Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Antwoord op kamervragen over uitspraken van imams ten aanzien van homosexualiteit (III)

Een parlementair stuk bij het onderwerp Integratie 31 mei 2001
Het Tweede-Kamerlid Verburg (CDA) heeft op 15 mei vragen gesteld aan de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid over uitspraken van Imans ten aanzien van homoseksualiteit. Deze zijn op 31 mei beantwoord. Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op de eerdere vragen terzake van de leden Rehwinkel (PvdA), Rijpstra (VVD), Dittrich (D66) en de leden Rijpstra (VVD) en Karimi (GroenLinks), ingezonden 15 mei 2001.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de NRC (9 mei jl.) waarin een viertal Imams gevraagd wordt of zij de opvattingen van Imam Khalil Mouni uit Rotterdam delen?
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat Imams in Nederland in hun rol als geestelijk leider ook een maatschappelijke rol vervullen als het gaat om de integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Ja. Zulks werd reeds uitgewerkt in de nota "Het integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren van de minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 26 februari 1998.
Vraag 3
Bent u met het oog op die belangrijke maatschappelijke rol van Imams, van mening dat daaraan ook een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid verbonden is?
Antwoord
Ja.
Vraag 4
Vindt u dat de in het artikel aan het woord gelaten Imams die maatschappelijke verantwoordelijkheid voldoende tot uitdrukking brengen? Zo ja, waarom wel? Zo neen, op welke punten maken zij die verantwoordelijkheid onvoldoende waar?
Antwoord
De aan het woord zijnde imams hebben zich er te weinig rekenschap van gegeven dat de gedane uitingen in een groot deel van de Nederlandse samenleving als verwerpelijk worden ervaren vanwege het gebrek aan respect dat eruit blijkt voor opvattingen en levenswijzen van anderen.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat integreren in de Nederlandse samenleving eisen stelt aan de mate waarin allochtonen de waarden en normen in de Nederlandse cultuur, inzake bijvoorbeeld homoseksualiteit respecteren? Zo ja, hoe beoordeelt u in dat licht de uitlatingen van eerder genoemde Imams?
Antwoord
Ja. Ik heb hun uitspraken sterk bekritiseerd, omdat zij kwetsend zijn voor anderen.
Vraag 6
Onderkent u dat als gevolg van deze uitlatingen, veel homoseksuelen zich gediscrimineerd en/of bedreigd kunnen (gaan) voelen?
Antwoord
Ja.
Vraag 7
In hoeverre houdt u rekening met de mogelijkheid dat uitlatingen als deze over homoseksualiteit kunnen leiden tot geweld tegen homoseksuelen?
Uitlatingen als deze kunnen inderdaad agressie tegen homoseksuelen uitlokken of tenminste legitimeren.
Vraag 8
In welke mate denkt u dat de opvatting van deze Imams wordt gedeeld door collega-imams in Nederland? Bent u voornemens hiernaar onderzoek te doen?
Antwoord
Ten aanzien van de door enkele imams gedane uitlatingen is onderscheid te maken tussen de geloofsinhoud die vertolkt wordt en het maatschappelijk effect dat er uit voortvloeit. Met betrekking tot de als eerste genoemde categorie heb ik geen oordeel. Het maatschappelijk effect van de door een Rotterdamse en enkele andere imams gedane uitspraken is blijkens reacties in de media ook in islamitische kring op veel afkeuring gestoten. Ik heb er geen behoefte aan, naar aanleiding van deze enkele incidenten een onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van al dan niet kwalijke opvattingen onder imams.
Vraag 9
Bent u, gelet op uw voornemen om in gesprek te gaan met de Imam, te Rotterdam nu van plan om met alle Imams in gesprek te gaan over maatschappelijk rol en verantwoordelijkheid in relatie tot bijvoorbeeld homoseksuelen? In hoeverre zult u daarbij de eis stellen dat door in Nederland verblijvende en werkende Imams, De Grondwet, de daarop gebaseerde wet- en regelgeving, alsmede de Nederlandse waarden en normen worden gerespecteerd? Bent u bereid de Kamer van het resultaat van uw voornemens op de hoogte te brengen?
Antwoord
Voor mijn gesprek van 23 mei jongstleden heb ik, naast de desbetreffende imam te Rotterdam een aantal organisaties uitgenodigd die naar ik vertrouw in regelmatig contact staan met het overgrote deel van de in ons land werkzame imams. Uitgangspunt van dit gesprek was vanzelfsprekend een volkomen eerbiediging van de waarden van onze samenleving. In de bijlage treft u het verslag van het gesprek van 23 mei 2001.
Vraag 10
Welke maatregelen treft u als blijkt dat de gesprekken niet leiden tot het noodzakelijke actieve respect voor de Nederlandse wet- en regelgeving en cultuur? Overweegt u in het uiterste geval over te gaan tot het intrekken van de verblijfsvergunning van desbetreffende Imam?
Antwoord
Ik ga er niet van uit dat de gesprekspartners zullen blijk geven van enig disrespect van de Nederlandse wet- en regelgeving. Dit is ook gebleken uit het gesprek d.d. 23 mei jongstleden met de vertegenwoordigers van de islamitische organisaties en de samenwerkingsverbanden. Alle delegaties hebben onderstreept dat zij zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voor de samenleving en van de noodzaak dat de democratische rechtsorde van ons land geëerbiedigd wordt. Zij toonden zich bereid er hun medewerking aan te geven dat de goede verhoudingen van moslims en andere burgers zo snel mogelijk worden hersteld. De Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat het verblijf als geestelijke voorganger tijdelijk van aard is. Deze verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Daar is sprake van als de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd. Wordt voldaan aan deze strafbedreigingseis, dan is voor de vraag of het verblijf van de vreemdeling na een misdrijf wordt beëindigd van de belang de duur van dat verblijf en de ernst van de inbreuk. De inbreuk op de openbare orde dient ernstiger te zijn naarmate het verblijf van de vreemdeling in Nederland langer heeft geduurd.
Wat dit in casu betekent hangt af van de verblijfsduur van betrokkene en de strafmaat zoals die is vastgesteld door de rechter.
Vraag 11
In hoeverre denkt u extra accent te leggen op waarden, normen en het respecteren van wet- en regelgeving in de
inburgeringscursussen van nieuwe Imams die binnenkort verplicht worden?
Antwoord
Informatie over waarden en normen is een integraal onderdeel van het inburgeringsprogramma voor elke nieuwkomer. Indien het voorstel tot wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers, dat thans in behandeling is van de Eerste Kamer, kracht van wet wordt, en indien ik er toe zal besluiten de beroepsgroep van de geestelijke bedienaren krachtens die wet in aanmerking te laten komen voor de verplichting tot een inburgeringsprogramma gedurende het eerste jaar van hun verblijf, zal in het specifiek voor geestelijke bedienaren ingeruimde onderdeel van het inburgeringsprogramma daarop nog extra worden ingegaan. Vraag 12
Is het, mede gelet op de grote verschillen in traditie en cultuur tussen Nederland en de landen van herkomst van Imams, niet wenselijk om op korte termijn initiatieven te ondersteunen, om te komen tot een Imamopleiding in Nederland conform de simplex-ordo of duplex-ordo systematiek, zoals gehanteerd door een aantal kerken? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Omtrent de criteria inzake de aanwijzing van instellingen van hoger onderwijs verwijs ik naar de antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op mede door vraagstelster gestelde vragen (Tweede Kamer 2000-2001, Aanhangsel 148, ontvangen 23 oktober 2000). In het gesprek van 23 mei jl (zie bijlage) werd door een enkele delegatie de noodzaak van overheidssteun bij de totstandkoming van een imam-opleiding in Nederland naar voren gebracht; gevraagd werd dat de overheid een - tweede - onderzoek laat uitvoeren naar de mogelijkheden daartoe. Anderen delegaties beklemtoonden daarentegen dat de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming en instandhouding van zon opleiding primair een zaak is van de islamitische gemeenschap zelf. Dit laatste standpunt komt met het mijne overeen.

Relevante links:
Reactie Van Boxtel over het aanbieden van een petitie door Marokkaanse jongeren