Verantwoordelijkheid
15 juni 2001 | 16.00 uur | Aula TU Delft
Afscheidsrede van prof.ir. L.C. Roling | hoogleraar Architectonisch Ontwerpen, faculteit Bouwkunde.

De verantwoordelijkheid van de architect
Degene die na 40 jaar in ons land terugkeert zal Nederland nauwelijks herkennen. De straatwegen zijn verstopte vierbaans autowegen geworden. De silhouetten van dorpen gaan schuil achter wijdlopige nieuwbouw wijken, in de centra zijn vele oude gebouwen vervangen door gedateerde, zelden boeiende, te hoge nieuwbouw en waar je in het land ook bent, op de vreemdste plaatsen verrijzen (of verrezen) bedrijvenparken". Men noemt deze woekering meestal de schuld van de 'politiek' of project ontwikkelaars. Eén ding is duidelijk, toename van welvaart en bevolking heeft niet steeds tot verfraaiing en toename van leefbaarheid geleid. Vrijwel al die gebouwen - zowel vorm als situering - zijn los van opdrachtgevers en "randvoorwaarden", ontworpen en bedacht door bouwkundigen, in velen gevallen ingenieurs uit Delft. Zijn "wij" voldoende voorbereid op de eisen van de tijd? Overzien wij de consequenties van ons handelen? Kan de "school" invloed hebben op het "gezicht van Nederland? Dergelijke vragen komen aan de orde in het verhaal over "de verantwoordelijkheid van de Architect".

Intreerede

Geoinformatie
6 juni 2001 | 16.00 uur | Aula TU Delft
Intreerede van prof.dr.ir P.J.M. van Oostrom | hoogleraar GIS-technologie, faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen.

'De geodatabase als spin in het web'
De maatschappij is aan het veranderen in een informatie- of netwerkmaatschappij. Dit biedt vele nieuwe mogelijkheden voor het omgaan met geo-informatie. Hiervoor moet echter nog veel onderzoek worden verricht. In plaats van allemaal (relatief) kleine, zelfstandige geografische informatiesystemen (GISsen) te bouwen, gaan we geleidelijk aan een netwerk van gekoppelde systemen ontwerpen en bouwen, of met een andere woorden: de realisatie van de geo-informatie infrastructuur (GII). De basis van de GII bestaat uit de geodatabase, welke noodzakelijk is voor de geotoepassingen in de nieuwe (mobiele) Internet wereld. Zie hier in een notendop de missie van de sectie GIStechnologie: 'geoserving the networked society' (vertaling lastig). In de intreerede zal worden ingegaan op de vraag welke rol de Universiteit hier kan spelen en op welke manier het onderzoek moet worden vormgegeven in samenwerking met de GeoICT industrie. Een aantal specifieke speerpunten van het eigen onderzoek zal beschreven worden aan de hand van enkele toepassingen, die meer GeoICT vereisen dan welke thans voorhanden is: 3D Kadasters, Internet GIS/GML, Virtual/Augmented Reality en Mobiel GIS. De intreerede zal ook de meest recente ontwikkelingen op het gebied van onderwijs bij de afdeling/opleiding Geodesie te beschrijven. Inherent aan het model van een Universiteit is dat onderzoek en onderwijs hand in hand gaan, anders dan bij pure onderzoeksinstellingen (zoals TNO) of pure onderwijsinstellingen (zoals hogescholen). In een 'research universiteit' zoals TU Delft, zullen de verschillende programma's van het laatste deel van de studie (MSc's) overeenkomen met de speerpunten van het eigen onderzoek. Het laatste deel van de intreerede zal bestaat uit een herhaalde oproep voor de uitvoering van het geodeltaplan, zoals voorgesteld door Arnold Bregt in zijn intreerede (Wageningen Universiteit, 1999).

Promoties

Offshore windenergie
5 juni 2001 | 10.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. M.J. Kühn | Dipl-Ing. Physikalische Ingenieurwissenschaft Promotoren | prof. dr. J.B. Dragt (em. Hgl. (1996) fac. CiTG) en prof. dr.-ing. R. Gasch (TU Berlijn)
Toeg. Prom. | dr. G.J.W. van Bussel (UHD-fac. CiTG)

Dynamics and design optimazation of offshore wind turbines Windenergie buitengaats zal een belangrijke duurzame energiebron worden voor verschillende Noord-Europese landen. Op middellange tot lange termijn bestaan er plannen voor multi-megawatt turbines en windparken tot één gigawatt vermogen. De centrale vraagstelling van het proefschrift van Kühn is hoe de economie en de betrouwbaarheid van conversiesystemen voor offshore windenergie verbeterd kunnen worden. Voor de analyse van de dynamica van offshore windenergie-converters (die vast verbonden zijn met de zeebodem) heeft de Delftse promovendus een algemene methode opgesteld door samenvoeging van de expertise op gebied van windenergie op land en de offshore technologie. Daardoor is de analyse van de gelijktijdige responsie van het gehele systeem op wind, golven, stroming en ijs mogelijk. Deze niet-lineaire simulaties in het tijddomein zijn wel nauwkeurig maar te ingewikkeld voor vermoeiingsanalyses in het vroege stadium van het ontwerpproces. Daarom zijn er ook meer eenvoudige methodes ontwikkeld. De equivalente vermoeiingsbelastingen uit tijd-domeinsimulaties van de windresponsie van de offshore windenergie-converter in rustig water worden opgeteld bij de resultaten van de lineaire spectrale analyse van de golfresponsie van de ondersteuningsconstructie. Deze splitsing is toelaatbaar als de aërodynamische demping van de paal in rekening gebracht wordt. Voor iedere taak op zich zijn de standaard ontwerppakketten uit de windenergie- en offshore technologie toereikend. De ontwerpmethodologie, de analysemethodes en de inzichten in de dynamica worden gedemonstreerd aan de hand van het stapsgewijs ontwerpen en optimaliseren van een 300 MW offshore windpark alsook van het Utgrunden offshore windpark in de Oostzee.

Stedenbouw en ICT
5 juni 2001 | 13.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. P. Sidjanin | inzinjer architektare, U. Belgrado en Ontwerpersopleiding TU Eindehoven
Promotoren | prof. A. Tzonis (fac. Bk) en prof.Dr.-Ing.habil W.Gerhardt-Hackl (fac. ITS)

A Cognitive mapping design tool for analysis and control of the visual quality of the urban environment
In de huidige archtitectonische, stedebouwkundige en planologische praktijk is de rol van nieuwe informatietechnologie belangrijk geworden. Het gebruik van computermodellen heeft zich sinds de jaren 50 in architectonische ontwerpen en stedelijke planologie doorgezet. Het vroege architectonische ontwerpen transformeerde door computer-aided design (CAD) pakketten, zoals het nu op grote schaal gebruikte AutoCAD. In de planologie/stedebouwkunde begon het computergebruik met gemeentelijke informatiesystemen en vervoersmodellen voor landgebruik. In het laatste decennium hebben er ingrijpende veranderingen plaatsgevonden in de instrumenten voor visualisatie en representatie, met name door de ontwikkeling van geografische informatie systemen (GIS). Met de ontwikkeling van GIS informatietechnologie is het mogelijk geworden de beschikbare 2D en 3D ruimtelijke data aan elkaar te koppelen middels nieuwe desktop pakketten als ArcInfo, ArcView en MapInfo, die de standaard zijn geworden. Daar staat tegenover dat de stedebouwkunde jarenlang van ontwikkelingen op het gebied van computergebruik verstoken bleef. Nu begint zij langzaamaan te veranderen.
Dit multidisciplinair onderzoek van Sidjanin is gericht op verrijkende ontwerpmethoden en theorieën door nieuwe kennis te ontwikkelen over ontwerpen zijnde een cognitief proces ingebed in de stedebouwkundige praktijk. Het belangrijkste terrein tevens uitgangspunt van het onderzoek is Lynch's theorie van 'urban form' en zijn concept van cognitive mapping. Het onderzoek van de Delftse promovendus stelt een cognitieve benadering voor die in computerprocessen geïntegreerd kan worden en de integratie van kennis uit design theoriën, cognitieve wetenschappen en het gebruik van computertechnieken met zich meebrengt. Met behulp van een theoretisch platform leidt deze integratie tot een conceptual model van het Design Tool. Het doel van dit onderzoek van Sidjanin is het ontwikkelen van een conceptual model van een Design Tool dat kan helpen bij het analyseren, evalueren en controleren van de visuele kwaliteit van de stedelijk omgeving in de stedebouwkundige praktijk. Het conceptual model van het Design Tool is gebaseerd op het idee van cognitive mapping. Het computeraspect ervan wordt aangedragen door een objectgeoriënteerd databasesysteem (OODB). Het conceptual model van het Design Tool levert de kennis dat het applicatieniveau van het Design Tool ondersteunt. De twee belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn: 1) het conceptual model van het Design Tool, dat een duidelijke beschrijving geeft van de wijze waarop het Design Tool in elk van de verschillende stadia verwerkt zou moeten worden en 2) het objectgeoriënteerde databasemodel, welke de belangrijkste computerondersteuning voor het Design Tool levert. In het onderzoek worden nog enkele andere functionele oplossingen aangegeven, zoals synthesis en evaluation, maar de volle aandacht kan daarop gericht worden in een nader onderzoek. Bovendien levert het onderzoek van Sidjanin nieuwe theoretische inzichten in de structuur | Aula TU Delft en het proces van analyseren, evalueren en controleren van de visuele kwaliteit van de stedelijke omgeving, en een bruikbaar prescriptief model dat in de ontwerppraktijk toegepast kan worden. De toepassing van de resultaten van dit onderzoek, als een voor commerciële stedebouwkundige exploitatie beschikbare, praktische software-applicatie, behoeft nader onderzoek.


Tijd schema's
5 juni 2001 | 16.00 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. A. Radulescu | Inginer aan de Universitatea Politehnic din Bucuresti, Roemenië
Promotor | prof.dr.ir H.J. Sips (fac. ITS)
Toeg. Prom. | dr.ir A.J.C. van Gemund (UHD-fac. ITS)

Compile-time scheduling for distributed systems

Water management
6 juni 2001 | 10.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. A.S. Mohamed | Master of Science in irrigation engineering (with distinction) van de U- of Southampton, Engeland Promotoren | prof.ir. E. van Beek (fac. CiTG) en prof.dr.ir. H.G. Savenije (fac. CiTG/IHE Delft)

Water demand management: Approaches, experiences and application to Egypt.

MRI
7 juni 2001 | 10.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. F.T.A.W. Wajer | natuurkundig ingenieur Promotor | prof.dr.ir A.F. Mehlkopf (fac. TNW)
Toeg.prom. | dr. D. van Ormondt (UHD-fac. TNW)

Non-cartesian MRI scan time reduction through sparse sampling Magnetische resonantie (MRI) signalen worden gemeten in het Fourier domein, ook wel de k-ruimte genoemd. Bemonsteren van de k-ruimte kan niet op een willekeurige manier, maar gebeurt langs trajecten. Normaal gesproken zijn deze trajecten recht en liggen ze parallel naast elkaar. Dit resulteert in een regelmatig bemonsterde k-ruimte. Dit heeft het voordeel dat het beeld, zijnde de Fourier getransformeerde van de k-ruimte, verkregen kan worden door gebruik te maken van de fast Fourier transform (FFT). Echter, in sommige situaties kunnen andere trajecten, zoals spiraal of radiaal, geschikter zijn. In zulke gevallen is het bemonsterpatroon onregelmatig en kunnen we de FFT niet meer toepassen om het beeld te verkrijgen. In dit proefschrift worden verscheidene alternatieve beeldreconstructie algoritmen beschreven, die uitkomst bieden in deze situaties. De meettijd is recht-evenredig met het aantal trajecten dat nodig is om de k-ruimte volledig te bemonsteren (volgens het Nyquist criterium). Om de meettijd te verkorten, bijvoorbeeld om een kloppend hart af te beelden, kan het noodzakelijk zijn om een aantal trajecten niet te meten. Dit resulteert in een onderbemonsterde k-ruimte. De hoeveelheid beschikbare k-ruimte data is niet voldoende om een artefact-vrij beeld te reconstrueren. Om toch artefact-vrije beelden te kunnen reconstrueren, gebruikt de groep van de Delftse promovendus voorkennis over het te reconstrueren beeld om de gemeten data aan te vullen. In het proefschrift van de Delftse promovendus worden twee algoritmen beschreven die gebruik maken van deze aanpak. Tenslotte worden de beschreven methoden toegepast op simulaties en in vivo data.

Ondiepe Ondergrond
7 juni 2001 | 13.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. J. Van der Kruk | elektrotechnisch ingenieur Promotoren | prof.dr.ir J.T. Fokkema (fac. CiTG) en prof.dr.ir. P.M. van den Berg (fac. ITS)

Three-dimensional multi-component imaging of ground penetrating radar data De ondiepe ondergrond wordt steeds belangrijker voor technologische activiteiten, milieu onderzoek en archeologische opsporingen. Hiervoor is het belangrijk om een goed beeld te krijgen van de aanwezigheid en positie van begraven objecten en de samenstelling van de ondiepe ondergrond. Grondradar is een elektromagnetisch systeem met een hoge resolutie, dat succesvol gebruikt wordt om deze onderzoeken uit te voeren. In zijn proefschrift beschrijft Van der Kruk een drie-dimensionaal beeldvormingsalgoritme dat is gebaseerd is op het elektromagnetisch verstrooiingsformalisme en rekening houdt met de golfsnelheid, de polarisatie en de amplitude karakteristieken. Dit drie-dimensionale beeldvormingsalgoritme is systematisch afgeleid, en combineert vier mogelijke bron-ontvanger configuraties. Synthetische resultaten laten een representatief beeld zien dat wordt verkregen van een elementaire verstrooier. De scalaire beeldvormingsalgoritmes, de SAR en de Gazdag algoritmes, corrigeren niet accuraat voor de propagatie effecten. Dit resulteert in een verslechtering van het verkregen beeld vergeleken met de resultaten verkregen met het multicomponenten beeldvormingsalgoritme. Experimentele resultaten van de beeldvorming van begraven objecten met verschillende medium eigenschappen en verschillende oriëntaties zijn geanalyseerd. Een representatief beeld van de objecten is verkregen. Een relatief grotere amplitude voor schuine objecten en bolvormige verstrooiers is verkregen, in vergelijking met de scalaire beeldvormingsalgoritmes.

Seismisch
7 juni 2001 | 16.00 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. J.W.A.V. Schoolmeesters | mijnbouwkunidg ingenieur Promotoren | prof.dr.ir J.T. Fokkema (fac. CiTG) en prof.dr.ir. P.M. van den Berg (fac. ITS)

Three-dimensional processing of marine seismic data by spectral decomposition

Tropische architectuur
11 juni 2001 | 10.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. J-H. Bay | Bachelor of Architecture, Nat. U- of Singapore Promotor | Prof. A. Tzonis (fac. Bk)

Cognitive Biases in design; The case of tropical architecture In zijn proefschrift onderzoekt Bay: 1) hoe cognitieve vooroordelen of illusies kunnen leiden tot fouten in het ontwerpdenken; 2) waarom architecten, ondanks dergelijke mogelijke fouten, architectonische precedenten als heuristiek gebruiken; 3) en ontwikkelt Bay een ontwerpmethode die dit soort fouten vermijdt door het introduceren van een mechanisme van argumentatie en weerwoord. Dit mechanisme kent geen vooroordelen en verbetert de nauwkeurigheid in het ontwerpdenken. De toegepaste onderzoeksmethode is interdisciplinair. Het maakt gebruik van kennis op het gebied van de cognitieve wetenschap, milieutechniek en architectuurtheorie. Er is tevens gebruik gemaakt van de benadering vanuit de "case study". Het onderzoek van Bay richt zich op de tropische architectuur. Onvolledige informatie, beperkte tijd en gebrekkige menselijke intelligentie maken het ontwerpdenken in de praktijk moeilijk oplosbaar. Het is onmogelijk om alle mogelijke alternatieven, de veelheid aan toevallige voorwaarden en de verschillende conflicterende vereisten te analyseren, omdat dit zal leiden tot een combinatorische explosie. Een manier om met het moeilijke ontwerpprobleem om te gaan, is het gebruik maken van precedenten als heuristische middelen als "shortcuts" in het ontwerpdenken, met echter een kans op fouten. Dit wordt gedaan met een analoge, pre-parametrische en kwalitatieve wijze van denken, zonder kwantitatieve berekeningen. Het onderzoek van de Delftse promovendus is verricht in het kader van de ontwerptheorie ontwikkeld door the Design Knowledge System Research Centre, TU Delft. Deze strategie is getest aan de hand van een experiment. De resultaten tonen aan dat het invoeren van een mechanisme van argumentatie en weerwoord, ontwerpbeoordeling aanzienlijk verbetert en ontdoet van vooroordelen inzake milieucontrole. De ontwikkelde methode zou mogelijk kunnen worden toegepast in de ontwerppraktijk, onderwijs en vooral in het ontwerpen van een duurzame omgeving.

Granulatie
11 juni 2001 | 16.00 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. P.A.L. Wauters | scheikundig ingenieur Promotor | prof. B. Scarlett (fac TNW)

Modelling and mechanisms of granulation
Granulatie is de algemene aanduiding voor processen waarin deeltjes groter worden gemaakt. Ondanks het feit dat al meer dan vier decennia onderzoek is gedaan zijn de mechanismen nog niet goed bekend. In dit proefschrift van Wauters wordt beschreven hoe experimenteel onderzoek leidt tot zowel een beter kwalitatief inzicht als een verbeterd mathematisch model.De Delftse promovendus heeft twee soorten experimenten gedaan: experimenten waarin de bindervloeistof en het poeder van tevoren werden gemengd en experimenten waarbij de bindervloeistof op het poederbed werd gesproeid. Uit de resultaten van de eerstgenoemde experimenten bleek dat de porositeit van de granules afnam tijdens de inductiefase. De resultaten van de andere experimenten werden gebruikt om het effect van de manier van vloeistofadditie en van de vloeistofverdeling te bepalen. Het bleek dat het granulatiemechanisme ook gezien kan worden als een vloeistofverdeling proces: aanvankelijk zijn er grote en natte granules alsmede kleine en droge granules. De kleine granules hechten zich voortdurend aan het natte oppervlak van de grote granules. Zodra alle kleine granules op deze manier zijn verwijderd zal het oppervlak van de overgebleven granules vochtig zijn én blijven en hierdoor zullen zij met elkaar agglomereren, hetgeen leidt tot een sterke toename van de groeisnelheid. Twee soorten populatiebalansen zijn gebruikt. Ten eerste is een conventioneel ééndimensionaal model aangewend om een set van bestaande data te simuleren. Hoewel de resultaten in overeenstemming waren met de experimentele resultaten is dit model toch niet algemeen toepasbaar omdat de gebruikte kernel volledig empirisch was. Teneinde het model een meer fysische basis te geven is het nodig om meerdere deeltjeseigenschappen, zoals porositeit en vloeistofgehalte, in het model op te nemen. De experimentele resultaten hadden reeds aangetoond dat deze eigenschappen van belang zijn. Derhalve is een multi-dimensionale populatiebalans afgeleid. De kernel voor dit model was gebaseerd op het mechanisme van inductiegedrag, hetgeen door het experimentele onderzoek is afgeleid. Een Monte Carlo methode werd gebruikt om de multi-dimensionale populatiebalans op te lossen, hetgeen een zeer geschikte methode bleek. De resultaten van het model waren in overeenstemming met de experimentele gegevens.
Rechtgeleiding
12 juni 2001 | 10.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. G.J.P. Nijsse | werktuigbouwkundig ingenieur Promotor | prof.dr.ir H.F. van Beek (fac. OCP)

Linear motion systems; a modular approach for improved straightness performance
In zijn proefschrift gaat Nijsse in op rechtgeleidingen. Een modulaire aanpak is toegepast om manieren te vinden ter verbetering van de prestaties. De belangrijkste parameters die zijn beschouwd in dit onderzoek zijn positienauwkeurigheid, reproduceerbaarheid en, in mindere mate, kosten. Door de steeds hoger wordende eisen aan positioneersystemen op het gebied van nauwkeurigheid, herhaalbaarheid en snelheid, wordt het steeds moeilijker daaraan te voldoen met behulp van zuiver mechanische middelen. De optredende positiefouten als gevolg van bijvoorbeeld externe krachten, slijtage of thermische uitzetting maken dat rechtgeleidingen zonder actieve foutcorrectie slechts onder zeer strenge voorwaarden in het sub-micrometergebied kunnen werken. Wanneer de vereiste nauwkeurigheid kleiner wordt dan de haalbare fabricagetoleranties, blijkt actieve foutcompensatie onvermijdelijk. Anderzijds kunnen door het gebruik van actieve foutcompensatie de eisen aan fabricagenauwkeurigheid lager worden. Door middel van het real-time meten en terugkoppelen van rechtheidsfouten verschuiven de problemen en bottlenecks van het mechanische domein naar het elektronische en regeltechnische domein, waar ze beter oplosbaar zijn. De uiteindelijke prestaties van het teruggekoppelde systeem worden nu in hoofdzaak begrensd door de resolutie van de gebruikte sensor en het dynamisch gedrag van het mechanische systeem. In het streven naar een positioneernauwkeurigheid in het sub-micrometergebied wordt ook het trillingsprobleem meer en meer belangrijk. Voor dit probleem wordt een volledig andere benadering voorgesteld. In plaats van te streven naar een zo hoog mogelijke stijfheid van het positioneersysteem ten opzichte van de vaste wereld, wordt een actuatorstijfheid gelijk aan nul voorgesteld. Het stijfheidsloos lageren zorgt voor een positie-ontkoppeling, met behoud van krachtkoppeling, ten opzichte van de 'vaste wereld'. Dat betekent dat van een dergelijk stijfheidsloos gelagerd object (bijvoorbeeld een preparaattafel) de positie regeltechnisch kan worden gekoppeld aan de positie van een ander object (bijvoorbeeld een lens waarop geen krachten mogen worden uitgeoefend), zodat een onderlinge virtuele stijfheid ontstaat. De krachten die nodig zijn om het aangedreven object te positioneren veroorzaken reactiekrachten op de vaste wereld, terwijl de trillingen (positiefouten) van de vaste wereld niet van invloed zijn op de positioneernauwkeurigheid. Dit concept biedt nieuwe mogelijkheden voor het ontwerpen van precisie-positioneersystemen waar de trillingen vanuit de omgeving anders een te grote storende invloed zouden hebben. In het kader van het onderzoek naar stijfheidsloze lageringen is een permanentmagnetisch lagerelement ontworpen dat een statische draagkracht levert die zowel contactloos als inherent stijfheidsloos is en geen energie dissipeert. Op het permanentmagnetische basisprincipe van een stijfheidsloos lagerelement is een Nederlands patent verleend en een internationaal patent aangevraagd.

Bundeling
12 juni 2001 | 13.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. N. Rosmuller | doctorandus in de bestuurskunde & ingenieur technische bedrijskunde
Promotor | prof.dr.ir R.E.C.M. van der Heijden (fac. TBM) Toeg.prom. | dr.ir. J.A.A.M. Stoop (UHD-fac. TBM)

Safety analysis of transport corridors
Ter uitbreiding van de capaciteit op transportinfrastructuren en het tegelijkertijd reduceren van het ruimtebeslag hebben dichtbevolkte landen zoals Nederland en Duitsland het concept van 'bundeling' geïntroduceerd. Bundeling houdt in dat nieuwe lijninfrastructuren parallel en nabij reeds bestaande infrastructuren worden aangelegd. Met betrekking tot bundeling zijn twee veiligheidsaspecten bekritiseerd: ten eerste de mogelijke toename van het risico, en ten tweede, de beperkte rekenschap aan bundeling in risico analyses. Database analyses tonen inderdaad aan dat bundeling kan leiden tot verhoging van het risico. Case studies hebben aangetoond dat in risico analyses met name een probabilistisch georiënteerde benadering ten behoeve van de ruimtelijke ordening wordt gehanteerd. In zijn proefschrift heeft Rosmuler zich toegespitst op de ontwikkeling van een methodologie voor veiligheidsanalyses waarin rekening wordt gehouden met diverse belanghebbenden, met elk hun eigen veiligheidsinformatie behoeften. Een participatieve benadering van veiligheidsanalyses staat hierin centraal. Een primair element hieruit is dat belanghebbende gezamenlijk alternatieven ontwikkelen, hun informatie behoeften articuleren en gezamenlijk de alternatieven beoordelen. Omwille van praktische redenen is de aanpak uitgewerkt voor drie belanghebbenden: infrastructuur ontwikkelaars, ruimtelijke planners en hulpverleners. Voor deze belanghebbende is een set van veiligheidsindicatoren ontwikkeld. Ten behoeve van de ondersteuning van de evaluatie van alternatieve lijninfrastructurele plannen is een computer omgeving ontwikkeld die de discussie tussen diverse belanghebbenden dient te ondersteunen.

Rek
12 juni 2001 | 16.00 uur | Aula TU Delft
Promotie van hr. G.N. Wells | Bachelor in Civil Engineering, U- of Western Australia.
Promotor | prof.dr.ir R. de Borst (fac. LR)
Toeg.prom. | dr.ir L.J. Sluys (UHD-fac. CiTG)

Discontinuous modelling of strain localisation and failure

E-commerce
18 juni 2001 | 10.30 uur | Aula TU Delft
Promotie van mw. C.F. Maitland | M.Sc. Engineering - Economic Systems, Stanford U
Promotor | prof.dr. W.H. Melody (fac. TBM)

Institutional assets: Shaping the potential for e-commerce in developing countries
Dit onderzoek naar de alsmaar groter wordende digitale kloof past de benadering van Nieuwe Institutionele Economie toe om de rol van instituties in de vormgeving van het potentieel voor elektronische handel (e-commerce) in ontwikkelingslanden te onderzoeken. In de traditionele handel dienen institutionele elementen, zoals eigendomsrechten, concurrentie, contracten en bemiddeling, als basis voor goed functionerende markten. Het onderzoek naar de invloed van deze elementen wordt gestaafd door drie cases, elk met een andere institutionele omgeving, waarin de nadruk ligt op 'business-to-business' e-commerce tussen midden en kleine bedrijven (MKB's). De eerste twee cases, die gesitueerd zijn in de VS en Tanzania, concentreren zich op de ingenieursadvies- en de douane-bemiddelingssectoren. De derde case onderzoekt het UNCTAD Trade Point Project, dat handelsinformatie verschaft aan MKB's in ontwikkelingslanden en gebruik maakt van zowel een op Internet gebaseerd koppelingsprogramma als een netwerk van plaatselijke handelsconsulenten.De invloed van instituties op e-commerce is te zien in zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden. Het onderzoek laat zien dat netwerken tussen organisaties en handhaving de twee concepten uit institutionele economie zijn met de meeste invloed op de adoptie van e-commerce door dienstenverlenende MKB's in de genoemde institutionele omgevingen. Theoretisch gezien, slaat het onderzoek bruggen tussen de vertakkingen binnen het Nieuwe Institutioneel Economisch denken. Voor beleidsmakers suggereren de uitkomsten dat dwangmechanismen vanaf het begin in beleid opgenomen dienen te zijn, terwijl de bevindingen voor mensen in de praktijk verduidelijken dat de bedrijven in ontwikkelingslanden e-commerce wel adopteren, maar dat het gebruik van Internet meer in bedrijfsprocessen geïntegreerd dient te worden. Betere coördinatie en ontwikkeling van 'best practices' zouden dit proces kunnen faciliëren