Titel: Vragen en antwoorden privé-gebruik auto
Vragen en antwoorden privé-gebruik auto
Directie rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst
Besluit van 15 juni 2001, nr. RTB2001/793M
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Op 15 december 2000 is een besluit gepubliceerd over uitvoering van
het autokostenforfait (RTB2000/3235M). Onderstaand wordt dat besluit
aangevuld en onder intrekking van het besluit van 15 december 2000
opnieuw vastgesteld.
Met dit besluit wordt geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te
scheppen over de uitvoering van de artikelen 3.20 en 3.145 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 9 en 22 van de
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Aan de hand van een
aantal vragen en antwoorden wordt aangegeven welke uitgangspunten de
Belastingdienst hanteert bij het innemen van een standpunt.
1. Kunnen over de toepassing van het autokostenforfait vooraf
afspraken gemaakt worden met de inspecteur?
Resterende onzekerheden kunnen worden opgelost door afspraken vooraf
te maken met de inspecteur over een op een concrete situatie
toegesneden praktische toepassing van de nieuwe wettelijke regels.
Daarbij mag echter niet uit het oog verloren worden dat
belastingheffing steeds plaatsvindt aan de hand van de feiten die zich
daadwerkelijk hebben voorgedaan en die alleen achteraf zijn te
beoordelen.
Over de wijze waarop aan uit de wet volgende bewijsopdrachten kan
worden voldaan, kunnen afspraken gemaakt worden met de inspecteur. Ook
kunnen er afspraken gemaakt worden over de interpretatie van feiten
die zich op dit moment al voordoen en die relevant zijn voor de
toepassing van het autokostenforfait. Te denken valt daarbij aan de
vraag of een bestelauto naar aard en inrichting uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer.
2. Met welke inspecteur kunnen afspraken gemaakt worden?
Deze vraag is relevant voor de toepassing van artikel 3.145 Wet
inkomstenbelasting 2001 in situaties waarin de inspecteur die
competent is voor de werkgever niet dezelfde is als die voor de
werknemer. Meestal zal de inspecteur van de werkgever beter in staat
zijn de feiten te beoordelen. In die gevallen kunnen met de competente
inspecteur voor de werkgever collectieve afspraken gemaakt worden. Ik
verbind hieraan de volgende voorwaarden:
- De werkgever verstrekt de n.a.w.-gegevens van de desbetreffende
werknemers, hun SoFi-nummer en geeft bij voorkeur ook aan wie de
bevoegde inspecteur voor de werknemers is.
- De afspraak geldt uitsluitend ten aanzien van werknemers die een
verklaring ondertekenen, waarin is opgenomen dat de werknemer akkoord
gaat met de afspraak die door tussenkomst van de werkgever is
getroffen. Werknemers die al een afspraak hebben met hun inspecteur
blijven daaraan gebonden.
De inspecteur van de werkgever licht de inspecteur van de werknemer
naderhand in.
Ingeval bij controle achteraf blijkt dat de gemaakte afspraken door de
werkgever niet zijn nageleefd, kan de werknemer zich ter voorkoming
van een bijtelling niet op de afspraak beroepen.
3. Mag bijvoorbeeld de afspraak gemaakt worden dat ritten gedurende
bepaalde tijden worden geacht zakelijk te zijn en de ritten buiten die
tijden privé?
Het beantwoorden van de vraag of zon afspraak past binnen de
omstandigheden en de aard van het bedrijf blijft voorbehouden aan de
inspecteur. Daarvoor zal tenminste sprake moeten zijn van vaste
werktijden en een rittenregistratie waarbij de afgelegde afstanden en
de tijden van de ritten op een onafhankelijke en controleerbare wijze
volledig worden bijgehouden.
Voor de situatie waarin werknemers zogenaamde wachtdiensten draaien is
bij vraag 15 nog een extra tegemoetkoming opgenomen.
4. Komt elke auto (of het nu handelsvoorraad of bedrijfsmiddelen
betreft) die ook voor privé doeleinden ter beschikking staat of is
gesteld, voor toepassing van het forfait in aanmerking?
Ja, iedere personen- of bestelauto die in een onderneming aanwezig is, als handelsvoorraad of als bedrijfsmiddel (inclusief lease of huur), èn die door de ondernemer en zijn gezin, de digra en zijn gezin, of een werknemer ook voor privé-doeleinden kan worden gebruikt, komt in beginsel voor toepassing van de autokostenfictie in aanmerking.
Hierbij merk ik op dat onder (bestel)auto wordt verstaan een auto die
met rijbewijs B mag worden bestuurd. Voor motorfietsen, vrachtautos en
bussen geldt de forfaitaire bijtelling niet. Voor die motorvoertuigen
wordt het voordeel van een eventueel privé gebruik gesteld op de
waarde in het economische verkeer.
5. Hoe wordt invulling gegeven aan de tijdens de parlementaire
behandeling toegezegde beleidskaders voor ondernemers met tot de
handelsvoorraden behorende auto's en voor ondernemers voor wie tot de
bedrijfsmiddelen grote aantallen autos (wagenparken) behoren?
Hierbij zijn drie deelaspecten te onderscheiden. Het aantal in
aanmerking te nemen auto's, de waardering van de in aanmerking te
nemen auto's, en de toepassing van de tegenbewijsregeling in deze
gevallen.
Het aantal in aanmerking te nemen auto's
Gelet op het bij vraag 4 opgenomen uitgangspunt, aangevuld met
overwegingen van redelijke wetstoepassing, wordt voor de ondernemer of
directeur-groot aandeelhouder (en het gezin) de onttrekking/bijtelling
normaliter geacht te gelden voor twee van het totaal aantal feitelijk
voor toepassing van de autokostenfictie in aanmerking komende auto's.
Bij een alleenstaande ondernemer/directeur-groot aandeelhouder of als
in het gezin slechts één persoon een rijbewijs heeft, is de norm
bijtelling voor één auto. Indien volgens de inspecteur een hoger
aantal in aanmerking moet worden genomen dan twee respectievelijk één,
ligt de bewijslast daarvoor bij hem. De inspecteur zal bij de bepaling
van het aantal relevante autos rekening houden met het in privé hebben
en rijden van een of meer eigen auto's die voor privé-gebruik evenzeer
of zelfs meer geschikt zijn dan de auto's van de zaak
De waarde van de in aanmerking te nemen auto's
Indien aan de ondernemer, directeur-groot aandeelhouder (en het gezin)
of werknemer gedurende de loop van het jaar één of enkele specifieke
auto('s) ter beschikking staan, zal voor de berekening van de
onttrekking/bijtelling worden aangesloten bij de voor die auto's
geldende catalogusprijs dan wel (voor auto's ouder dan vijftien jaar)
waarde in het economische verkeer, zoals is bepaald in het zesde lid
van de artikelen 3.20 en 3.145 Wet IB 2001.
Indien sprake is van (ook voor privé-doeleinden ter beschikking
staande) auto's die afwisselend daarvoor worden gebruikt, zal het
bepalen van de voor de berekening te hanteren waarde kunnen aansluiten
bij de gewogen gemiddelde catalogusprijs van de autos die de
betrokkene gelet op zijn of haar positie in het bedrijf ter
beschikking staan.
De tegenbewijsregeling
De Wet IB 2001 hanteert inzake de ter beschikking staande auto een
vooronderstelling: De auto wordt in ieder geval geacht ook voor
privé-doeleinden ter beschikking te staan of te zijn gesteld, tenzij
blijkt dat dat niet of vrijwel niet (niet meer dan 500 km op
jaarbasis) het geval is. Uit de vooronderstelling volgt dat de
onttrekking/bijtelling 25% bedraagt, tenzij blijkt dat een lager
percentage kan worden gehanteerd, bijvoorbeeld in de situatie dat uit
een rittenregistratie blijkt dat niet meer dan 7.000 privé kilometers
met de auto zijn gereden.
6. Hoe kan een werknemer of ondernemer bewijs leveren dat hij de auto
die hij ter beschikking heeft, niet voor privé-doeleinden gebruikt?
Naast de rittenregistratie, zoals die ook gold onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, kan ander bewijs geleverd worden dat de auto niet of nauwelijks voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Zo is in de jurisprudentie bijvoorbeeld als bewijs aanvaard de combinatie van een eigen auto en gescheurde en met vet besmeurde bekleding van de stoelen in de auto van de zaak, en ook de combinatie van een eigen auto en het niet verzekerd zijn van de auto van de zaak buiten de door de werkgever gecontroleerde dienstreizen.
Ook een arbeidscontract waarin is opgenomen dat de ter beschikking gestelde auto niet voor privé-doeleinden mag worden gebruikt kan daarbij een rol spelen. Van groot belang is dan wel dat aan deze contractuele bepaling aantoonbaar de hand wordt gehouden.
Zoals ook de Hoge Raad in zijn arrest van 15 december 1999 (nr. 32 263) heeft overwogen kan de werknemer/aandeelhouder hierbij niet op één lijn gesteld worden met een gewone werknemer.
Bij gegronde twijfel aan het handhavingsbeleid van de werkgever zal de
inspecteur naast het arbeidscontract nader bewijs kunnen verlangen
voor het laten blijken van het (vrijwel) ontbreken van privé-gebruik,
waarbij ook het antwoord op de vraag telt hoe de werknemer en zijn
gezin de normaal te achten privé kilometers aflegt als dat niet met de
auto van de zaak gebeurt. Aan dat bewijs zal natuurlijk het hebben en
rijden van een eigen auto die voor privé-gebruik evenzeer of zelfs
meer geschikt is dan de auto van de zaak, sterk bijdragen. Steeds zal
echter het geheel van feiten en omstandigheden in hun onderlinge
samenhang moeten worden beoordeeld.
Voor de volgende categorieën personenauto's mag, tenzij anders blijkt,
worden aangenomen dat is gebleken dat zij voor niet meer dan 500 km
voor privé-doeleinden aan werknemers ter beschikking worden gesteld.
Het betreft personenauto's die zijn ingericht (en als zodanig
uiterlijk kenbaar zijn) om te worden gebruikt door de politie, door de
brandweer, voor het vervoer van zieken en gewonden, voor het vervoer
van stoffelijke overschotten, voor het vervoer van gevangenen, voor
het vervoer van zieke of gewonde dieren, of voor geldtransport, indien
zij (nog) voldoen aan de voorwaarden voor teruggaaf van de BPM. Één
van de voorwaarden daarvoor is dat de personenauto uitsluitend
bedrijfsmatig wordt gebruikt voor het specifieke doel.
Over de rittenregistratie merk ik nog het volgende op. In de rittenadministratie moet de gereden route worden ingevuld indien deze afwijkt van de gebruikelijke route. Voor rij-instructeurs blijkt dit in de praktijk evenwel tot een onevenredig zware administratieve last te leiden. Bij gebrek aan een gebruikelijke route zouden zij immers de gereden route van elke les moeten bijhouden. De controleerbaarheid van de rittenadministratie is hier echter nauwelijks mee gediend. Ik keur daarom goed dat in dit kader rij-instructeurs elke les beschouwen als één rit en daarbij slechts de plaats van de les hoeven te vermelden.
7. Hoe moet de rittenregistratie worden ingevuld indien de auto ook
door klanten wordt gebruikt om een proefrit te maken?
Naast het door de vaste berijder invullen van de registratie geldt het volgende. Indien de zakelijke rit een proefrit is geldt het (getekende) bewijs van uitlenen aan de klant (waar begin- en eindkilometerstand op staan) als onderdeel van de rittenregistratie. Een afschrift van de rittenregistratie blijft achter in de auto zodat door een volgende gebruiker kan worden doorgeschreven tot het moment waarop de auto wordt verkocht. Controle bestaat er in dat de laatst genoteerde kilometerstand in de administratie van belanghebbende overeenkomt met de kilometerstand op datum aflevering.
8. Welke bestelauto's zijn door aard of inrichting uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen?
Hierbij wordt in elk geval gedacht aan sommige service-auto's waarin naast de bestuurder alleen plaats is voor gereedschappen en reserveonderdelen. Voor deze auto's blijft de bijtellingssystematiek van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gelden: werkelijk aantal privé kilometers maal werkelijke kilometerprijs. Opgemerkt wordt nog dat (overige) bestelauto's met twee voorstoelen of een voorbank in het algemeen niet voor toepassing van deze systematiek kwalificeren.
9. De auto van de zaak is bijna 15 jaar oud. Hoe wordt de
autokostenfictie toegepast?
In de Wet IB 2001 is opgenomen dat de waarde van de auto die meer dan
vijftien jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, in plaats
van op de catalogusprijs wordt gesteld op de waarde in het economische
verkeer. Veelal zal dit inhouden dat bij het bereiken van de vijftien
jaar een waardesprong optreedt, naar beneden of naar boven. Indien de
vijftien jaar in de loop van het jaar wordt bereikt en de auto staat
gedurende het gehele jaar ook voor privé-doeleinden ter beschikking,
tellen alle in dat jaar gereden privé kilometers mee voor de indeling
in de tabel. Voor het berekenen van de bijtelling wordt naar
tijdsgelang met de waardesprong rekening gehouden.
10. Bij indiensttreding in september van enig jaar is een auto met een
catalogusprijs van f 20.000 ook voor privé doeleinden ter beschikking
gesteld. Vanaf dat moment is een rittenregistratie gevoerd. Er zijn
400 km privé gereden. Hoe wordt de autokostenfictie toegepast?
In de regeling van de autokostenfictie worden de grenzen van 500,
4.000 en 7.000 km op jaarbasis beschouwd. Indien een auto slechts een
gedeelte van het jaar ook voor privé-doeleinden ter beschikking heeft
gestaan, wordt het gedurende die periode gereden aantal
privé-kilometers herrekend tot een jaartotaal, waaruit de indeling in
de tabel volgt. De op basis van de tabel berekende bijtelling wordt
naar tijdsgelang toegepast.
Het voorbeeld uit de vraag kent de volgende uitwerking. Gedurende de
maanden september tot en met december staat de auto van f 20.000 ook
voor privé ter beschikking, en uit de rittenregistratie blijkt een
totaal aantal privé kilometers van 400. De berekening van de
bijtelling is als volgt: 12/4 * 400 km = 1.200 km. Het
bijtellingspercentage is volgens de tabel 15. De bijtelling bedraagt
4/12 * (f 20 000 * 15%) = f 1000.
11. Op 1 april van enig jaar is de auto van de zaak van f 20.000
(privé-gebruik tot die datum 900 km) vanwege verandering van werkgever
ingeleverd, waarna van de nieuwe werkgever op 1 september een nieuwe
auto ter beschikking is gekregen met een catalogusprijs van f 30.000
(privé-gebruik tot einde van het jaar 600 km). Hoe wordt de
autokostenfictie toegepast?
Ook bij niet-aaneensluitend gebruik van meer dan een auto in een jaar
geldt dat de privé kilometers bij elkaar worden geteld voordat
herrekening naar jaarbasis plaatsheeft. Via het aldus bepaalde
bijtellingspercentage heeft voor iedere auto bijtelling naar
tijdsgelang plaats.
De bijtelling volgens de vraagstelling wordt als volgt berekend:
herrekening naar een jaarkilometrage moet plaatshebben en vervolgens
bijtelling naar tijdsgelang.
Uitwerking: 900 + 600 km gedurende 3 + 4 maanden geeft een
jaarkilometrage van 1.500 * 12/7 = 2.571 km, wat valt binnen de klasse
500 - 4.000 km. Dan is de bijtelling voor auto 1 : 3/12 * 15% van
f 20 000 = f 750 en voor auto 2 : 4/12 * 15% van f 30.000 = f 1.500.
De totale bijtelling is dan f 2.250.
12. Hoe komt de vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelautos
eruit te zien waarmee het tegenbewijs kan worden geleverd voor een
privé-gebruik van meer dan 500 maar minder dan 4.000 km?
Voor bestelautos kunnen vereenvoudigde regels worden gesteld waaraan
een rittenadministratie moet voldoen bij privé-gebruik tussen 500 en
4.000 kilometer per jaar. In deze situatie wordt verondersteld dat
voornamelijk zakelijk gebruik wordt gemaakt van de ter beschikking
gestelde auto. De vereenvoudigde rittenadministratie zal van
soortgelijke aard zijn als de huidige rittenadministratie voor
personenautos, zij het dat alle vragen en gegevens over de zakelijke
ritten verwijderd zullen zijn. Dit impliceert dat de vereenvoudigde
rittenadministratie er ongeveer als volgt uit zal zien, waarbij wordt
aangetekend dat het hier slechts gaat om een registratie van de
prive-ritten.
Naam:
Blz.
Datum
Kenteken
Rit nr.
Beginstand
Eindstand
Van/naar
Indien van verschillende bestelautos gebruik wordt gemaakt moet de belanghebbende voor elk kenteken een dergelijk overzicht bijhouden.
13. In artikel 9 lid 2 Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 is
bepaald dat naast een privé-rittenregistratie het totaal van de
zakelijke kilometers bijhouden dient te worden. Wordt hiermee een
totaal per dag of per jaar bedoeld?
Deze bepaling heeft tot doel te kunnen toetsen of het totaal aantal
kilometers van de zakelijke ritten in overeenstemming is met de aard
van het bedrijf. Indien dit niet het geval is, is dat een aanwijzing
dat in de privé-rittenregistratie te weinig ritten zijn verantwoord.
Over welke periode het zakelijke totaal bijgehouden moet worden is
daarom afhankelijk van de aard van het autogebruik. Zo zal, indien een
bestelauto steeds één week aan één persoon en een volgende week een
ander ter beschikking staat, een totaal per week bijgehouden moeten
worden. Bij een voortdurend gebruik van één bestelauto door één
gebruiker kan een totaal per jaar volstaan.
14. Wat zijn de consequenties, indien uit de privé rittenregistratie
van een bestelauto volgt dat minder dan 500 km of meer dan 4.000 maar
minder dan 7.000 km is gereden?
Theoretisch is de consequentie dat, bij afwezigheid van een volledige
rittenregistratie, een bijtelling plaatsvindt van 25%. Dat vind ik
echter geen gewenst gevolg.
Ik keur daarom goed dat indien uit de privé rittenregistratie van een
bestelauto een gebruik blijkt van minder dan 500, de bijtelling
beperkt blijft tot 15%.
Indien uit de privé rittenadministratie een privé gebruik blijkt van
4.000 tot 7.000 km, kan met een bijtelling van 20% worden volstaan.
Er van uit gaande dat betrokkenen zelf van te voren redelijk goed
kunnen inschatten of het privé gebruik tussen de 500 en 4.000 km zal
zijn, zullen deze situaties zich in de praktijk vermoedelijk zelden
voordoen.
15. De bestel- of personenauto van de zaak wordt tijdens een
wachtdienst, waarbij mogelijk na een oproep snel naar een klant moet
worden gereden, gebruikt voor familiebezoek. Halverwege de rit naar de
familie komt een oproep, en de route wordt omgebogen naar de klant. Is
dit een zakelijke rit?
Het doel, het karakter van de rit naar de familie, is privé en moet
als zodanig worden meegeteld. Het karakter van de rit verandert
halverwege in zakelijk, en dus zijn alleen de eerste kilometers als
privé mee te tellen. Ook indien tijdens een zakelijke rit van de
gebruikelijke route wordt afgeweken voor bijvoorbeeld familiebezoek,
vormen de omrijkilometers gebruik voor privé-doeleinden.
Overigens keur ik onder voorwaarden goed dat indien een werknemer voor
een wachtdienst een auto ter beschikking krijgt, de gereden kilometers
tijdens deze wachtdienst als zakelijk worden aangemerkt. De
voorwaarden hiervoor zijn:
- De werknemer heeft geen invloed op de keuze van de aangeschafte
auto.
- De werknemer beschikt in privé over een auto die voor privé-gebruik
evenzeer of zelfs meer geschikt is dan de auto van de zaak.
- De werknemer is verplicht tijdens de wachtdienst binnen een
redelijke afstand van zijn woonplaats te blijven.
- Het aantal kilometers dat tijdens de wachtdienst wordt gereden en
het aantal en de plaats van de werkzaamheden waarvoor de werknemer is
opgeroepen worden bijgehouden.
Het is daarbij aan belanghebbende(n) om aannemelijk te maken dat zon
situatie zich voordoet.
16. Hoe wordt de waarde in het economisch verkeer van autos ouder dan
15 jaar bepaald?
In eerste instantie kunnen veilingprijzen een indicatie opleveren. Ook
kan aansluiting worden gezocht bij de verzekerde waarde van de auto,
actuele kilometerprijzen en leaseprijzen.
Eventueel is voor de gerestaureerde oldtimer veelal via de
administratie van de onderneming exact bekend wat de kostprijs van
auto en restauratie was.
17. Wat wordt verstaan onder de cataloguswaarde van een auto?
De cataloguswaarde is de prijs van een nieuwe auto van het
desbetreffende merk en type in het jaar waarin de auto is uitgebracht.
Dit is de nieuwprijs, inclusief BTW en (voor personenauto's) BPM en
inclusief de waarde van belangrijke accessoires zoals deze voorkomt in
de prijscourant van de Nederlandse importeur of fabrikant.
18. Is de Black-Box-rapportage een rittenadministratie?
De meest gangbare Black-Box-systemen leggen nauwkeurig de met de auto
verreden kilometers vast. Veelal is in de, op deze vastleggingen
gebaseerde, schriftelijke rapportage elke afzonderlijke rit terug te
vinden. In dat opzicht kan de Black-Box een bijdrage leveren aan het
inperken van de administratieve inspanningen omdat automatisch een
veelheid van ritgegevens wordt vastgelegd (Zie bijvoorbeeld het
antwoord op vraag 3.
De aanduiding of het in casu om een zakelijke of privé-rit gaat, wordt
aangegeven door de bestuurder zelf. Net als bij een handmatig
bijgehouden rittenadministratie kan daarom een relatie tussen de
rapportage en andere bescheiden (agendas e.d.) nodig blijven.
Het samenstel van rapportage én onderliggende bescheiden vormt de
(controleerbare) rittenregistratie die als bewijs van het feitelijke
privé-gebruik dient.