraag of de regering bij het antecedentenonderzoek van
Jorge Zorreguieta ook het feit heeft betrokken dat hij voorzitter is van de Baskische
vereniging in Argentinië en of deze vereniging contacten onderhoudt met Baskische
afscheidingsbewegingen als de ETA. Zij vroegen wat uit dit onderzoek is gebleken en welke
invloed dit heeft gehad op het oordeel ten aanzien van de toekomstige positie van de vader.
Tot slot vroegen deze leden of de regering zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat ten
aanzien van het verleden van de vader van Máxima Zorreguieta ook in de toekomst nog
nieuwe gegevens bekend zouden kunnen worden die een smet kunnen werpen op de
koninklijke familie en/of op de positie van de Nederlandse regering. Zij vroegen op welke
wijze de regering meent zich te moeten voorbereiden op deze eventualiteit.
De regering acht geen termen aanwezig om de Staten-Generaal thans of in een later stadium
mededelingen te doen over de aanwezigen. De genoemde berichten over de aankoop van een
woning door de vader van Máxima Zorreguieta in Nederland, zijn onjuist. Het door professor
Baud in volledige onafhankelijkheid verrichte onderzoek naar de periode van militair bewind
in Argentinië en de rol en positie van de heer Zorreguieta in die periode, is het onderzoek
zoals het is gepubliceerd en op 30 maart jl. aan de Staten-Generaal is aangeboden
(kamerstukken II 2000/2001, 27662, nr. 1). De regering heeft geen behoefte daaraan iets toe
te voegen. In het onderzoek zijn alle relevante aspecten aan de orde gekomen en voldoende
belicht.
Titels en namen
De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering (nader) aan te geven waarom het wenselijk
zou zijn een uitzondering te maken op het maatschappelijk verkeer, waarbij een echtgenote de
titel van haar man mag dragen. Zij vroegen of dit niet ook in ander verband discussie kan
oproepen.
De leden van de fractie van de VVD vroegen of de regering nader kan motiveren en uitleggen
waarom zij er voor kiest om in de Wet lidmaatschap koninklijk huis een bepaling op te
nemen, waarin wordt vastgelegd dat de titel Prins/Prinses van Oranje uitsluitend toekomt aan
de vermoedelijke mannelijke of vrouwelijke opvolger van de Koning. Zij vroegen of dit
betekent dat de echtgenote van een Prins van Oranje dan geen aanspreektitel "Prinses van
Oranje" en de echtgenoot van een Prinses van Oranje dan geen aanspreektitel "Prins van
Oranje" meer zou moeten of mogen dragen, ook niet (meer) in het spraakgebruik, zoals de
memorie van toelichting indiceert. Zij vroegen of dit spraakgebruik overigens in het geheel
wel heeft bestaan. Voorts vroegen zij of, als dit spraakgebruik in die zin moet veranderen, dit
dan ook nog enige relatie met en/of gevolgen heeft voor de benaming in het spraakgebruik
van "Prinses" voor Marilène van den Broek en Annette Sekrève. Tevens vroegen zij of de
regering deze constructie c.q. dit spraakgebruik wél wil handhaven. De genoemde leden
vroegen, wat dit onderwerp betreft, of er ook nog relatie bestaat met een door de regering
aangekondigd voornemen om de titel Prins/Prinses van Oranje-Nassau exclusief toe te gaan
kennen aan de potentiële grondwettelijke opvolgers van de Koning in alléén de directe lijn.
Zij wezen erop dat bij de behandeling van recente toestemmingswetten ook discussie is
gevoerd over de consistentie in o.a. naamgeving en titulatuur van zowel huwelijkskandidaten
zelf als van eventuele kinderen. Op verzoek van de VVD-fractie en anderen heeft de minister-
president daarover een notitie toegezegd. De VVD-fractie ziet die notitie zo spoedig mogelijk
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 8 -
tegemoet. Mede omdat in het onderhavige wetsvoorstel weer wordt afgeweken van de laatste
drie toestemmingswetten voor huwelijken van leden van het koninklijk huis. Deze leden
vroegen opnieuw naar de gevraagde consistentie.
De leden van de fractie van het CDA merkten op dat Zijne Koninklijke Hoogheid Prins
Willem-Alexander op grond van de in 1980 vigerende Grondwet de titel Prins van Oranje
draagt. Deze bepaling is in 1983 uit de Grondwet verdwenen. Zij vroegen wat thans de
formele status is van de titel Prins van Oranje. De genoemde leden vroegen voorts of zij het
juist zagen dat de regering voornemens is een einde te maken aan de traditie dat alleen de
mannelijke troonopvolger wordt aangeduid met de titel Prins van Oranje. Zij merkten op dat
de Koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix als vermoedelijke troonopvolger de titel
"Prinses van Oranje" niet hebben mogen voeren. Voorts merkten zij op dat het feit dat de
grondwettelijke titel "Prins van Oranje" de afgelopen tweehonderd jaar voorbehouden is
geweest aan de mannelijke troonopvolger, er nooit aan in de weg heeft gestaan dat de
echtgenotes van de mannelijke troonopvolger met "Prinses van Oranje" werden aangeduid.
Dit was zowel bij de echtgenote van de latere Koning Willem II als van Willem III het geval.
Dit stond los van het feit dat de Grondwet slechts de mannelijke troonopvolger aanduidde als
Prins van Oranje. Zij vroegen of de regering kan aangeven waarom zij met deze traditie wil
breken.
Tevens hadden zij nog enkele vragen over het begrip "maatschappelijk gebruik" met
betrekking tot het voeren van de titel Prinses van Oranje door de echtgenote van de
Kroonprins. Zij vroegen wat precies onder het begrip "maatschappelijk gebruik" moet worden
verstaan en wie de inhoud van het maatschappelijk gebruik bepaalt. Zij vroegen wanneer naar
de regering sprake is van een maatschappelijk gebruik. Zij wezen erop dat de regering in de
toelichting schrijft aan te nemen dat het maatschappelijk gebruik er toe zal leiden dat de
echtgenote van de Prins van Oranje niet de titel Prinses van Oranje zal voeren. Deze leden
wezen er in dit verband echter op dat bij de toestemmingswetten voor het huwelijk van Zijne
Hoogheid Prins Bernhard met Annette Sekrève en van Zijne Hoogheid Prins Maurits met
Marie-Hélène van den Broek ten aanzien van de titulatuur van de echtgenotes in de
toelichting werd geschreven: "Zijne Hoogheid Prins Maurits (resp. Prins Bernhard) voert
de persoonlijke titel Prins van Oranje-Nassau. Het maatschappelijk gebruik brengt met zich
dat zij de titel van haar echtgenoot zal voeren en derhalve Prinses van Oranje-Nassau zal
worden genoemd." De leden van de CDA-fractie leek het voor de hand te liggen om bij de
eerdere toestemmingswetten aan te sluiten in die zin dat de echtgenote van de Kroonprins
Prinses van Oranje zal worden genoemd.
Voorts vroegen zij of overigens het maatschappelijk gebruik niet mede bepaald wordt door
hetgeen in overige Koninkrijken gebruikelijk is. Zij vroegen of de regering te dien aanzien
kan aangeven wat in andere West-Europese monarchieën het maatschappelijke gebruik is ten
aanzien van het dragen van de titel van de troonopvolger door de echtgenote.
Deze leden wezen er voorts op dat het maatschappelijk gebruik is om aan de echtgenote van
de Koning de titel Koningin verlenen. Dit is in alle monarchieën te doen gebruikelijk, evenals
de traditie dat de echtgenoot van een regerend Koningin Prins wordt genoemd. Eerder heeft
de minister-president verklaard dat hij de keuze voor de aanduiding van de vrouw van de
Koning thans niet aan de orde vindt. Zij vroegen of dit betekent dat de regering niet uitsluit
dat de echtgenote van de toekomstige Koning te zijner tijd als Prinses zal worden aangeduid.
Dat zou naar hun oordeel een niet begrijpelijke breuk met het in monarchieën bestaande
gebruik betekenen.
Ook de leden van de fractie van GroenLinks vroegen welke titel(s) Máxima Zorreguieta zal
krijgen na de eventuele troonsbestijging van Willem-Alexander. Zij vroegen of het niet voor
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 9 -
de hand ligt dat zij dan in aanmerking komt voor de titel prinses aangezien de echtgenoten
van de achtereenvolgende koninginnen altijd prins zijn genoemd. Tevens vroegen deze leden
of zulks niet bij wet geregeld moet worden zodat alleen het staatshoofd de titel koning(in) kan
dragen.
Verder gaven de leden van de fractie van D66 aan zij het op prijs zouden stellen als de
regering nader zou toelichten wat wordt beoogd met de zinsnede dat "er tot de wijziging van
de Wet lidmaatschap koninklijk huis op zich geen bezwaar behoeft te bestaan wanneer zij
(Máxima) in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid met de titel Prinses van Oranje".
Zij vroegen of hieruit moet worden afgeleid dat de regering van mening is dat dit, nadat
voornoemde wet zal zijn gewijzigd, mogelijk wel op bezwaar zal stuiten. Deze leden vroegen
voorts of het niet te verwachten is dat ook na een eventuele wetswijziging waardoor de titel
Prins of Prinses van Oranje uitsluitend wordt toegekend aan de vermoedelijke troonopvolger,
het maatschappelijk gebruik er toch toe zal leiden dat de echtgenote met de titel Prinses van
Oranje zal worden aangesproken.
Voorts vroegen de leden van de ChristenUnie om een nadere motivering, waarom de regering
van het adelsgebruik wil afwijken ten aanzien van de titel Prinses van Oranje. Zij meenden
dat het toch zeer wel mogelijk is onderscheid te maken tussen het gebruik van deze titel voor
een toekomstige vrouwelijke erfgenaam van de Kroon en voor de echtgenote van een
mannelijke erfgenaam van de Kroon, zoals ook met de titel Koningin het geval is. Zij vroegen
of de regering niet moet erkennen dat zij zelf met haar opmerking over de titel Prinses van
Oranje de discussie over de titel Koningin heeft uitgelokt. Deze leden vroegen de regering
alsnog te verklaren dat het vanzelfsprekend is dat de echtgenote van een Nederlandse koning
de titel Koningin voert.
Tot 1983 reserveerde de Grondwet de titel Prins van Oranje voor de mannelijke
vermoedelijke opvolger. Bij de grondwetsherziening van 1983 is het onderscheid naar
geslacht in de erfopvolging vervallen. Tevens is daarbij komen vast te staan dat de titel Prins
of Prinses van Oranje wordt verleend aan de vermoedelijke opvolger (kamerstukken II
1979/80, 16034, nr. 3, p. 20). Sedert 1983 is de oudste wettige nakomeling van de Koning de
vermoedelijke opvolger. In de lijn van deze ontwikkeling is het passend dat in de Wet
lidmaatschap koninklijk huis zal worden bepaald dat een vrouwelijke vermoedelijke opvolger
de titel Prinses van Oranje toekomt zoals een mannelijke vermoedelijke opvolger Prins van
Oranje is. De regering beschouwt dit als een eigentijdse, waardevolle voortzetting van de
traditie. Het spraakgebruik van ruim anderhalve eeuw geleden dat ook toen slechts van
beperkte duur is geweest, zo antwoordt de regering van de leden van de CDA-fractie, kan
bezwaarlijk in alle opzichten als maatgevend worden beschouwd voor hetgeen thans, in
gewijzigde maatschappelijke verhoudingen, gebruikelijk zou moeten zijn. Wat betreft het
maatschappelijk gebruik ten aanzien van prinselijke titels kan overigens worden opgemerkt
dat dit zich niet uitsluitend laat sturen door de wetgever. Dit neemt niet weg dat het mede tot
de taak van de regering behoort om inzake het gebruik van titulatuur van leden van het
koninklijk huis een ontwikkeling in de door de wetgever beoogde richting zoveel mogelijk te
bevorderen en tevens haar eigen lijn kenbaar te maken teneinde derden duidelijkheid te bieden
inzake de aanspreektitels. Daarvan mag een zeker effect op het maatschappelijk gebruik
worden verwacht.
De hierboven genoemde regeling in de Wet lidmaatschap koninklijk huis inzake de titel Prins
(Prinses) van Oranje heeft gevolgen voor het gebruik van deze aanspreektitel omdat slechts
één persoon de vermoedelijke opvolger van de Koning kan zijn en daarmee bij uitsluiting van
anderen gerechtigd is deze titel te voeren. Aangenomen mag worden dat het spraakgebruik
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 10 -
zich zal richten naar de aldus bepaalde aanspreektitel die de hoedanigheid van vermoedelijke
opvolger aanduidt en daardoor ook tijdelijk van aard is. De beoogde regeling en het daarmee
corresponderende spraakgebruik ten aanzien van de titel Prins (Prinses) van Oranje bij de
vermoedelijke opvolger, hebben geen gevolgen voor het spraakgebruik inzake de echtgenote
van Zijne Hoogheid Prins Maurits en de echtgenote van Zijne Hoogheid Prins Bernhard
omdat zij geen titel dragen die slechts aan één persoon kan toekomen.
De praktijk in andere monarchieën, waar de betekenis en onderlinge verhouding tussen
tradities, constituties, regelgeving, maatschappelijke omstandigheden en gebruiken niet steeds
dezelfde is, behoeft op dit punt niet per definitie richtinggevend of bepalend te zijn. De
regering wijst erop dat grondwetsbepalingen over het verband tussen een bepaalde titel en de
hoedanigheid van vermoedelijke opvolger in het Verenigd Koninkrijk niet voorkomen.
De wijze waarop de echtgenote van de Koning zal worden aangeduid komt uit de aard der
zaak pas op een later moment aan de orde. De regering zal dan alle relevante factoren en
overwegingen in beschouwing nemen. Voor een wettelijke regeling terzake bestaat geen
noodzaak.
De leden van de PvdA-fractie namen kennis van het feit dat, op het moment dat prins Willem-
Alexander Koning wordt, het predikaat Jonkheer van Amsberg tot het `enz. enz. enz.' gaat
behoren en op die wijze zal overgaan op de volgende generaties. Zij vroegen waarom aan
titulatuur die uit het begin van het Koninkrijk dateert, bij de opvolgers van prins Willem-
Alexander als Koning het predikaat Jonkheer van Amsberg wordt toegevoegd. Voorts
vroegen zij waarom de eerdere predikaten "hertog van Mecklenburg" en "prins van Lippe-
Biesterfeld" niet aan het `enz. enz. enz.' zijn toegevoegd.
Ook de leden van de fractie van D66 stelden hierover vragen. Zij vroegen of het wel mogelijk
is te bepalen dat het predikaat Jonkheer (Jonkvrouwe) van Amsberg gaat behoren tot het "enz.
enz. enz" op het moment dat de Prins Koning zal zijn geworden en dat het ook op die wijze
zal overgaan op de volgende generaties. Zij vroegen of het niet zo is dat tot het "enz. enz.
enz" alleen kunnen behoren de titels die de Koning gerechtigd is te voeren, dat wil zeggen de
titels die behoren bij de voormalige bezittingen van de Prinsen van Oranje tijdens de
Republiek der Verenigde Nederlanden. Deze leden vroegen of indertijd de toenmalige
regeringen toch ook niet gerechtigd waren te beschikken over de titels Hertog(in) van
Mecklenburg en Prins(es) van Lippe-Biesterfeld en of daartoe toch alleen de betrokken
families Van Mecklenburg, respectievelijk Lippe gerechtigd waren.
De regering ziet geen bezwaren tegen opneming van het predikaat "Jonkheer (Jonkvrouwe)
van Amsberg" in het "enz. enz. enz". De titels "Hertogin van Mecklenburg" en "Prinses van
Lippe-Biesterfeld" zijn eertijds verleend met de vereiste instemming van de betreffende
families. De regering stelt vast dat de eventuele toevoeging van deze titels aan het "enz. enz.
enz." destijds niet aan de orde was.
De leden van de PvdA-fractie stelden tot slot de vraag waarom de kinderen die uit het
huwelijk van prins Constantijn en prinses Laurentien kunnen worden geboren, en die in de
directe lijn van de erfopvolging vallen, wél het predikaat Jonkheer van Amsberg dragen en de
kinderen uit het huwelijk van prins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta niet.
Een toekomstige vermoedelijke opvolger uit het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid
Prins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta zal na de troonswisseling als Koning(in) als
onderdeel van het "enz. enz. enz." het predikaat Jonkheer (Jonkvrouwe) van Amsberg dragen.
Dit geldt niet voor de overige kinderen uit het huwelijk. Zij zullen uitsluitend de titels en
namen dragen die behoren bij de directe lijn van de erfopvolging. Het genoemde predikaat zal
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 11 -
worden gedragen door eventuele kinderen uit het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid
Prins Constantijn in combinatie met de titel graaf van Oranje-Nassau op grond van het
koninklijk besluit van 11 mei 2001 (Stb. 227).
De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat echtgenotes ervoor kunnen kiezen de
eigen (meisjes)naam te houden en te gebruiken. Zij vroegen of dit ook geldt voor de
toekomstige echtgenote van de vermoedelijke troonopvolger.
Ook de leden van de D66-fractie vroegen of er sprake is van een bewuste keuze van de
regering om Máxima na haar huwelijk niet langer tevens haar familienaam Zorreguieta te
laten voeren. Zij vroegen of die keuze nader kan worden toegelicht.
De regering verwijst naar hetgeen hierover in de memorie van toelichting is opgenomen. Na
overleg met betrokkene is de keuze gemaakt dat zij wordt aangesproken en zichzelf aanduidt
met de titels en namen die daarin zijn genoemd. Op dezelfde wijze is besloten over de
aanspreektitels van de echtgenotes van de jongste broer en de twee neven van Zijne
Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander die zijn gehuwd na wettelijke toestemming.
De leden van de fractie van D66 vroegen verder waarom er niet voor wordt gekozen om
overeenkomstig het maatschappelijk gebruik Máxima ook het predikaat Jonkvrouwe van
Amsberg te laten voeren. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom in
de titulatuur voor de a.s. echtgenote van de Prins van Oranje is gekozen voor 'mevrouw Van
Amsberg' en niet voor jonkvrouwe Van Amsberg.
Het gebruik inzake de aanduiding van echtgenotes van leden van de adel houdt in dat de
echtgenote van een jonkheer niet zelf het predikaat jonkvrouw voert maar wordt aangeduid als
mevrouw in combinatie met de geslachtsnaam van de echtgenoot. Op dezelfde wijze wordt de
echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn mede aangeduid als mevrouw
van Amsberg.
De leden van de fractie van D66 merkten op dat het ook gebruikelijk is dat de geslachtsnaam
van de vader wordt doorgegeven aan de kinderen. Niet geheel duidelijk is deze leden waarom
daar in dit geval van wordt afgezien. Zij stelden vast dat kinderen niet het predikaat en de
naam "Jonkheer van Amsberg" zullen dragen, omdat dit zou indruisen tegen de lijn die bij
opeenvolgende generaties is gevolgd ten aanzien van de handhaving van de geslachtsnaam
Van Oranje-Nassau in de directe lijn van erfopvolging. De genoemde leden vroegen zich af of
zo niet voorbij wordt gezien aan het feit dat in die gevallen steeds sprake was van het
doorgeven van een geslachtsnaam in vrouwelijke lijn.
Ten aanzien van de geslachtsnaam van kinderen uit het voorgenomen huwelijk is aangesloten
bij de bestendige lijn die daarbij sedert het begin van de eeuw (KB van 8 februari 1901) ten
behoud van de naam "van Oranje-Nassau" is gevolgd in de directe lijn van de erfopvolging
die samenviel met de vrouwelijke lijn. In de directe lijn van de erfopvolging is de overgang
van de titulatuur van de echtgenoten van de achtereenvolgende Koninginnen steeds beperkt
gebleven tot hun kind(eren).
De leden van de fractie van de ChristenUnie begrepen uit de memorie van toelichting, dat aan
Máxima Zorreguieta ter gelegenheid van haar huwelijk persoonlijke adellijke titels zullen
worden verleend. Hiermee konden zij op zichzelf instemmen, maar wel vroegen zij zich af of
dit dan dezelfde titels zouden moeten zijn als die welke zij gerechtigd is te voeren krachtens
haar huwelijk met een prins uit ons koninklijk huis. Zij vroegen of dit niet eerder doet denken
aan adoptie dan aan toetreding krachtens huwelijk. Voorts vroegen zij of het niet juister zou
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 12 -
zijn haar een eigen adellijke titel te verlenen, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd met de tweede
echtgenote van de Belgische koning Leopold III. Het kwam deze leden voor dat de Hoge
Raad van Adel hierop doelde, toen deze in zijn advies de vraag opwierp, welke titel Máxima
Zorreguieta zal voeren indien zij, om welke reden ook, zou ophouden lid van het koninklijk
huis te zijn. De titels die de regering voornemens is haar toe te kennen, zal zij immers,
volgens het gebruik in de adel, al gerechtigd zijn te voeren krachtens haar huwelijk.
De regering stelt gaarne vast dat deze leden instemden met de titels die de aanstaande
echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander zullen worden verleend.
Deze titels zijn genoemd in de memorie van toelichting en zullen ter gelegenheid van het
huwelijk worden verleend. De vergelijking met adoptie ontgaat de regering. De titels die bij
het huwelijk worden verleend zullen net ingang van het huwelijk krachtens koninklijk besluit
worden gevoerd door beide echtgenoten. De regering heeft hierbij geen aanleiding gezien af
te wijken van de Nederlandse traditie dat geen eigen titels worden verleend die andere leden
van het koninklijk huis niet dragen.
Wet lidmaatschap koninklijk huis en ministeriële verantwoordelijkheid
De leden van de PvdA-fractie stemden in met wijziging van de Wet lidmaatschap koninklijk
huis, waarmee wordt vastgelegd dat de titel Prins/Prinses van Oranje toekomt aan de
vermoedelijke mannelijke of vrouwelijke opvolger. Ook juichten zij toe in de Wet
lidmaatschap koninklijk huis vast te leggen dat er buiten de directe lijn van de grondwettelijke
erfopvolging geen personen zijn die de titels `Prins der Nederlanden' en `Prins van Oranje-
Nassau' gaan dragen, alsmede de gevolgen te regelen die verbonden zijn aan verlies van het
lidmaatschap van het koninklijk huis ten aanzien van namen, titels en adeldom.
De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts welke gevolgen wijziging van de Wet
lidmaatschap koninklijk huis zal hebben ten aanzien van de zonen van prinses Margriet en mr.
Pieter van Vollenhoven, aan wie de persoonlijke titel `Prins van Oranje-Nassau' is toegekend
en die in de toekomst buiten de directe lijn van de erfopvolging zullen vallen.
De leden van de PvdA fractie vroegen tevens wat de regering specifiek heeft beoogd te
zeggen met opneming van de alinea: `Overigens wijst de regering erop dat het mogelijk is bij
wetswijziging bestaande wetten te wijzigen.'. Ook de leden van de fractie van de SGP
vroegen wat de strekking is van deze toegevoegde mededeling. Zij vroegen of hierbij aan
enigerlei vorm van terugwerkende kracht van een (toekomstige) wetswijziging is gedacht.
Met belangstelling nam de regering kennis van het standpunt van de leden van de PvdA-
fractie inzake de genoemde voornemens. Bij de voorbereiding van de voorgenomen wijziging
van de Wet lidmaatschap koninklijk huis zullen de gevolgen daarvan voor de zonen van Hare
Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet en mr. Pieter van Vollenhoven worden betrokken.
Daarbij zal geen wijziging worden gebracht in de persoonlijke titel "Prins van Oranje-Nassau"
die zij dragen krachtens koninklijk besluit. De aangehaalde zinsnede bevat een reactie op het
advies van de Hoge Raad van Adel dat er ten onrechte van lijkt uit te gaan dat de bestaande
regeling inzake verlies van adeldom niet door latere (wets)wijziging gewijzigd zou kunnen
worden.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen voorts of kan worden meegedeeld wanneer
voornoemde voorstellen tot wijziging van de Wet lidmaatschap koninklijk huis zullen worden
gedaan. Zij vroegen of bij dezelfde gelegenheid eerder aangekondigde wijzigingen in de
omvang van het koninklijk huis worden voorgesteld.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 13 -
De leden van de fractie van GroenLinks hebben gevraagd wanneer de Tweede Kamer een
wetsvoorstel tegemoet kan zien inzake beperking van het aantal leden van het koninklijk huis.
De leden van de fractie van D66 vroegen of de regering, gelet op het advies van de Hoge
Raad van Adel, voornemens is het ertoe te leiden dat het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet lidmaatschap koninklijk huis zodanig tijdig wordt ingediend, dat het kan zijn behandeld
door de Staten-Generaal en in werking kan treden vóór 2 februari 2002.
De regering zal in de memorie van toelichting bij de begroting van het ministerie van
Algemene Zaken nader ingaan op de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van
het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de PvdA merkten op graag te vernemen of, na hetgeen daarover
eerder is gezegd, nadere mededeling kan worden gedaan over de wijze waarop door dit
kabinet verder inhoud zal worden gegeven aan de ministeriële verantwoordelijkheid.
De leden van de VVD-fractie gaven te kennen behoefte te hebben aan een nadere discussie
over het onderwerp ministeriële verantwoordelijkheid en lidmaatschap van het koninklijk
huis. En dan met name over de uitleg van artikel 42, tweede lid, van de Grondwet. Zij
beseften echter dat dit onderwerp procedureel beter en inhoudelijk diepgaander zou moeten
worden besproken bij behandeling van de wijziging van de Wet lidmaatschap koninklijk huis.
Zij wachtten daarom met grote belangstelling de aangekondigde voorstellen van de regering
inzake wijziging van die Wet lidmaatschap koninklijk huis af. Zij gingen er daarbij vanuit dat
de regering in dat kader eveneens zal ingaan op de vraag of het kabinet dan wel individuele
ministers daaruit de regering ministerieel verantwoordelijk en aanspreekbaar moet worden
geacht voor alleen de Koning, danwel óók en in hoeverre voor (elk doen en laten van) alle
leden van het koninklijk huis, of dat dit laatste een a-historische uitleg van het
grondwetsartikel moet worden geacht.
In de notitie inzake het koningschap (kamerstukken II 1999/2000, 27409, nr. 1) is de regering
uitvoerig ingegaan op de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het
koninklijk huis. Desgewenst kan in het kader van het genoemde wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet lidmaatschap koninklijk huis opnieuw op dit onderwerp worden ingegaan.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Justitie,
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 14 -
Notitie titels en namen leden koninklijk huis
In de verenigde vergadering der Staten-Generaal van 10 april 2001 heeft de minister-president
op verzoek van enkele leden een notitie toegezegd met een overzicht van titels en namen van
leden van het koninklijk huis.
Overeenkomstig deze toezegging biedt deze notitie een overzicht dat, in chronologische
volgorde, gebaseerd is op de bijdragen van de zijde van de regering in de parlementaire
stukken over de toestemmingswetten van de twee oudste zoons van Hare Koninklijke
Hoogheid Prinses Margriet en de toestemmingswetten van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins
Constantijn en van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander.
De in deze notitie genoemde koninklijke besluiten inzake titels en namen zijn gebaseerd op
onderscheidenlijk artikel 2 van de Wet op de adeldom en artikel 5, twaalfde (was elfde) lid,
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Deze bepalingen bevatten een specifieke regeling voor
leden van het koninklijk huis. Bij toepassing van deze bepalingen is per geval een beoordeling
gemaakt, na overleg met de betrokkenen. Dat heeft tot verschillende uitkomsten geleid.
Adelsrecht en naamrecht bieden ook ten aanzien van personen die geen lid zijn van het
koninklijk huis de mogelijkheid dat verschillende leden van een familie of een gezin
uiteenlopende titels en namen dragen.
1. De toestemmingswet voor het huwelijk van Zijne Hoogheid Prins Maurits (6 (R 1608))
De memorie van toelichting bevat het volgende:
"De regering heeft met de betrokkenen overleg gevoerd. Zij is voornemens te bepalen dat de
geslachtsnaam van eventuele kinderen uit het huwelijk zal luiden: Van Lippe-Biesterfeld Van
Vollenhoven. Deze keuze is mede ingegeven door de bijzondere betekenis die de naam Van
Lippe-Biesterfeld heeft.
Zijne Hoogheid Prins Maurits voert op grond van het koninklijk besluit van 2 januari 1967
(Stb. 1) de persoonlijke titel Prins van Oranje-Nassau. Dat betekent dat zijn eventuele
kinderen geen adellijke titel zullen dragen.
Zijn echtgenote zal door haar huwelijk evenmin van adel worden. Het maatschappelijk
gebruik brengt met zich dat zij de titel van haar echtgenoot zal voeren en derhalve Prinses van
Oranje-Nassau zal worden genoemd".
De nota naar aanleiding van het verslag bevat het volgende:
"Dezelfde leden vroegen of de regering zich reeds heeft afgevraagd welke naamgeving in
volgende gevallen zal worden gekozen en welke situatie ontstaat wanneer Koningin Beatrix
niet langer het koningschap vervult.
Artikel 5, elfde lid, Boek 1 BW brengt met zich mee dat de geslachtsnaam van kinderen
geboren uit een huwelijk met een lid van het koninklijk huis bij koninklijk besluit wordt
bepaald. Dat vraagt per geval een beoordeling".
Het koninklijk besluit van 26 mei 1998 inzake de geslachtsnaam is gepubliceerd in het
Staatsblad (Stb. 310).
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 15 -
2. De toestemmingswet voor het huwelijk van Zijne Hoogheid Prins Bernhard (7 (R 1653))
De memorie van toelichting bevat het volgende:
"De regering heeft met de betrokkenen overleg gevoerd. Zij is voornemens om ter
gelegenheid van het huwelijk bij koninklijk besluit te bepalen dat de kinderen die uit het
huwelijk geboren mochten worden, de geslachtsnaam Van Vollenhoven zullen hebben.
Zijne Hoogheid Prins Bernhard voert op grond van het koninklijk besluit van 2 januari 1967
(Stb. 1) de persoonlijke titel Prins van Oranje-Nassau. Dat betekent dat zijn eventuele
kinderen geen adellijke titel zullen dragen.
Zijn echtgenote zal door haar huwelijk evenmin van adel worden. Het maatschappelijk
gebruik brengt met zich dat zij de titel van haar echtgenoot zal voeren en derhalve Prinses van
Oranje-Nassau zal worden genoemd".
De nota naar aanleiding van het verslag bevat het volgende:
Graag beantwoord ik de vraag van de commissie waarom in het onderhavige geval voor een
andere naam van de eventuele kinderen uit het huwelijk is gekozen dan in het geval van het
huwelijk tussen Prins Maurits en Prinses Marie-Hélène als volgt.
Voor de bepaling van de geslachtsnaam van kinderen geboren uit een huwelijk met een lid
van het koninklijk huis kent het Burgerlijk Wetboek een aparte regeling.
Die naam wordt bij koninklijk besluit bepaald. Zoals in de nota naar aanleiding van het
verslag inzake het huwelijk van Prins Maurits is aangegeven, vraagt dat per geval een
beoordeling.
In het onderhavige geval heeft de regering na overleg met de betrokkenen besloten dat de
geslachtsnaam van Vollenhoven zal zijn, nu als gevolg van het besluit inzake de eventuele
kinderen van Prins Maurits en Prinses Marie-Hélène de bijzondere betekenis die de naam Van
Lippe-Biesterfeld heeft, bij die gelegenheid reeds is vastgelegd in hun geslachtsnaam".
Het koninklijk besluit van 5 juli 2000 inzake de geslachtsnaam is gepubliceerd in het
Staatsblad (Stb. 288).
3. De toestemmingswet voor het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn
(8 (R 1676))
De memorie van toelichting bevat het volgende:
"De regering heeft met de betrokkenen overleg gevoerd. Zij is voornemens om ter
gelegenheid van het huwelijk bij koninklijk besluit te bepalen dat de geslachtsnaam van de
kinderen die uit het huwelijk geboren mochten worden, zal luiden: van Oranje-Nassau van
Amsberg. Tevens zal daarbij worden bepaald dat deze kinderen erfelijk de titel Graaf (Gravin)
alsmede het predikaat Jonkheer (Jonkvrouwe) dragen zodat zij zullen zijn: Graaf (Gravin) van
Oranje-Nassau, Jonkheer (Jonkvrouwe) van Amsberg.
Op de overgang van naam, titel en predikaat op de nakomelingen zijn de regels van het
naamrecht en het adelsrecht van toepassing. In zijn advies heeft de Hoge Raad van Adel erop
gewezen dat een predikaat naast een titel niet noodzakelijk is om de adeldom aan te duiden.
Er kunnen evenwel andere overwegingen zijn voor een dergelijke combinatie. Zo is eertijds,
mede met het oog op zijn geslachtsnaam, bepaald dat Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus
tevens Jonkheer van Amsberg is. De beoogde combinatie van titel en predikaat voor de
kinderen van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn sluit daarbij aan. De combinatie
maakt duidelijk zichtbaar welk belang wordt gehecht aan de zelfstandige en historische
betekenis van de onderscheiden onderdelen van het geheel.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 16 -
De kinderen van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn behoren tot de kring van
grondwettelijke erfopvolgers zolang zij behoren tot de verwanten van de Koning in de tweede
en derde graad. Dat houdt in dat zij het grondwettelijk recht op erfopvolging verliezen op het
tijdstip dat een verwant in de vierde graad het koningschap beërft. De regering acht het
gewenst dat er buiten de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging geen personen zijn
die de titels "Prins der Nederlanden" en "Prins van Oranje-Nassau" gaan dragen. Met het oog
daarop is ervoor gekozen dat de kinderen die uit het huwelijk geboren mochten worden Graaf
(Gravin) van Oranje-Nassau, Jonkheer (Jonkvrouwe) van Amsberg zullen zijn. De regering
stelt het op prijs om op deze wijze tot uitdrukking te brengen welke bijzondere betekenis
wordt gehecht aan hun afkomst als kleinkinderen van Hare Majesteit Koningin Beatrix der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus der
Nederlanden, Jonkheer van Amsberg.
Voor Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn brengt dit besluit geen verandering met
zich mee. Hij is op grond van het koninklijk besluit van 16 februari 1966 Prins der
Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg.
Zijn echtgenote verkrijgt door haar huwelijk geen adeldom. Het gebruik inzake de aanduiding
van echtgenotes van leden van het koninklijk huis en van leden van de adel brengt met zich
dat zij de titels van haar echtgenoot zal voeren en dat zij derhalve Prinses der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, mevrouw van Amsberg zal worden genoemd."
De nota naar aanleiding van het verslag bevat het volgende:
"Voorts heeft de commissie enkele vragen gesteld over titulatuur en naamgeving.
De commissie vroeg waarom de kinderen van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn
en Laurentien Brinkhorst, die als verwanten van Hare Majesteit de Koningin in de tweede
graad bij hun geboorte lid zijn van het koninklijk huis, niet de volledige titulatuur
Prins/Prinses der Nederlanden, Prins/Prinses van Oranje-Nassau, Jonkheer/-vrouw van
Amsberg krijgen.
Verder vroeg de commissie waarom de regering niet heeft besloten de bruid in de
Nederlandse adelstand te verheffen.
Ook vroeg de commissie hoe het creëren van nieuwe adellijke geslachtsnamen, zoals van
Lippe Biesterfeld van Vollenhoven en Van Oranje-Nassau van Amsberg, zich verhoudt tot het
beleid van de regering in het naamrecht waar nieuwe creaties met adellijke namen (nog) niet
worden toegestaan (Staatsblad 1997, nr. 463, Regels voor geslachtsnaamwijziging, artikel 2,
derde lid).
Tevens vroeg de commissie of is overwogen voor alle betrokkenen te kiezen voor de titel
Graaf/Gravin van Nassau, welke titel is gevoerd door Koning Willem I na zijn abdicatie en
zoals nu in Luxemburg het geval is.
Tot slot vroeg de commissie in dit verband of in geval van een huwelijk van (één van) de
andere zonen van Hare Majesteit de Koningin gekozen zal worden voor dezelfde naamgeving
als in het onderhavige geval.
De regering beantwoordt deze vragen als volgt.
De titulatuur "Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg" van
Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn blijft ongewijzigd. Kinderen uit zijn
voorgenomen huwelijk zullen hun recht op erfopvolging verliezen zodra het koningschap
overgaat op een verwant in de vierde graad. De regering acht het niet wenselijk dat er buiten
de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging personen zijn die de titels "Prins der
Nederlanden" of "Prins van Oranje-Nassau" dragen. Daarom is ervoor gekozen dat deze
onderdelen van de titulatuur niet worden toegekend aan de genoemde kinderen die naar
verwachting op enig moment in de vierde graad verwant zullen zijn aan de Koning.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 17 -
De titel "Graaf/Gravin van Oranje-Nassau" brengt naar ons oordeel op de meest gepaste wijze
de afkomst van de kinderen tot uitdrukking omdat het onderdeel "van Oranje-Nassau" deel
uitmaakt van de titulatuur van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn en Hare
Majesteit de Koningin. Deze overwegingen gelden niet voor de titel "Graaf van Nassau".
De bepaling van titel en geslachtsnaam van de kinderen van Zijne Koninklijke Hoogheid
Prins Constantijn berust niet op het Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels voor
geslachtsnaamwijziging maar op artikel 5, elfde lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en
artikel 2, tweede lid, van de Wet op de adeldom. Zoals in de memorie van toelichting is
aangegeven, wordt hierbij per geval een afweging gemaakt. Dit houdt in dat de afweging ook
in volgende gevallen gemaakt zal worden zodra dit aan de orde komt.
De echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn wordt geen adeldom
verleend. Dit sluit aan bij de praktijk die is ontstaan bij het huwelijk van Hare Koninklijke
Hoogheid Prinses Margriet en de huwelijken van haar twee oudste zonen."
Het koninklijk besluit van 11 mei 2001 inzake de titel, het predikaat en de geslachtsnaam is
gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 227).
4. De toestemmingswet voor het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-
Alexander (9 (R1684))
De memorie van toelichting bevat het volgende:
"Gelet op de plaats die de echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-
Alexander als vermoedelijke opvolger inneemt bij de uitoefening van de koninklijke functie,
zullen haar ter gelegenheid van het huwelijk bij koninklijk besluit de titels "Prinses der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau" worden verleend. Zij zal Hare Koninklijke
Hoogheid Prinses Máxima der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, mevrouw van
Amsberg worden genoemd.
Als vermoedelijke opvolger van de Koning draagt Prins Willem-Alexander sedert 1980 op
grond van de toen vigerende Grondwet tevens de titel Prins van Oranje. Het vervallen van
artikel 27 van de Grondwet in 1983 heeft het mogelijk gemaakt behalve de titel Prins van
Oranje ook die van Prinses van Oranje toe te kennen. De regering is voornemens in de Wet
lidmaatschap koninklijk huis een bepaling op te nemen waarin wordt vastgelegd dat de titel
Prins/Prinses van Oranje uitsluitend toekomt aan de vermoedelijke mannelijke of vrouwelijke
opvolger.
De Hoge Raad van Adel heeft in zijn bijgevoegd advies gevraagd welke namen en titels de
echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander zal voeren als zij om
welke reden dan ook, zou ophouden lid van het koninklijk huis te zijn. Zoals is aangegeven
bij de behandeling van de toestemmingswet voor het huwelijk van Zijne Koninklijke
Hoogheid Prins Constantijn, acht de regering het gewenst dat er buiten de directe lijn van de
grondwettelijke erfopvolging geen personen zijn die de titels "Prins der Nederlanden" en
"Prins van Oranje-Nassau" gaan dragen. De regering is voornemens dit vast te leggen in de
Wet lidmaatschap koninklijk huis. De gevolgen die verbonden zijn aan verlies van het
lidmaatschap van het koninklijk huis ten aanzien van namen, titels en adeldom, zullen daarbij
worden betrokken. Overigens wijst de regering erop dat het mogelijk is bij wetswijziging
bestaande wetten te wijzigen.
Ten aanzien van de vraag of de echtgenote van de Prins van Oranje niet gerechtigd zou zijn
zich Prinses van Oranje te noemen, antwoordt de regering dat er tot de wijziging van de Wet
lidmaatschap koninklijk huis op zich geen bezwaar tegen behoeft te bestaan wanneer zij in het
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 18 -
maatschappelijk verkeer zou worden aangeduid met de titel Prinses van Oranje maar dat zij,
in het licht van de voorgenomen wetswijziging, "Prinses der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, mevrouw van Amsberg" zal worden genoemd zoals hierboven aangegeven.
Na de wetswijziging zal, naar mag worden aangenomen, het maatschappelijk gebruik zich
richten naar de wettelijke regeling en uitsluitend de vermoedelijke opvolger zelf als Prins of
Prinses van Oranje aanduiden.
Ten aanzien van de titels en namen van kinderen uit het huwelijk heeft de regering met de
betrokkenen overleg gevoerd. Uitgangspunt voor de bepaling van de titels en namen waarmee
zij zullen worden aangeduid, vormt het koninklijk besluit van 16 februari 1966. Krachtens dit
besluit draagt Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander de titels en namen Prins
der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg. Als vermoedelijke
opvolger draagt hij tevens de titel Prins van Oranje. In aansluiting bij hetgeen in het verleden
is bepaald ten aanzien van kinderen in de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging,
zullen kinderen uit dit huwelijk niet het predikaat en de naam "Jonkheer van Amsberg"
dragen. Dit zou indruisen tegen de lijn die bij opeenvolgende generaties is gevolgd ten
aanzien van handhaving van de geslachtsnaam Van Oranje-Nassau in de directe lijn van de
erfopvolging.
Op het moment dat Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander Koning zal zijn, zal
het predikaat Jonkheer van Amsberg tot het "enz. enz. enz." gaan behoren en op die wijze
overgaan op de volgende generaties.
Gelet op het voorgaande zal bij koninklijk besluit ter gelegenheid van het huwelijk van Zijne
Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander worden bepaald dat kinderen daaruit de
volgende titels en namen zullen dragen: Zijne (Hare) Koninklijke Hoogheid Prins (Prinses)
der Nederlanden, Prins (Prinses) van Oranje-Nassau."
De koninklijke besluiten inzake de titels van de echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid
Prins Willem-Alexander en inzake de titels en namen van kinderen uit hun huwelijk zullen in
het begin van 2002 worden gepubliceerd in het Staatsblad.
5. Besluit
De paragrafen 1 en 2 hebben betrekking op de twee oudste zonen van Hare Koninklijke
Hoogheid Prinses Margriet, de paragrafen 3 en 4 op de oudste zoon en de jongste zoon van
Hare Majesteit Koningin Beatrix.
Ten aanzien van de zonen van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet geldt dat het
koninklijk besluit van 2 januari 1967 (Stb. 1) inhoudt dat de persoonlijke titel Prins van
Oranje-Nassau niet overgaat op hun kinderen. Na overleg met betrokkenen wordt bepaald of
hun geslachtsnaam Van Vollenhoven overgaat op hun kinderen. Daartoe is besloten ten
aanzien van de kinderen van Zijne Hoogheid Prins Bernhard. Zoals bij die gelegenheid is
aangegeven, zal bepaling van de geslachtsnaam "van Lippe-Biesterfeld van Vollenhoven"
beperkt blijven tot de kinderen van Zijne Hoogheid Prins Maurits en zijn echtgenote.
Ten aanzien van de zonen van Hare Majesteit Koningin Beatrix en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus heeft de regering als beleid aangegeven dat er buiten de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging geen personen zijn die de titels en namen "Prins der Nederlanden" en "Prins van Oranje-Nassau" gaan dragen. Met het oog daarop is bepaald dat kinderen uit het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn Graaf (Gravin) van Oranje-Nassau, Jonkheer (Jonkvrouwe) van Amsberg zullen zijn. Daarbij is tevens bepaald dat hun geslachtsnaam "van Oranje-Nassau van Amsberg" zal zijn. Uitgangspunt
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage
- 19 -
daarbij is dat er buiten de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging geen personen zijn
die de historische geslachtsnaam "van Oranje-Nassau" dragen. De regering is voornemens dit
vast te leggen in de Wet lidmaatschap koninklijk huis. Bepaling van de geslachtsnaam "van
Oranje-Nassau" zal daarom beperkt blijven tot de kinderen van Zijne Koninklijke Hoogheid
Prins Willem-Alexander.
Ministerie van Algemene Zaken - Binnenhof 20 - Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage