Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Antwoord op kamervragen over uitspraken van imams ten aanzien van homosexualiteit (I)

Een parlementair stuk bij het onderwerp Integratie 31 mei 2001
Op 15 mei hebben de Tweede-Kamerleden Rehwinkel (PvdA), Rijpstra (VVD) en Dittrich (D66) vragen gesteld aan de ministers voor Grote Steden- en Integratiebeleid en van Justitie over uitspraken van imams ten aanzien van homoseksualiteit. Deze zijn op 31 mei beantwoord.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de zorg en onrust die is ontstaan na uitspraken van (inmiddels verschillende) imams ten aanzien van homoseksualiteit?
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Welke stappen bent u van plan (verder) te gaan zetten? Antwoord
Ik heb inmiddels een aantal representatieve organisaties van de verschillende richtingen binnen de soennitische islam in Nederland, alsmede organisaties die de landgenoten van Marokkaanse, Tunesische en Turkse herkomst vertegenwoordigen, uitgenodigd voor een gesprek over de effecten van de uitspraken van imams. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 23 mei jongstleden. Ik verwijs u naar de bijlage, waarin het verslag van het gesprek is opgenomen.
Vraag 3
Ziet u voor u zelf een rol weggelegd bij het op gang brengen van een dialoog met islamtische geestelijken in ons land, waarin grenzen aan de vrijheid van meningsuiting en godsdienst duidelijk worden gesteld?
Antwoord
Ik beschouwde het gesprek van 23 mei jongstleden in eerste aanleg als een eenmalige ontmoeting. Zoals in het verslag is weergegeven heb ik wel toegezegd, bereid te zijn, indien zulks wordt gewenst en het initiatief uitgaat van de betreffende organisaties om een gemeenschappelijk overlegplatform van islamitische organisaties op te willen richten, in de aanloop daarnaar, ambtelijke ondersteuning te willen verlenen. De door enkele imams gedane uitspraken noodzaken naar mijn mening niet onmiddellijk tot het aangaan van een permanente dialoog met islamitische geestelijken. Ik wijs er op dat met mijn medewerking door het Inspraakorgaan Turken in Nederland in vijf gemeenten gesprekken op wijkniveau met bewoners van Turkse afkomst is gehouden over mogelijk conflicterende Nederlandse en Turkse waarden; deze serie gesprekken is eveneens op 23 mei 2001 afgerond met een landelijke conferentie in het Stadhuis van Den Haag. Voorts herinner ik er aan dat ik, evenals eerdere coördinerende ministers voor het integratiebeleid, er meermalen op heb aangedrongen dat de islamitische organisaties in Nederland tezamen een platform zullen vormen dat als gesprekspartner inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, de islam in Nederland betreffende, kan fungeren. De wenselijkheid van de totstandkoming ervan heb ik in het gesprek andermaal naar voren gebracht. Overigens merk ik op dat de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting en godsdienst in ons Wetboek van Strafrecht reeds zijn aangegeven (in casu zijn vooral de artikel 137c en 137d relevant, welke respectievelijk opzettelijke belediging wegens homoseksuele gerichtheid en aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens homoseksuele gerichtheid, strafbaar stellen). Er is inmiddels aangifte gedaan wegens belediging. Het is nu aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of strafrechtelijke vervolging al dan niet aangewezen is. Los van de juridische strafbaarheid heb ik, ook in het gesprek van 23 mei jongstleden, reeds aangegeven de uitlatingen in maatschappelijke zin als kwetsend aan te merken. Vraag 4
Waarom neemt het strafrechtelijke-onderzoek naar de uitspraken van de Rotterdamse Iman Khalil el-Moumni enkele maanden in beslag? Is het niet mogelijk eerder dan begin augustus aanstaande een besluit te nemen over vervolging van de imam?
Antwoord
Het openbaar ministerie in Rotterdam dient eerst het onderzoek naar relevante feiten af te ronden. Daarvoor is onder meer de ongemonteerde opname van NOVA nodig, die inmiddels is afgegeven. Het openbaar ministerie zal het feitencomplex in zijn geheel beoordelen op de strafbaarheid ervan en overwegen of vervolging in deze zaak opportuun is. Gelet op het bovenstaande is de verwachting, dat begin augustus het besluit over vervolging van de imam genomen kan worden.

Relevante links:
Reactie Van Boxtel over het aanbieden van een petitie door Marokkaanse jongeren