Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Toespraak Gijs de Vries op de internationale conferentie over de economische ontwikkeling van landen en gebieden overzee Een toespraak bij het onderwerp Nederlands beleid 20 juni 2001
Geachte aanwezigen,
Graag wil ik u van harte welkom heten op deze tweedaagse conferentie, die in het teken staat van de overzeese gebiedsdelen in de Caribische regio. Ik ben verheugd over de aanwezigheid van delegaties uit Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, de Wereldbank en de Europese Unie en deelnemers uit wetenschappelijke kring. Ook heet ik de vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen en Aruba welkom.
Het is de eerste maal dat Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland elkaar op deze wijze ontmoeten in een gedachtenwisseling over hun betrekkingen met hun Caribische partners. Ik heb om drie redenen het initiatief genomen tot deze conferentie. Ten eerste zijn de politieke, economische en sociale vraagstukken waarvoor Caribische landen zich gesteld zien in veel opzichten vergelijkbaar. Een analyse van deze overeenkomsten - en verschillen - kan verhelderende inzichten opleveren. In de tweede plaats is de effectiviteit van het beleid van de drie moederlanden gebaat bij onderlinge uitwisseling van ervaringen en 'best practices'. In de derde plaats hebben Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gemeenschappelijke belangen als lidstaten van de Europese Unie, bijvoorbeeld in de onderhandelingen over herziening van het LGO-besluit. Ik zie deze conferentie dus als een opmaat naar nauwere samenwerking tussen mijn land, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in de Caribische regio. In de Caribische regio liggen eilanden die veel met elkaar gemeen hebben, qua ligging, grootte en economisch potentieel, maar die tegelijkertijd ook zeer verschillend zijn. Een aantal eilanden in de regio kenmerkt zich door de staatkundige band die ze hebben met een Europees moederland: het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld Montserrat, Guadeloupe, en de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze band kent in veel gevallen een lange geschiedenis, die teruggaat tot in de 17e eeuw.
De overzeese gebieden zijn relatief klein van omvang en hun bevolkingsaantal is gering. Het gevolg is dat economische of sociale verschuivingen direct een grote invloed hebben op de eilanden. De economische kwetsbaarheid van de eilanden werd goed zichtbaar ten tijde van de orkaan Luis in 1995. De orkaan zorgde voor het instorten van het toerisme op het Nederlands-Franse Sint Maarten en het Britse Montserrat. Dit had zeer nadelige gevolgen voor de economische ontwikkeling van de eilanden. Ik kom later terug op deze economische ontwikkeling. Een ander probleem waar de eilanden mee te kampen hebben is de georganiseerde drugscriminaliteit. Door hun geografisch ligging zijn de eilanden een belangrijke doorvoerhaven voor drugs. Ook de al dan niet legale immigratie vormt een toenemend probleem, zoals op de Britse Turks en Caicos-eilanden. Maar er liggen ook kansen in de Caribische regio zoals de ontwikkeling van het toerisme en het behoud van het unieke natuurschoon.
Verhouding Overzees gebied en moederland
De band tussen de moederlanden en de eilanden kent een lange geschiedenis. De invloed van Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk op de eilanden is duidelijk zichtbaar. In veel van de gebieden is de taal van het moederland nog altijd de officiële taal, zoals het Nederlands op Curaçao. De staatsrechtelijke relatie tussen land en de eilanden en de wijze waarop invulling aan die relatie wordt gegeven laten grote verschillen zien. Ik zal hier kort iets over zeggen, een grondige uiteenzetting kunt u straks verwachten in de lezing van professor Hirsch Ballin. Om te beginnen de Britse overzeese gebieden. Deze liggen verspreid over de hele wereld. De grootste concentratie van de gebieden ligt echter in het Caribisch gebied. De Britse overzeese gebieden vertonen onderling grote verschillen wat betreft bestuursstructuur. Ook variëren de gebieden in de mate waarin Groot-Brittannië invloed kan uitoefenen. De gebieden hebben lokaal gekozen regeringen aan wie het binnenlands beleid grotendeels is opgedragen. De gouverneur is namens de Britse regering verantwoordelijk voor buitenlandse betrekkingen, defensie, openbare orde en veiligheid en benoemingen in openbare ambten. De Britse regering is in 1997 een proces van herziening begonnen in de relatie ten aanzien van de overzeese gebieden. De nieuwe Britse relatie is gebaseerd op partnership, met plichten en verantwoordelijkheden aan beide kanten. Groot-Brittannië respecteert het recht van de gebieden om hun eigen toekomst te bepalen en het hebben van een grote mate van autonomie. Het Franse systeem zit anders in elkaar. Frankrijk kent Departements d'Outre Mer (DOM) en Territoires d'Outre Mer (TOM). De status ten aanzien van het moederland is verschillend. De DOM maken deel uit van het Franse grondgebied en daarmee ook van de Europese Unie. De TOM behoren niet tot het Franse grondgebied en kennen meer zelfbestuur. De TOM hebben een eigen bestuurlijk, juridisch en fiscaal stelsel. Recent Frans beleid laat zien dat de DOM in de toekomst meer eigen bevoegdheden krijgen, onder andere op het gebied regionale samenwerking.
Tenslotte Nederland. Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit drie landen; Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Op grond van het Statuut zijn de landen in juridische zin gelijkwaardig en kennen ze een verregaande autonomie. Daarnaast wordt er een aantal Koninkrijkstaken onderscheiden, zoals defensie, buitenlandse betrekkingen en het Nederlanderschap. Op een aantal beleidsterreinen wordt in het kader van de samenwerkingsrelatie verregaand samengewerkt. De hulp die Nederland geeft aan de Nederlandse Antillen en Aruba is geconcentreerd in een aantal sectoren. De samenwerkingsmiddelen worden grotendeels besteed op het terrein van onderwijs, goed bestuur, duurzame economische ontwikkeling en rechtshandhaving.
Vergelijking van de systemen roept tal van interessante vragen op, zoals de vraag op welke wijze de parlementen van de moederlanden en de gebieden overzee zich tot elkaar verhouden. Het Britse partnership is gebaseerd op consultatie en dialoog. Jaarlijks vindt daarom de Overseas Territories Consultative Council plaats, waarin tussen de regeringen van Groot-Brittannië en de overzeese gebieden zaken van gemeenschappelijk belang worden besproken. In de Franse DOM worden parlementariërs via een districtenstelsel rechtstreeks gekozen. Deze vertegenwoordigen hun district in het Franse parlement. Op deze manier is er een rechtstreekse band tussen de gekozen parlementariër en de kiezer in de DOM. In het Koninkrijk der Nederlanden vindt eenmaal per jaar een contactplanbijeenkomst plaats, waar parlementaire delegaties van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba met elkaar van gedachten wisselen over belangrijke actuele thema's. Zoals ik hierboven geschetst heb, vertonen de staatkundige relaties tussen de moederlanden en hun overzeese gebieden nogal wat verschillen. Toch zijn er ook overeenkomsten. De TOM en de Engelse en Nederlandse overzeese gebieden beschikken over een bepaalde vorm van autonomie en verantwoordelijkheid ten aanzien van het bestuur van hun eilandgebied. De bijstand die vanuit de landen gegeven wordt, is daarbij voor veel overzeese gebieden onmisbaar.
Ontwikkeling van de overzeese gebiedsdelen
Er zijn diverse vraagstukken waarmee alle eilanden in de Caribische regio zich geconfronteerd zien. Sommige van die vraagstukken lenen zich voor een gezamenlijke, of althans gecoördineerde aanpak. Ik denk hierbij aan onderwerpen op het terrein van economische ontwikkeling, rechtshandhaving, openbare orde en veiligheid. Ik zal daar nu verder op ingaan. Economische ontwikkeling
Economische ontwikkeling is een belangrijk aandachtspunt voor elk van de overzeese gebieden. De moederlanden bieden hun overzeese gebieden op verschillende wijze steun. Zo heeft de Nederlandse regering de inzet mogelijk gemaakt van internationale organisaties als het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank, de Foreign Investment Advisory Service (FIAS) en Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) ten behoeve van de Nederlandse Antillen, zodat de Nederlandse Antillen gebruik kunnen maken van de expertise van deze instellingen. Daarnaast biedt Nederland omvangrijke financiële steun ten behoeve van de uitvoering van het herstelbeleid van de Antilliaanse regering dat in overleg met het IMF wordt overeengekomen. Door de regeringen van de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland wordt tevens gewerkt aan de voorbereiding van een samenwerkingsprogramma ter bevordering van duurzame economische ontwikkeling. Gouadeloupe en Martinique ontvangen aanzienlijke financiële steun uit Frankrijk. Het volume van de Britse hulp ligt veel lager. Het zou interessant zijn om deze verschillende hulpstrategieën te relateren aan de sociaal-economische ontwikkeling van de ontvangende landen. In deze tijd van globalisering is het uit economisch oogpunt van essentieel belang dat landen de eigen grenzen openen en de concurrentie aan gaan met de rest van de wereld. Hier liggen mogelijkheden voor een intensivering van de samenwerking binnen de Caribische regio. Op het terrein van het toerisme zou meer samengewerkt kunnen worden, bijvoorbeeld door het aanbieden van package tours waarbij verschillende eilanden worden bezocht en het toeristisch product zo gediversifieerd kan worden. Ook op het terrein van het handelsbeleid is wellicht meer samenwerking mogelijk. Op dit moment zijn er interessante ontwikkelingen gaande. Een aantal landen in het Westelijk Halfrond (denk onder meer aan de VS, Canada, Mexico, Brazilië, Argentinië, Venezuela) is onderhandelingen gestart die in 2005 moeten resulteren in een Free Trade Area of the Americas (FTAA). Naar verwachting zullen deze landen afspraken maken over het opheffen van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen en over markttoegang op het terrein van goederen en diensten, waaronder het toerisme en de financiële dienstverlening.
Om de betekenis van dit handelsakkoord voor de eilanden te kunnen vaststellen, dient er nog veel te worden opgehelderd. Is verzekerd dat de FTAA zal beantwoorden aan de regels van de Wereldhandelsorganisatie, of zullen de Caribische landen schade ondervinden van veranderingen in handelspatronen (trade diversion)? Krijgen de eilanden toegang tot de FTAA, en zo ja, onder welke voorwaarden? Wat zijn de voor- en nadelen van eventuele deelname aan de FTAA voor de Caribische landen? Hoe verhoudt de FTAA zich tot de banden die de eilanden hebben met hun moederlanden, en met de EU? Het zijn vraagstukken die zich lenen voor onderling overleg, zowel in de Caribische regio als tussen de Europese moederlanden.
Een noodzakelijke voorwaarde voor een goede economische ontwikkeling is deugdelijk bestuur. Dit is wederom aangetoond in het rapport "Assessing Aid" van de Wereldbank. Eén van de uitkomsten van deze studie is dat hulp aan landen die slecht worden bestuurd, contraproductief werkt. De hulp subsidieert dan immers ondeugdelijk bestuur. Daarentegen leidt hulp die wordt gegeven aan een land dat beschikt over een goed werkend openbaar bestuur, tot meer economische groei en hogere private investeringen. Deugdelijk bestuur levert een concurrentievoordeel op ten opzichte van andere landen in de regio bij het aantrekken van buitenlandse investeringen. Goed bestuur is voor Nederland één van de prioriteiten bij het besteden van de samenwerkingsmiddelen. Nederland is geïnteresseerd in de Britse en Franse ervaringen op dit zo belangrijke terrein. Kunnen wij, ook in dialoog met de Wereldbank en de EU, 'best practices' identificeren ? Rechtshandhaving en openbare orde en veiligheid
Het Caribisch gebied ligt geografisch gezien tussen de produktie- en afzetmarkt van met name cocaïne en vormt ook door de goede verbindingen per vliegtuig en boot voor de georganiseerde drugsgerelateerde misdaad een aantrekkelijk kruispunt voor doorvoer van deze drugs. De drugs worden deels in Europa en deels in de Verenigde Staten afgezet. Een belangrijke prioriteit voor het gehele gebied is derhalve de drugsbestrijding en de daarmee de strijd tegen georganiseerde criminaliteit. De internationale gemeenschap heeft dan ook onderkend dat meer samenwerking nodig is om deze drugssmokkel en de gevolgen hiervan op diverse terreinen aan te pakken. Dergelijke samenwerking zou zich met name moeten richten op zowel ondersteuning van en afstemming met de Caribische staten als op de onderlinge coördinatie tussen landen van elders die het meest bij de regio zijn betrokken, waaronder vanzelfsprekend Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland. De Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba speelt voor de Nederlandse Antillen en Aruba een belangrijke rol op dit terrein. De Nederlandse Kustwacht werkt in toenemende mate samen met de Verenigde Staten, Frankrijk en Groot-Brittannië. Een voorbeeld daarvan is de participatie in internationale operaties, zoals de internationale trainingsoperatie "Tradewinds". Nederland streeft er naar met onder meer Frankrijk en Groot-Brittannië verdragen af te sluiten aangaande de maritieme rechtshandhaving in de Caribische regio. Ik hoop dat dit jaar een belangrijke stap in deze richting kan worden gezet.
Een ander onderwerp waar een gezamenlijk belang kan worden geïdentificeerd is de migratieproblematiek. In de eerste plaats raakt deze migratie de eilanden in de regio, waar een trek bestaat van de eilanden die aan het begin staan van hun economische ontwikkeling naar de economisch meer welvarende eilanden, waartoe ook de Britse, Franse en Nederlandse partners behoren. Maar deze migratie kan ook de Europese staten raken, wanneer de migratie zich van de eilanden verplaatst naar Europa. Een van de oplossingen hiervoor zou kunnen zijn aan te sluiten bij Europese regelgeving voor visaverstrekking, waarbij voor de Schengenlidstaten, zoals Frankrijk en Nederland, gedacht kan worden aan de Schengensystematiek.
Een derde onderwerp ten aanzien van rechtshandhaving en openbare orde betreft de hulp en bijstand bij rampen. Het Caribisch gebied ligt in de orkaanzone. De afgelopen jaren zijn verschillende eilanden regelmatig getroffen door orkanen, welke veel schade hebben veroorzaakt. Op dit vlak is meer en nauwere samenwerking mogelijk en noodzakelijk. Samenwerking zou plaats kunnen vinden bij het in kaart brengen van het aanwezige hulppotentieel en de ontwikkeling van bijstandsregelingen. Hierbij kunnen ook internationale organisaties als de EU en VN een rol spelen. Een uniek eiland in de Caribische regio is Sint Maarten. Sinds de 17e eeuw verdeeld in een Frans en Nederlands gedeelte, op een oppervlakte van nog geen 80 km2. Tegenwoordig kent Sint Maarten een grote toeristenindustrie en is het eiland dichtbevolkt. Een en ander brengt kansen en problemen met zich mee. Frans en Nederlands Sint Maarten bespreken thans de samenwerking op verschillende gebieden. Ik noem hier immigratie, de zee- en luchthavens, politie en gevangeniswezen, brandweer, rampenbestrijding, afvalverwerking, zuiveringsinstallaties, medische voorzieningen en milieubescherming. Over al deze onderwerpen vindt eens per twee maanden overleg plaats. De ervaring leert dat het moeilijk is om formeel tot afspraken te komen, terwijl daar wel behoefte aan is. Dit vergt meer samenwerking tussen Den Haag en Willemstad enerzijds en Parijs anderzijds. Ik ben bereid om te bezien wat Nederland en Frankrijk kunnen doen om deze problemen op te lossen. Een interessante ontwikkeling vind ik dat in recente Franse wetgeving de mogelijkheid is opgenomen dat Franse overzeese gebieden onder bepaalde voorwaarden zelfstandig internationale afspraken kunnen maken. Dit kan de samenwerking tussen de eilanden vereenvoudigen.
In dit verband is een parallel te trekken met de ontwikkeling van de bestuurlijke betrekkingen tussen Nederland, België en Duitsland. Nederland heeft met zijn Europese buurlanden twee verdragen gesloten die gemeenten en provincies in staat stellen grensoverschrijdende overeenkomsten te sluiten en organisaties op te zetten voor allerlei lokale taken, zoals op het terrein van toerisme, bedrijfsterreinen en brandweer. Dit soort initiatieven zouden ook in regionaal Caribisch verband kunnen worden nagestreefd. Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zouden een begin kunnen maken door te bespreken aan welke samenwerking concreet behoefte is en in hoeverre internationale verdragen daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Europese Unie / LGO-besluit
Op grond van artikel 182 EG-verdrag onderhoudt de Europese Unie bijzondere betrekkingen met de landen en gebieden overzee, waarvan de moederlanden tot de Europese Unie behoren. Het LGO-besluit is een belangrijk instrument om daaraan invulling te geven. De doelstelling van artikel 182 EG is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling der landen en gebieden overzee en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Gemeenschap in haar geheel. Vorig jaar is in november door de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd voor een nieuw LGO-besluit. Bekijk ik dit voorstel in het licht van het Verdrag, dan kan ik niets anders concluderen dan dat het niet aan de doelstelling van artikel 182 EG voldoet. Door de financiële middelen voornamelijk afhankelijk te stellen van het BNP per hoofd van de bevolking zullen landen met een relatief hoog BNP, zoals de Antillen en Aruba, immers weinig financiële steun meer uit Europa ontvangen. Nederland wenst dat het bevolkingsaantal een belangrijker rol gaat spelen bij de verdeling van de financiële middelen. Daarbij komt dat de handelsquota voor onder andere suiker en rijst in het voorstel worden verlaagd, waardoor het handelsgedeelte ook minder aantrekkelijk is geworden voor de Nederlandse LGO. Een voor Europese begrippen zeer kleine verlaging van de handelsquota heeft grote gevolgen op de Antilliaanse en Arubaanse economie. De Antillen verkeren sinds enige jaren in een economische crisis. Terwijl Nederland de Antillen met omvangrijke financiële steun helpt om deze crisis te overwinnen, werkt de Europese Commissie het herstel juist tegen. Nederland heeft dan ook in een vroeg stadium aangegeven niet met het nieuwe voorstel te kunnen instemmen. In een gesprek met EU-commissaris Nielson heb ik de ontevredenheid van Nederland ten aanzien van het voorstel uitgesproken. Tevens heb ik aangegeven dat de overzeese gebieden toegang zouden moeten krijgen tot meer communautaire programma's. Een interessant onderdeel van het LGO-besluit is de deelname aan communautaire EU-programma's. In het LGO-besluit staan er enige opgesomd, onder andere op het gebied van onderwijs en stimulering van het midden- en kleinbedrijf. Het zou goed zijn als de Europese Commissie de mogelijkheden voor Caribische LGO's zou verruimen om deel te nemen aan deze programma's.
De Europese Unie ontplooit regionale activiteiten in de Caribische regio, bijvoorbeeld op het gebied van milieu en drugsbestrijding. Met het milieuprogramma is een bedrag gemoeid van 9.144.000 Euro. Het programma richt zich op alle CARIFORUM-landen (behalve de Domicaanse Republiek en Haiti). Doel van het programma is de bevordering van milieubescherming en duurzame ontwikkeling. Het zou voor de overzeese gebieden interessant zijn om aan deze programma's deel te kunnen nemen. Op het terrein van drugsbestrijding is in mei 1996 op initiatief van de Europese Unie en het United Nations Drug Control Program (UNDCP) op een regionale conferentie een plan aanvaard. Vervolgens is door de EU onder leiding van Nederland en met betrokkenheid van de VS en de Caribische landen een studie uitgevoerd naar de mogelijkheden voor verdergaande maritieme samenwerking in het Caribisch gebied als middel ter bestrijding van de drughandel. Dit rapport uit 1997 heeft onder andere geleid tot het opstellen van een regionaal programma. Dergelijke initiatieven bevorderen de samenwerking in de regio en zouden ook op andere terreinen moeten worden uitgebouwd. Concreet denk ik aan de opzet van
twinning-constructies, waarbij twee of meer moederlanden, met de LGO zelf, gezamenlijk samenwerken om projecten in de Caribische regio te ondersteunen. Eenzelfde benadering wordt ook bij EU-programma's in Oost-Europa gevolgd.
Slot
Ik hoop dat deze conferentie een goede gelegenheid zal bieden om ervaringen die wij als moederlanden ten aanzien van de overzeese gebieden hebben met elkaar uit te wisselen, en om experts daarop kritisch te laten reageren. Het delen van kennis en het leren van elkaars ervaringen zal bijdragen aan een effectievere inzet van de bijstand die de moederlanden aan hun overzeese gebiedsdelen verlenen. Tevens biedt deze conferentie de mogelijkheid om onderwerpen te identificeren die geschikt zijn om gezamenlijk aan te pakken. Zoals het stimuleren van de handel, de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit of het waarborgen van 'good governance'. Ik spreek dan ook graag de hoop uit dat dit initiatief een vervolg zal krijgen. Ik wens u de komende twee dagen een vruchtbare conferentie toe.