Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=416779



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie VN en Internationale Financiële Instellingen Afdeling Internationale Financiële Instellingen Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 14 juni 2001 Auteur ir A.H. Copper (DVF/IF)

Kenmerk DVF/IF-106/01 Telefoon 070-3485162

Blad /17 Fax 070-3484803

Bijlage(n) 1 E-mail ah.copper@minbuza.nl

Betreft Coördinatie van middelen voor Ontwikkelingssamenwerking

Zeer geachte Voorzitter,

Tijdens het Algemeen Overleg van 8 november 1999 over de EU OS-Raad zegde ik toe om te zijner tijd een notitie op te stellen over hulpcoördinatie.

Bijgevoegd treft U de notitie hierover aan genaamd ' Coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking'. De notitie geeft een beeld van de voornaamste coördinatiemechanismen op verschillende niveaus en van de internationale instellingen en organisaties die daarbij een rol (moeten) spelen. Op basis van een appreciatie van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van hulpcoördinatie wordt in de notitie een visie op hulpcoördinatie ontwikkeld en vervolgens aangegeven op welke manier Nederland zich het beste kan inzetten voor een betere internationale hulpcoördinatie ter bevordering van een effectievere hulpinspanning.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Eveline Herfkens

Coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking

Samenvatting

Sinds een aantal jaren is onder donoren (bilateraal en multilateraal) en ontvangende landen sprake van een grote mate van eensgezindheid over de hoofddoelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, nl. de centrale doelstelling van duurzame armoedebestrijding. De internationale gemeenschap heeft een aantal duidelijke ontwikkelingsdoelstellingen (International Development Goals, IDG) geformuleerd die, naast verhoging van de materiële levensstandaard, gericht zijn op verbetering van de levenskwaliteit van arme mensen en vergroting van hun weerbaarheid. De weg die moet leiden naar het bereiken van deze doelstellingen is echter complex; verbetering van de effectiviteit van de hulpinspanningen is daartoe een noodzaak.

Consensus bestaat ook over de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het bereiken van deze doelstellingen, nl. de aanwezigheid van goed bestuur en beleid, verantwoordelijkheid voor het ontwikkelingsproces bij de ontvangende instanties ('ownership'), strategische inzet van mensen en middelen (bijvoorbeeld via een sectorale benadering), transparantie en verantwoording, en betere afstemming en samenhang van de hulpmiddelen (coördinatie).

De officiële ontwikkelingshulp (ODA) daalt sinds begin jaren negentig gestaag, terwijl het aantal donoren is toegenomen. Deze situatie vereist meer dan ooit aandacht voor een grotere doelmatigheid (efficiëntie) en doeltreffendheid (effectiviteit) van de inzet van beschikbaar te stellen middelen voor de ontwikkeling van een land. Een betere coördinatie van de aanwending van nationale en internationale middelen voor ontwikkeling wordt in dit verband als een zeer belangrijk instrument gezien.

De Nederlandse uitgangspunten, direct aansluitend bij voornoemde algemeen aanvaarde uitgangspunten, bij alle vormen van coördinatie zijn:

de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelingsproces en de coördinatie van betrokken partijen ligt bij het ontvangende land;

armoedebestrijdingsstrategieën dienen onder leiding van de ontvangende partij tot stand te komen na overleg met het maatschappelijke middenveld, de particuliere sector en donorgemeenschap;

voorkeur voor financiering van breed afgestemde sectorale programma's, die passen in een nationale strategie, in plaats van losstaande projecten en programma's.

De operationalisering van de internationale consensus op landenniveau, op basis van het in 1999 geïntroduceerde ontwikkelingsinstrument PRSP (Poverty Reduction Strategy Paper) of een vergelijkbaar nationaal ontwikkelingsplan, is daarbij van fundamenteel belang. Wezenlijk is dat het PRSP concept het concrete strategische ontwikkelingskader biedt, gebaseerd op de beginselen van ownership, participatie, partnership en armoedefocus. De concretisering van deze principes in een PRSP zorgt voor een daadwerkelijke integrale coördinatie van de hulpmiddelen op het niveau van het ontvangende land via de eigen begroting. De beoogde
Coördinatie van middelen voor
o
ntwikkelingssamenwerking
dat uitstijgt boven de klassieke indeling van coördinatievormen, is essentieel voor het realiseren van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen.

Dit uitgangspunt vormt de basis van de door Nederland reeds gevolgde 'sectorale benadering', waarvoor het PRSP een overkoepelend en richtinggevend kader biedt. Waar het om gaat is dat de eigen prioriteiten van ontwikkelingslanden de basis vormen voor donoractiviteiten. De bilaterale Nederlandse steun zal erop gericht zijn het ontwikkelingsbeleid van de landen te helpen uitvoeren, waar mogelijk door begrotingsfinanciering, uiteraard op voorwaarde dat aan een aantal beheersmatige condities is voldaan.

Tot nog toe verlopen deze processen redelijk. Daarom wordt samengewerkt met bilaterale en multilaterale partners die met gelijkgericht enthousiasme naar een betere coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking streven. Nederland zal partners, die deze ontwikkeling blokkeren of afremmen, aanspreken op de gezamenlijke verantwoordelijkheid om armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling zo efficiënt en effectief mogelijk ter hand te nemen.

Een belangrijk instrument in dit verband vormt de samenwerking in de zogenaamde Utstein-groep. Daarnaast zal Nederland, in samenwerking met bilaterale en multilaterale gelijkgezinden, activiteiten financieren die voorwaardenscheppend zijn voor het slagen van PRSP, met name op het gebied van institutionele capaciteit voor armoedebestrijding, consultatie van maatschappelijke groeperingen, financieel-economisch beleid en transparant beheer. In de notitie "Samen Werken voor Effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur" (juli 2000) wordt aangegeven hoe hieraan door middel van partnership programma's met geselecteerde multilaterale organisaties en de instelling van 'trust funds' voor specifieke doelstellingen concreet inhoud wordt gegeven.

Andere maatregelen die er toe kunnen leiden dat coördinatie van de hulp nadrukkelijker bij het land zelf komt te liggen zijn bevordering van brede overleggen (CG's) in het ontvangende land, betere en meer bevoegde veldvertegenwoordigingen van IFI's en VN-instellingen, en harmonisatie van procedures. Voorkomen moet wel worden dat teveel overlegstructuren naast elkaar ontstaan.

Naast de landenfocus voor coördinatie dient ten aanzien van de beleidsthema's die het landenniveau overstijgen eveneens verbetering van samenhang te worden bewerkstelligd. Daartoe richt Nederland zich op een versterking van het multilaterale systeem en de rolverdeling daarbinnen, ten einde de doeleinden die door de verschillende topconferenties van de VN voor internationale ontwikkelingssamenwerking zijn gesteld met concrete beleidsvoornemens en activiteiten dichter bij hun vervulling te kunnen brengen. De taken van de verschillende multilaterale organisaties overlappen elkaar nog steeds deels; daarom zet Nederland zich actief in voor nog betere onderlinge samenwerking op basis van een heldere taakverdeling. Gestreefd dient te worden naar een geleidelijke verdere "multilateralisering", het waar mogelijk (bij comparatief voordeel) meer en gerichter gebruikmaken van internationale instellingen als kanaal voor hulp. Binnen de NGO-gemeenschap is een trend waarneembaar waarbij, naast directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding een steeds grotere rol spelen. NGO's werken daartoe in toenemende mate samen. Zowel op nationaal als internationaal niveau kunnen NGO's een belangrijke rol spelen in de coördinatie.

Op deze wijze wordt concreet getracht om de nagestreefde voordelen van coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking (grotere doelmatigheid en effectiviteit) uit te laten monden in ondersteuning van duurzame armoedebestrijding, de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking.

Coördinatie van de hulp is een essentieel onderdeel van het Nederlandse beleid om de effectiviteit van de inzet van hulpmiddelen te vergroten. De mogelijkheden hiertoe zijn aanzienlijk groter dan een paar jaar geleden omdat over de voornaamste ontwikkelingsdoelstellingen (IDG's) internationaal overeenstemming bestaat; zonder goede coördinatie kunnen deze echter niet worden bereikt.

Nederland zet maximaal in op bevordering van de coördinatie op alle niveaus, inclusief vormen van coördinatie en consultatie waarbij de NGO-sector betrokken is, bij relevante internationale organisaties (VN, DAC, SPA, ACBF, EU, etc) maar vooral van de middelen op het niveau van het ontvangende land. Het PRSP/CDF concept biedt hiertoe idealiter het kader, met "ownership" aan de kant van het ontvangende land, op basis waarvan de donorgemeenschap op coherente wijze tot een gezamenlijke en optimale inzet (bijv. via de sectorale benadering) van de middelen moet komen. Dit beleid zal met kracht in alle geëigende nationale en internationale fora worden uitgedragen, waarbij o.a. de Utstein-groep als motor fungeert.

I Inleiding

Context

In de notitie "Samen Werken voor Effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur" is getracht een samenhangend beeld te geven van het Nederlandse multilaterale hulpbeleid. Uitgangspunt daarbij vormt de nieuwe internationale eensgezindheid over de voornaamste ontwikkelingsdoelstellingen, met als centrale hoofddoelstelling structurele armoedebestrijding. Vrijwel alle multilaterale en bilaterale donoren hebben duurzame armoedevermindering (in VN-context overeengekomen doelstelling is halvering van het aantal zeer armen in 2015) als hoofddoelstelling aanvaard. Dit houdt meer in dan verhoging van de levensstandaard alleen, maar juist ook de verhoging van de levenskwaliteit en eerlijker verdeling van de welvaart: universele toegang tot onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen, sociale ontwikkeling en scheppen van kansen
("opportunity")
door middel van
"empowerment"
van armere bevolkingsgroepen en achtergestelden. Hiermee kan hun bestaanszekerheid
("security"
) worden vergroot en dat draagt weer bij aan duurzame ontwikkeling. Deze drie dimensies staan met recht centraal in het "World development Report 2000/2001, Attacking Poverty". Het macro-economische beleid moet immers gericht zijn op het scheppen van kansen voor de armere bevolkingslagen ("pro-poor growth"). Een belangrijke voorwaarde hiervoor is het bestaan van, dan wel toewerken naar, een goed en betrouwbaar bestuur dat betrokkenheid en participatie stimuleert. Hiermee komen we op het grote belang van "ownership". Zowel bij de totstandkoming van het beleid als de uitvoering daarvan zijn landen verantwoordelijk: legitieme democratische regeringen moeten het kader bieden voor het ontwikkelingsproces; goed beleid en bestuur veronderstellen transparantie en openstaan voor partners en belanghebbenden uit de eigen samenleving. Een effectief hulpbeleid kan niet echt van de grond komen in landen met een slecht beleid en bestuur. Dat is overigens iets anders dan een zwak bestuur door gebrek aan voldoende institutionele capaciteit, hetgeen in veel ontwikkelingslanden nog het geval is.

Gegeven een redelijk goed beleid en bestuur in een land, bij voorkeur uitmondend in een maatschappelijk breed gedragen nationale ontwikkelingsstrategie, komen we bij de meest effectieve uitvoering van het voorgenomen beleid. Dit blijkt vaak een knelpunt. Evaluaties wijzen uit dat ook succesvolle projecten te weinig meetbare effecten hebben op macroniveau: vaak te geïsoleerd en versnipperd, te weinig relatie met de nationale ontwikkelingsstrategie. Daarom is een meer integrale benadering nodig en daarmee een vergaande mate van donorcoördinatie. Nederland heeft in dat verband gekozen voor de sectorale benadering (SB). Deze benadering vereist een meer strategische inzet van (schaarse) kennis en middelen, die past binnen het plan van de ontvangende overheid voor de sector als geheel. Het sectorplan moet duidelijk maken hoe e.e.a. bijdraagt aan de hoofddoelstelling structurele armoedebestrijding. Op basis van een analyse van de sector moet worden bepaald waar precies (hulp)interventies nodig zijn. Het land is daarvoor verantwoordelijk. Donoren dienen daar op coherente wijze op in te spelen. Idealiter leidt SB tot begrotingssteun, al dan niet geoormerkt. Projectmatige hulp blijft echter zinvol indien gericht op specifieke (technisch/institutionele) interventies ter noodzakelijke versterking van de counterpartorganisatie.

Coördinatie

Al dertig jaar wordt gestreefd naar betere coördinatie van de ontwikkelingssamenwerking, op internationaal niveau en ter plaatse in de hulpontvangende landen. Vanaf het begin van de jaren negentig werd met hernieuwd elan en grotere urgentie voor coördinatie van hulp gepleit. Ditmaal in de vorm van praktische, breed gedragen maatregelen die verder gaan dan de traditionele lippendienst van de internationale ontwikkelingsgemeenschap en naar zich laat aanzien met meer kans op succes. Het einde van de Koude Oorlog heeft ertoe bijgedragen dat ontwikkelingsmodellen in mindere mate ideologisch worden bepaald en dat internationale consensus over de belangrijkste uitgangspunten en doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking mogelijk is geworden.

Allereerst is de traditionele reden voor coördinatie -een grotere doelmatigheid en effectiviteit- dwingender geworden in het licht van de veranderingen die zich hebben voorgedaan in de kapitaalstromen naar ontwikkelingslanden. De jaren negentig hebben een sterke toename van particuliere kapitaalstromen naar ontwikkelingslanden te zien gegeven. Tegelijkertijd nam de officiële ontwikkelingshulp (ODA) gestaag af. De twee ontwikkelingen compenseerden elkaar echter niet. De rijkere ontwikkelingslanden werden als 'emerging markets' steeds aantrekkelijker voor particulier kapitaal, terwijl de armste ontwikkelings-landen vrijwel geheel afhankelijk blijven van officiële ontwikkelingshulp. Niettemin neemt ook in deze landen de erkenning toe van het belang, ook als signaal naar externe donoren, dat de inzet van meer locale middelen belangrijk is voor een duurzame ontwikkeling (publiek en privaat d.m.v. 'domestic resources mobilisation'). Een dergelijke inzet alsmede efficiencywinst als gevolg van betere coördinatie en afstemming van de verschillende benodigde middelen kan de genoemde ODA-daling in belangrijke mate compenseren.

Ten tweede is het aantal donoren vooral de laatste vijftien jaar fors toegenomen. De Wereldbank schat dat het aantal multi- en bilaterale donoren per ontwikkelingsland is toegenomen van gemiddeld zes in de jaren '60 tot soms wel vijftig in de jaren '90. De groei van het aantal NGO's is nog spectaculairder: van 1600 in 1980 tot meer dan 3000 eind jaren negentig. Een land als Tanzania krijgt jaarlijks meer dan 2000 missies van verschillende donororganisaties te verwerken. De Nederlandse inzet tot geleidelijke verdere multilateralisering van de hulp past in het streven versnippering tegen te gaan. In de bilaterale hulp is het aantal landen (en sectoren) waarmee Nederland een structurele OS-relatie onderhoudt inmiddels beperkt. Een ontwikkeling die ondermeer wordt onderschreven door het OESO/DAC-Secretariaat en wordt gevolgd door andere landen (bijv. Duitsland).

Een derde factor die het klimaat voor coördinatie in positieve zin beïnvloedt is de toenemende bewustwording dat ontwikkelingssamenwerking meer effect heeft indien het ontvangend land zelf
de doelstellingen van de donoren niet alleen ondersteunt, maar ook actief stuurt en 'ownership' heeft. De Wereldbank heeft, wakker geschud door de baanbrekende studie "Long Term Perspective for Development of Sub-Saharan Africa' (1990) en later ook het Wapenhans-rapport, samen met het Development Assistance Committee van de OESO een voortrekkersrol gespeeld bij het invoeren van begrippen als 'ownership' en 'partnership' als voorwaarden voor succesvolle ontwikkelingssamenwerking. Op grond van opgedane ervaringen is het besef doorgedrongen dat het ontvangend land zelf, door middel van een eigen langere termijn ontwikkelingsstrategie, het best richting kan geven aan het ontwikkelingsproces. Zo wordt nu de coördinatie van hulp pas als doelmatig en geloofwaardig beschouwd als het ontvangend land ook daarvoor zelf verantwoordelijk is.

In het Nederlandse OS-beleid heeft internationale afstemming van ontwikkelingsactiviteiten altijd als prioriteit gegolden. Al vanaf de jaren '80 stond dit op de agenda, maar coördinatie van de hulp werd als iets tussen donoren gezien, los van ontwikkelingsbeleid van de landen zelf en hun eigen inzet. De beleidsnota's als 'Een Wereld van verschil' (1990) en 'Hulp in uitvoering' (1996) gingen een stap verder in de richting van integrale afstemming. Achteraf moet worden geconstateerd dat ten tijde van het verschijnen van deze documenten het in de praktijk vaak niet lukte ook praktische uitwerking te geven aan de voornemens op het gebied van coördinatie, met name omdat de internationale omgeving daar nog (steeds) niet rijp voor was. Nu lijkt de internationale ontwikkelingsgemeenschap wel klaar voor meer concrete vormen van onderlinge afstemming, en wel onder leiding van het ontvangend land. In de notitie "Samen Werken voor Effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur" worden hiertoe t.a.v. de multilaterale hulp concrete beleidsaanzetten gegeven.

Coördinatie van ontwikkelingssamenwerking kent vele facetten. In de relevante literatuur worden voorkomende vormen onderverdeeld in drie categorieën, te weten: consultatieve / informerende, operationele en strategische coördinatie. Deze vormen hebben een hiërarchisch verband. Bij alle vormen van coördinatie dient voorts bedacht te worden dat het zwaartepunt van te coördineren activiteiten een sector of thema dan wel een land of regio kan zijn.

Coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking betreft ook de inzet van middelen door het ontwikkelingsland zelf. Dat betekent een goed beheer van overheidsmiddelen (transparant), prioriteit binnen de overheidsuitgaven voor armoedebestrijding, een rechtvaardig belastingstelsel waarbinnen de belastingen ook daadwerkelijk worden geïnd. Waar corruptie bestaat dient dit met alle kracht te worden aangepakt. Bij dit soort afstemming van alle beschikbare middelen wordt bij de planning en uitvoering van ontwikkelingssamenwerking volledig uitgegaan van de coördinerende verantwoordelijkheden van het ontvangend land. De hulpstromen en de eigen middelen van een ontwikkelingsland vormen een geheel, zodat de zichtbaarheid van hulp verdwijnt. Bij deze vorm komt men als uiterste consequentie uit op begrotingssteun. Daarbij wordt erkend dat in elke begroting sprake is van fungibiliteit. Immers, men kan noch door het oormerken van bijdragen, noch door specifieke projectfinanciering garanties krijgen voor uitvoering van goed beleid
.
Bij deze vorm van coördinatie gaat het om de vraag in hoeverre donoren middelen beschikbaar willen stellen om eigen beleid van het ontvangende land te financieren dat voldoet aan de eisen van goed bestuur en armoedebestrijding. Bilateraal heeft deze accentverschuiving zich reeds vertaald in de sectorale benadering. Deze vorm van coördinatie vooronderstelt een vergaande strategische coördinatie op landenniveau en heeft in veel mindere mate directe implicaties voor de uitvoering van activiteiten. De focus van de hulp is daarmee aanzienlijk breder geworden en de beleidsomgeving complexer (macro-economische, sectorale en politieke context, participatieve processen, etc). Dit vergt nauwe samenwerking tussen donoren en ontvangende overheden en donoren onderling.

Het bovengeschetste proces laat onverlet dat veel obstakels blijven bestaan. Zo zijn er in veel gevallen politieke tegenstellingen binnen en tussen betrokken landen, die een zakelijke dialoog over coördinatie in de weg staan. De vaak zeer gebrekkige institutionele capaciteit van ontwikkelingslanden vormt nog een groot probleem. De ontplooiing van institutionele capaciteit -op nationaal niveau maar ook binnen andere geledingen van de maatschappij- is een essentiële voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Het stelt (arme) landen in staat om die ontwikkeling te kunnen sturen en coördineren. Het is derhalve een vereiste om andere doelstellingen te kunnen doen slagen. Opbouw en versterking van capaciteit raakt het hart van ontwikkelingssamenwerking, het vormt als het ware de motoriek van de inspanningen. Landen, instituties, organisaties en groepen uit de maatschappij worden hiermee geconfronteerd. Meerdere donoren, waaronder Nederland, erkennen dit en ondersteunen in toenemende mate de opbouw van capaciteit. Dat betekent niet ad hoc leemten opvullen, maar vooral een antwoord vinden op wat de onderliggende oorzaken van het capaciteitsprobleem zijn en hoe deze het beste kunnen worden aangepakt. Uitgangspunt ook hierbij is 'ownership', waarbij de eigen mogelijkheden en lokaal aanwezige capaciteit voorop staan. Hiertoe dient een helder beeld te bestaan van de capaciteit bij betrokken organisaties, via een proces van consultaties en dialoog, mogelijk op systematische wijze langs de weg van "Institutionele Sector en Organisatie Analyses". Op basis daarvan moet dan een strategie voor een optimale institutionele interventie kunnen worden bepaald.

Nederland wil internationaal een bijdrage leveren aan betere coördinatie. In deze notitie wordt beschreven op welke wijze daaraan uitvoering kan worden gegeven. In achtereenvolgende delen komen aan de orde: een beschrijving van de belangrijkste internationale fora die van belang zijn voor coördinatie van hulp (Hfd II), sectorale en regionale coördinatiemechanismen Hfd III), coördinatie en ownership (Hfd IV), een beschrijving en appreciatie van de laatste ontwikkelingen en de Nederlandse visie en inzet op het gebied van coördinatie (Hfd V).

II Internationale fora voor coördinatie van ontwikkelingssamenwerking


1. De Verenigde Naties


Secretariaat

De Verenigde Naties zijn door hun vrijwel universele lidmaatschap en traditionele gerichtheid op onder meer armoedebestrijding en economische ontwikkeling een belangrijk forum voor internationale coördinatie van ontwikkelingssamenwerking op strategisch niveau, en via organisaties als UNDP ook op operationeel niveau. Binnen de VN-familie is allereerst het secretariaat te New York behulpzaam bij coördinatie tussen de regeringen van VN-lidstaten. Deze vorm van coördinatie betreft diverse soorten van overleg op strategisch niveau. In sommige gevallen, zoals bij de ECOSOC (Economic and Social Council), betreft het reguliere bijeenkomsten met een expliciet coördinerend karakter.

Andere coördinerende activiteiten op strategisch niveau vormen de conferenties rond bepaalde thema's, zoals de serie van topconferenties die heeft geleid tot de nu algemeen aanvaarde ontwikkelingsdoelstellingen op het gebied van armoedebestrijding, alfabetisering, gender, en sociale doelstellingen. Zo speelt het secretariaat in New York, in samenwerking met de gespecialiseerde VN-organisaties en de VN-fondsen en -programma's, een belangrijke rol op het gebied van strategische internationale beleidsontwikkeling voor ontwikkelingssamenwerking, alsmede met betrekking tot het implementeren en naleven van overeengekomen doelstellingen.

UNDP

UNDP heeft zowel binnen als buiten VN-kader een mandaat voor coördinatie van operationele ontwikkelingssamenwerking. In de eerste plaats heeft UNDP de formele taak de inspanningen van de verschillende VN-instellingen op elkaar af te stemmen. Daarnaast heeft UNDP ook als opdracht de internationale ontwikkelingsinspanningen op landenniveau te coördineren in samenwerking met de ontvangende landen.

UNDP organiseert daartoe sinds het begin van de jaren zeventig de zogenaamde Round Table (RT)-bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten worden in principe voorgezeten door het ontvangend land en hebben tot doel de ontwikkelingsactiviteiten alsmede de fondsenwerving voor die activiteiten te coördineren. Een recente door UNDP zelf uitgevoerde evaluatie toont aan dat het mechanisme er redelijk in slaagt beleidskwesties aan de orde te stellen en financiële toezeggingen uit te lokken. Anderzijds heeft het mechanisme in met name de follow-up fase niet zo goed gefunctioneerd, o.a. vanwege het ontbreken van voldoende gekwalificeerde staf, en heeft daardoor nauwelijks tot operationele coördinatie geleid. Daarnaast werd geconstateerd dat de ontstane internationale consensus aangaande ownership en partnership tot een revisie van het RT-mechanisme noopt.

Andere multilaterale (waaronder VN-organisaties) en bilaterale donoren hebben UNDP vaak verweten niet in staat te zijn de ambitie op het gebied van coördinatie waar te maken. Dit is in niet onbelangrijke mate ook het gevolg van de opstelling van de betreffende (andere) donoren zelf, zoals aangegeven in de notitie "De kwaliteit van de VN als kanaal voor ontwikkelings-samenwerking" (september 1999). Bilaterale donoren hebben UNDP nooit consistent ondersteund. De andere organisaties binnen het VN-systeem gingen tezelfdertijd grotendeels hun eigen weg zonder acht te slaan op de coördinerende taak van UNDP. Zij waren daar ook toe in staat dankzij financiële bijdragen van bilaterale donoren. Dit alles is er, naast onvoldoende kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit van UNDP, de oorzaak van dat de VN (en vooral UNDP) een te geringe positie had om coördinatie van operationele ontwikkelingssamenwerking op landenniveau af te dwingen.

UN Development Assistance Framework (UNDAF)

Op aandrang van lidstaten en donoren zijn de zogenaamde Track 1 en 2 hervormings-voorstellen van de Secretaris-Generaal van de VN aanzet geweest tot verbetering van de interne VN-coördinatie op landenniveau. Daartoe is allereerst de zogenaamde Common Country Assessment (CCA) ingesteld, die voor alle in een land actieve VN-organisaties leidend is. De CCA analyseert de behoeftes van het land die door aanwezige VN-organisaties kunnen worden opgepakt. Vervolgens wordt door alle VN-organisaties samen, in overleg met de regering van het betrokken land, een United Nations Development Assistance Framework (UNDAF) opgesteld, dat aangeeft welke werkzaamheden door de verschillende VN-instellingen in het kader van de CCA-analyse het beste kunnen worden uitgevoerd.

CCA en UNDAF zijn zeer belangrijk als intern afstemmingsinstrument binnen de VN familie. Het is een belangrijk instrument voor de VN om de nationale ontwikkelingsstrategie , die steeds vaker via een PRSP wordt geformuleerd, op coherente wijze vorm te geven. Overigens maken Wereldbank en IMF vaak deel uit van het landenteam dat een UNDAF opstelt.


2. De Bretton Woods-instellingen (Wereldbank en IMF)

Wereldbank

De Wereldbank dwingt zowel door (vrijwel) universeel lidmaatschap alsmede door de omvang van haar activiteiten in veel landen een impliciete vorm van coördinatie af. Aangenomen mag worden dat vrijwel alle andere donoren zich op de hoogte stellen van de Wereldbank portfolio en de analyses zoals vervat in de 'Country Assistance Strategy' (CAS) en dat zij daar vervolgens in meerdere of mindere mate rekening mee houden. Hierdoor verkeert de Wereldbank vaak in een goede uitgangspositie om ook op formele wijze de hulp te coördineren. Dit resulteerde in het midden van de zestiger jaren tot het 'Consultative Group' (CG)-mechanisme.

De "klassieke" CG vindt plaats buiten het ontvangend land en wordt voorbereid op basis van uitgebreide informatie over het ontwikkelingsproces in het betrokken land, waarbij, geheel in Wereldbanktraditie, macro-economische en financiële analyses een vooraanstaande rol spelen. Het uitlokken van financiële toezeggingen door de aanwezige donoren is, evenals bij de RT's, een belangrijke doelstelling. Een verschil met de RT's is dat de Wereldbank gemaakte afspraken in belangrijke mate zelf financieel kan ondersteunen, waardoor follow-up een minder groot probleem is dan bij de RT's. Recentelijk is het belang van de "klassieke" CG voor fondsenwerving afgenomen. Een positieve ontwikkeling is dat CG's in toenemende mate in het betrokken land plaats vinden en onder co-voorzitterschap van het land staan.

De wijze van opereren van de Wereldbank is niet vrij van kritiek, hetgeen kan worden geïllustreerd met het beeld van de olifant die louter door zijn gewicht domineert en zijn gedrag niet behoeft aan te passen aan andere dieren. Niet alleen andere donoren maar ook de ontvangende landen hebben soms moeite met de coördinerende rol van de Wereldbank.

Vanaf het midden van de jaren negentig is echter sprake van een doorbraak in de houding van de Wereldbank. Met de erkenning dat 'ownership' één van de belangrijkste elementen is voor duurzame ontwikkeling beschouwt nu ook de Wereldbank coördinatie als de primaire verantwoordelijkheid van het ontvangend land; als alomvattende conclusie van een evaluatie (Drive to Partnership, nov 99) kwam naar voren dat de Bank door ondersteuning van de hulpcoördinatie de ontwikkelingsgemeenschap een dienst heeft bewezen, maar nog veel actie nodig is (ook door de WB) om te bereiken dat het land leider is van het coördinatieproces.

Internationaal Monetair Fonds (IMF)

Het IMF heeft geen eigen rol wat betreft de coördinatie van ontwikkelingshulp. Het mandaat van het IMF omvat o.a. het verschaffen van betalingsbalanssteun en macro-economische advisering. De rol van het IMF in landen is gericht op het verzekeren van macro-economische en financiële stabiliteit. Stabiliteit kan worden gezien als onmisbare randvoorwaarde voor armoedebestrijding. De concessionele kredieten voor lage-inkomenslanden worden door het IMF verschaft onder de 'Poverty Reduction and Growth Facility'(PRGF, vroeger ESAF).

Op het macro-economisch vlak kan wel gesproken worden van een coördinerende rol van het IMF. Het Fonds formuleert namelijk samen met het betreffende land, het macro-economische raamwerk dat afgestemd dient te zijn op het nationale armoedebestrijdingsbeleid. De uitwerking van dit raamwerk werd tot 2000 vastgelegd in de zogenaamde 'Policy Framework Paper' (PFP), maar is inmiddels vervangen door het PRSP. Het PRGF-programma is gebaseerd op deze op nationaal niveau geformuleerde strategie van armoedebestrijding. In de PRGF wordt specifieker ingegaan op de in een PRSP voorgestelde macro-economische en structurele beleidsmaatregelen.

Heroriëntatie op armoedebestrijding en acceptatie van 'ownership' leidden ook bij het Fonds tot veranderingen in de wijze van opereren, onder meer in de wijze waarop interventies worden afgestemd met de Wereldbank, andere donoren en relevante actoren van het maatschappelijk middenveld van het betreffende land. Voor succesvolle maco-economische interventies in arme landen is het IMF hierdoor automatisch ontvankelijker voor en afhankelijker geworden van donoren (omvang hulp), om de mate van 'pijn' van aanpassingsprogramma's en dus hun conditionaliteit te kunnen bepalen.


3. Het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO
Anders dan bij de VN en de Bretton Woods-instellingen heeft het DAC geen universeel lidmaatschap, noch eigen operationele middelen. Het DAC is een commissie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waarvan alleen donoren lid zijn. Het belang van het DAC is om die reden gelegen in wederzijdse consultatie en 'consensus building' op het gebied van coördinatie. Het DAC is daartoe actief op verschillende deelterreinen, waaronder:


- het opstellen van richtlijnen voor effectieve hulpverlening, zoals het formuleren van algemeen bruikbare output-indicatoren voor ontwikkelingssamenwerking;


- het opstellen van regelgeving met betrekking tot aanbesteding van goederen en diensten voor ontwikkelingssamenwerking;


- het leveren van bijdragen aan beleidsontwikkeling en -beoordeling op strategisch niveau, door middel van het organiseren van bijeenkomsten alsmede door het publiceren van 'peer review' rapporten.


- nieuwe initiatieven op het gebied van harmonisatie van procedures; het DAC stelt voor de discussie hierover op drie niveaus te voeren: 1) op donorniveau waarbij het gaat om het harrmoniseren van specifieke onderdelen van regelgeving en procedures door donorinstellingen; 2) op landenspecifiek niveau waarbij het gaat om de wijze waarop institutionele capaciteit in ontvangende landen versterkt kan worden; 3) de ontwikkeling van algemene standaarden voor aanbestedingen, financieel management en de milieutoets.

Op het laatste terrein is nog weinig voortgang geboekt. Door de Wereldbank is daarom nu het harmoniseren van donorregelgeving op de agenda van de voorjaarsvergadering geplaatst. Zij volgt het DAC initiatief en pleit voor een geïntegreerde aanpak, die door alle relevante 'stakeholders' wordt geïmplementeerd en geaccepteerd.

Omdat er geen eigen programma's in het geding zijn kan het DAC vrijelijk adviseren inzake de meest doelmatige wijze van uitvoering van ontwikkelingssamenwerking. Geconstateerd moet echter worden dat het soms lang duurt voordat goede ideeën, geaccepteerd in DAC-verband, door donoren daadwerkelijk worden uitgevoerd. Zo werd in DAC-verband aangestuurd op een centrale rol in het coördinatieproces van de ontvangende landen zelf, lang voordat de 'ownership'-discussie in bijvoorbeeld Wereldbank-verband losbarstte. Een nadeel is dat het DAC uitsluitend de stem van de donoren vertegenwoordigt binnen de internationale ontwikkelingsarchitectuur. Het DAC is zich bewust van deze positie en spant zich in de ontwikkelingslanden bij zijn werk te betrekken.


4. De Europese Commissie

Omdat de bilaterale OS-programma's en het communautaire OS-programma naast elkaar bestaan en het Europese integratieproces zich verdiept, bestaat behoefte aan interne EU-coördinatie. Tevens kan coördinatie een bijdrage leveren aan het vermijden van duplicatie en aan een coherenter beleid.

Gegeven de complexiteit en de fragmentatie van het proces van beleidsformulering binnen de EU zijn in een richtlijn (1998) 'aanwijzingen' met betrekking tot operationele coördinatie in het veld vastgelegd. De ambassades van de lidstaten en de vertegenwoordigingen van de Commissie worden geacht regelmatig overleg te voeren en informatie uit te wisselen over hun activiteiten en beleidsvoornemens. In januari 2001 zijn nieuwe richtlijnen aangenomen. Deze gaan uit van principes waar Nederland de nadruk oplegt. Zo is in de richtsnoeren duidelijk aangegeven dat het initiatief bij coördinatie vanuit het ontvangende land moet komen en niet opgelegd mag worden van buiten. Momenteel is het ontvangende land niet altijd even intensief betrokken bij het coördinatieproces. Nederland heeft in EU-verband op verschillende niveau's en bij verschillende gelegenheden het belang van een leidende rol van het partnerland benadrukt. De richtsnoeren geven ook aan dat coördinatie niet tot de creatie van een extra ambtelijke laag mag leiden. Nog steeds wordt vaak te veel tijd van partnerlanden in beslag genomen door bureaucratische exercities en bemoeienissen van donoren als de EU waar de ownershipgedachte haaks op staat. Nederland pleit in EU-verband voor meer ownership, partnership en flexibiliteit terzake en wenst aansluiting bij het ontwikkelingsraamwerk van het land. In dat kader zal het samenwerkingsprogramma van de Commissie, neer te leggen in een 'Country Strategy Paper', altijd in de context van de beleidsstrategieën (PRSP) van het land moeten worden geplaatst. Nederland hecht bovendien zeer aan "brede" coördinatie, door betrokkenheid van meer dan alleen EU-donoren (met name de IFI's en gelijkgezinde bilateralen die geen EU-lid zijn). Nederland verwelkomt in dit licht de thans voorliggende mededeling van de Commissie inzake EU/VN relaties, die uitvoering aan deze brede coördinatie tracht te geven. Tevens steunt Nederland de herziening van de Financiële Verordening, die het raamwerk schept voor betere samenwerking tussen de EU en de internationale organisaties, met name de VN.

Tenslotte dient opgemerkt te worden dat de kwaliteit en de taakopvatting van de EU-delegaties sterk verschilt. Een kleine interne enquête naar de relaties tussen de EU-delegaties en de Nederlandse ambassades in een aantal partnerlanden leert dat de rol die de EU ter plekke ten aanzien van de operationele coördinatie speelt sterk wisselt. De Commissie is thans in een reorganisatieproces verwikkeld, waarbij onder meer getracht wordt verdere decentralisatie van bevoegdheden naar het veld te bewerkstelligen. Nederland is van mening dat er een relatie bestaat tussen de kwaliteit van de EU-delegatie en de mogelijkheid een rol te spelen bij het coördinatieproces. De noodzaak van verdere hervormingen binnen de Commissie wordt derhalve door Nederland onderstreept.


5. Utstein overleg

Sinds twee jaar vormt de samenwerking in de zogenaamde Utstein-groep een belangrijk instrument voor meer invloed van gelijkgezinde donoren op het internationale OS-beleid van IFI's en VN-organisaties. De groep is opgericht door de vier ministers van ontwikkelingssamenwerking van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Noorwegen en Nederland. Zij overleggen regelmatig over relevante onderwerpen (globalisering, coherentie, coördinatie, PRSP, PRGF, harmonisatie procedures, ontbinding) die op de internationale ontwikkelingsagenda staan en bepalen gezamenlijk de te volgen tactiek in relevante fora. De Utstein-landen volgen de implementatie van het PRSP-proces op de voet en wisselen hierover onderling informatie uit. Ook wordt overlegd over voorwaardenscheppende assistentie bij dit proces. Er wordt samengewerkt in het veld ter ondersteuning van het PRSP kader. In dit verband heeft een bezoek van de vier Utstein-ministers aan Tanzania plaatsgevonden, waar onder leiding van de Tanzaniaanse overheid een gezamenlijk proefproject inzake verregaande samenwerking in de gezondheidszorg is opgezet. Andere landen en sectoren zullen volgen, hetgeen de gewenste coördinatie en coherentie per land en sector tot concrete uitwerking brengt. De ervaring leert dat dergelijke Utstein-initiatieven, beter in een kleiner verband beginnen dan wachten tot iedereen zover is, door anderen worden nagevolgd. Is op het gebied van de beleidscoördinatie de samenwerking binnen Utstein al ver gevorderd, welke sinds kort worden vastgelegd in gezamenlijk opgestelde 'key-sheets' voor beleidsmakers, op andere terreinen moeten concrete resultaten nog worden bereikt. Deze omvatten onder meer de harmonisatie van procedures, vergaande ontbinding van de hulp, aanbestedingsregels en onderlinge afstemming beoordelingskaders van organisaties.

III Regionale en sectorale coördinatie van hulp

Deze notitie richt zich met name op de ontwikkelingen en beleidsopties ten aanzien van brede internationale coördinatie op landenbasis. Allerlei andere vormen van sectorale en regionale coördinatie kunnen worden gezien als waardevolle toevoegingen. Hierna volgt een beknopte beschrijving van enkele van de voornaamste voorbeelden.


1. Regionale coördinatie


Regionale afstemming geschiedt op grond van de behoefte om grensoverschrijdende onderwerpen beter te kunnen aanpakken en dat resulteert al snel in meer strategische afstemming. De rol van ontvangende landen is wisselend. Sommige regionale coördinatie-vormen hebben het karakter van donorcoördinatie, waarbij ontvangende landen soms een vrij passieve rol spelen. Een afgeleide vorm van regionale coördinatie vindt plaats binnen de regionale VN-commissies, waarin regeringen van ontvangende landen gezamenlijke activiteiten overeenkomen en die vervolgens aan donoren ter financiering voorleggen.

Strategic Partnership with Africa (SPA)

Nederland heeft een actieve inbreng in het SPA , dat een bijzonder interessant coördinatieforum is waarin multilaterale en bilaterale donoren zijn vertegenwoordigd om ten aanzien van macro- en financieel-economisch beleid een gezamenlijke strategie te ontwikkelen en uit te voeren. De Nederlandse inzet daarbij is versterking van de armoedefocus van programma's die door SPA worden gesteund en verbetering van hulp via selectiviteit, vernieuwde conditionaliteiten, sectorprogramma's en 'public finance management'. Het SPA is een goed voorbeeld van coherentie van het bilaterale en multilaterale beleid.

In de SPA-5 periode, die loopt van 2000-2002, ligt de focus op vier onderwerpen:

Monitoring van (macro)economische ontwikkeling. Binnen dit kader valt ook de Nederlandse bijdrage aan macro-economische stabiliteit door middel van betalingsbalanssteun, begrotingssteun en schuldverlichting;

Onderzoek naar indicatoren voor groei en inkomensverdeling;

Monitoring en bevordering van de institutionalisering van het PRSP-proces in Afrikaanse landen. De PRSP wordt beschouwd als het raamwerk voor armoedebestrijding en donorcoördinatie;

Harmonisatie van beoordelingskaders voor 'Public Finance Management' in Afrika;

Onderzoek naar de kwaliteit van sectorprogramma's en de mate waarin donoren overgaan tot gecoördineerde 'basketfunding' en begrotingssteun.

African Capacity Building Foundation (ACBF)

Het ACBF, opgericht in 1991 met steun van onder meer Nederland, heeft tot doel de opbouw van de institutionele capaciteit in Afrika o.a. op het gebied van macro-economische analyse en beleid. Het ACBF is een organisatie met potentieel en een groeiend aantal gecommitteerde partners waaronder steeds meer Afrikaanse. Naast financiering van concrete projecten ter institutionele versterking heeft het ACBF in toenemende mate een strategische rol ten behoeve van de capaciteitsopbouw in Afrika. Het ACBF wil en dient nauw samen te werken met andere organisaties op dit gebied en is steeds succesvoller in het betrekken van meerdere partners bij haar activiteiten. De samenwerking met SPA, moet worden versterkt en is met name van belang op het terrein van 'Public Finance Management' en voor de koppeling van de plannen van ACBF op het terrein van capaciteitsopbouw aan het onderzoek van SPA op dat gebied.

Club du Sahel

De Club du Sahel is een overlegorgaan voor de coördinatie van de hulp in de Sahelregio. Zij komt bijeen in Parijs en is voor Nederland onder meer van belang vanwege het coördinatie-experiment in Mali, de zogenaamde 'Revue de l'aide'. Hierbij wordt gestreefd naar een vorm van integrale coördinatie op landenniveau onder leiding van het land zelf. Nederland is tot medio 2002 voorzitter van deze club. In Mali heeft dit geresulteerd in zoveel mogelijk gezamenlijk opgezette sectorale programma's, waarbij de donoren met een gezamenlijk fonds werken dat onder beheer staat van de Malinese autoriteiten.

De regionale ontwikkelingsbanken

De regionale ontwikkelingsbanken -de African Development Bank (AfDB), de Asian Development Bank (AsDB), de Interamerican Development Bank (IDB) en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)- spelen een eigen, meer aan de regionale context ontleende, rol. De vaak intensievere banden met de regionale leden kunnen bij de coördinatie op nationaal niveau een voordeel zijn. Dit voordeel wordt niet in alle gevallen waargemaakt. De AfDB en in mindere mate de AsDB spelen geen grote rol in coördinatie en met name de AfDB onttrekt zich veelal aan coördinatiefora. Dit heeft te maken met de beperkte interne capaciteit en het ontbreken van veldkantoren. De AsDB heeft soms de neiging om solistisch op te treden zonder afstemming met andere donoren, juist vanwege de relatief sterke capaciteit en de rol van donorland Japan. De IDB daarentegen heeft binnen de eigen regio een coördinerende rol die in andere delen van de wereld (met name in Afrika) vaak door de Wereldbank wordt vervuld. De AfDB en AsDB hebben toegezegd de PRSP's als basis voor hun landen strategieën te gebruiken; zij hebben samenwerkingsverbanden met de Wereldbank gesloten en zijn bezig lokale kantoren te openen.


2. Sectorale coördinatie


Sectorale coördinatie vindt plaats zowel op landenniveau als op hoofdkwartierniveau. In het eerste geval gaat het meestal om praktische, operationele coördinatie onder leiding van het land zelf. Sectorale coördinatie leidt tot zogenaamde 'Sector Wide Approaches' (SWAP's). Voor de uitvoering van deze benadering is een goede "sequencing" van nationale ontwikkelingsstrategie (PRSP) naar sectorale doelstellingen een vereiste, waarbij per sector overeenstemming dient te bestaan over de analyse van de belangrijkste problemen, de te volgen aanpak en door welke instantie (decentralisatie van bestuur). Voor de inzet van middelen veronderstelt de SWAP dat de donoren met het ontvangende land tot vergaande samenwerking komen, waar mogelijk in de vorm van begrotingssteun onder meer op basis van "basket-funding", het gebruiken van een gezamenlijke rekening voor de financiering van activiteiten. Dit veronderstelt een flexibele inzet van hulpmiddelen, bij voorkeur ontbonden, en mogelijk aangevuld met gerichte technische/institutionele assistentie. Dit laatste ter versterking van de locale managementcapaciteit in de sector en dus vooral ondersteunend en faciliterend voor de uitvoering van de sectorale programma's. Nederland doet dit al bilateraal via de sectorale benadering (SB) in alle 21 ontwikkelingssamenwerkingslanden en met Utstein-partners in Tanzania (experiment in sector gezondheidszorg). De meeste andere donoren onderschrijven weliswaar de uitgangspunten voor SB, maar eigen beleidsprioriteiten, identiteit, procedures en verantwoordingen, verhinderen in de meeste gevallen nog een flexibele inzet van hun middelen. NB: ook Nederland heeft bepaalde eigen beleidsprioriteiten en beheersmatige eisen.

Mondiale (multilaterale) sectorale coördinatie vindt plaats in geval van landoverstijgende aangelegenheden en is daardoor van meer strategische aard, maar zeker niet zonder praktisch belang (lessons learned). Voor deze afstemming binnen een sector zijn de gespecialiseerde VN-organisaties in beginsel bij uitstek geschikt. Het resultaat is evenwel wisselend. Op sociaal terrein (ILO) en in de gezondheidssector (WHO) zijn positieve ontwikkelingen gaande. Op het gebied van onderwijs (UNESCO) blijft de VN echter nog steeds achter. Niettemin wordt internationaal de roep luider om een sterkere coördinerende rol van de VN-instellingen, in het bijzonder UNDP, wanneer de institutionele capaciteit van het land zelf daartoe ontbreekt.

Netwerk-allianties

Netwerk-allianties geven een nieuwe dimensie aan thematische en/of sectorale coördinatie. Het gaat daarbij om het verbinden van activiteiten op cruciale beleidsterreinen van meerdere (multilaterale en andere) organisaties. Trekkers van netwerk allianties zijn in de regel internationale organisaties. De Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) en de Consultative Group for the Poor (CGAP) zijn door de Wereldbank opgezette allianties, die tot doel hebben meer middelen en kennis te genereren voor respectievelijk landbouwkundig onderzoek ten behoeve van ontwikkelingslanden en kleinschalige kredietverstrekking. Binnen de Global Alliance for Vaccines and Immunizations (GAVI
),
ook een initiatief van de Wereldbank, werken UNICEF, de WHO en de Wereldbank samen op het terrein van vaccinatie en immunisatie, naast vertegenwoordigers van de particuliere sector, donoren en ontvangende landen. Met dit initiatief is geen nieuwe organisatie in het leven geroepen, maar is getracht een netwerkalliantie te creëren waarin alle betrokkenen participeren. Binnen de Wereldbank, maar ook elders wordt gewerkt aan voornemens om dit veelbelovende concept van netwerkallianties, ook een vorm van sectorale coördinatie, verder uit te werken.

Sectoroverstijgende Onderwerpen

Het 'Integrated Framework for Trade Related Technical Assistance for Least Developed Countries'(IF) is een unieke vorm van multilaterale afstemming en samenwerking tussen UNDP, WTO, UNCTAD, ITC, Wereldbank en IMF. De bedoeling van dit samenwerkings-verband is allereerst het inventariseren van de behoefte aan technische assistentie op het gebied van handelsaangelegenheden en vervolgens het organiseren van die assistentie. Uit een evaluatie in 2000 bleek dat deze bedoelingen onvoldoende van de grond kwamen vanwege te gering 'ownership' bij de betrokken landen. Daarom is recentelijk een koerswijziging doorgevoerd waarbij het accent komt te liggen op de inbedding van de handelsgerelateerde TA in de ontwikkelingsstrategieën die ontwikkelingslanden opstellen in kader van PRSP- of UNDAF.

UNAIDS (een coalitie van UNDP, UNESCO, UNDCP, UNICEF, Wereldbank, WHO en UNFPA) is een goed voorbeeld van samenwerking rond een specifiek sectoroverstijgend mondiaal probleem en is dus feitelijk geen vorm van sectorale samenwerking. De HIV/AIDS problematiek raakt veel ontwikkelingslanden diep en manifesteert zich in een reeks van sectoren en onderwerpen. Voor een betekenisvolle internationale actie op dit front is een dergelijk breed samenwerkingsverband derhalve onontbeerlijk.

IV Coördinatie en ownership: Poverty Reduction Strategy Paper

Eerder werd al aangegeven dat de laatste ontwikkelingen op het gebied van coördinatie van hulp bepaald hoopgevend zijn. Dat heeft vooral te maken met de incorporatie van het beginsel van 'ownership'. In deze sectie zal een beschrijving worden gegeven van het meest aansprekende nieuwe instrument: het in 1999 geïntroduceerde concept "Poverty Reduction Strategy Paper".

Op de jaarvergadering van IMF en Wereldbank van 1999 werd het PRSP concept geïntroduceerd en door het 'Development Committee' en het 'International Monetary and Financial Committee' aanvaard als instrument voor armoedebestrijding en ontwikkeling. De directe aanleiding hiervoor was de noodzaak een instrument te vinden om door HIPC-schuldverlichting vrijgekomen extra middelen controleerbaar en effectief te besteden aan armoedebestrijding. Immers, dat baten voortvloeiend uit schuldverlichting aan andere dan voor armoedebestrijding gerelateerde zaken zouden worden uitgegeven werd politiek onverkoopbaar en onwenselijk geacht. Daarom werd voorgesteld om op basis van een door betrokken landen zelf opgestelde, gedetailleerde en alomvattende armoedebestrijdingsstrategie te bepalen of de verwachting gerechtvaardigd was dat eventuele extra middelen uit schuldverlichting de juiste bestemming zouden vinden. Een PRSP is een nationaal ontwikkelingsplan waarin de doelstellingen ten aanzien van macro-economische stabiliteit, groei en armoedebestrijding geïntegreerd zijn. Een PRSP zal derhalve kwantificeerbare mijlpalen moeten omvatten, die het mogelijk maken om de vooruitgang vast te stellen bij het bereiken van de nationale ontwikkelingsdoelstellingen inclusief de landenspecifieke voortgang op de 'International Development Goals' (IDG's). Naast partnership zijn ownership, participatie en institutionele ontwikkeling de dragende principes van het PRSP-concept.

De formule van PRSP, een nationaal geschreven strategiedocument als basis voor internationale interventies, sloeg aan bij de aanwezige bewindslieden op de jaarvergadering. Al snel werd de functie van het PRSP verbreed. Het werd niet alleen een voorwaarde voor verkrijging van HIPC-schuldverlichting, maar ook basis voor financiering uit IDA , de zachte leningsfaciliteit van de Wereldbank en het PRGF, de opvolger van de IMF-faciliteit ESAF. Een PRSP neemt derhalve de rol over van het door IMF en Wereldbank gezamenlijk opgestelde 'Policy Framework Paper' en dient om die reden dus ook het macro-economisch beleidsraamwerk te omvatten. Het PRSP wordt door de Internationale Financiële Instellingen gebruikt als basis voor hun landenstrategieën; de 'Country Assistance Strategy' (CAS) van de Wereldbank is derhalve een 'business plan' voor de eigen interventies in een ontwikkelings-land geworden, gebaseerd op een PRSP.

Een toenemend aantal bilaterale donoren (incl. de EU) heeft reeds aangegeven het PRSP als kader voor de eigen OS-interventies te willen gebruiken. Het blijft voorlopig nog wel de vraag in hoeverre donoren ook daadwerkelijk hun projecten en programma's zullen herzien om deze af te stemmen op de PRS van het betreffende land.

Van cruciaal belang bij een PRSP is het proces waarlangs het document tot stand dient te komen. PRSP-'ownership' van het ontvangend land vereist niet alleen een committering van de regering, maar tevens expliciete incorporatie van de resultaten van consultaties met alle relevante maatschappelijke groeperingen binnen het land. Aan het eind van het formuleringsproces zou er een armoedebestrijdingsstrategie op tafel moeten liggen die zowel door brede lagen van de bevolking als ook door de regering wordt gedragen. Ownership krijgt vorm door het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij beleidsvorming en uitvoering. Een goed ontwikkelde autonome en pluriforme NGO-gemeenschap op nationaal niveau is daarom van groot belang. De "Noordelijke", dus ook de Nederlandse, NGO's spelen een belangrijke rol bij de maatschappijopbouw in ontwikkelingslanden.

Het zal duidelijk zijn dat een PRSP niet alleen een functie heeft voor het land zelf, maar ook voor de internationale ontwikkelingsgemeenschap. De nationale plannen voor armoedebestrijding zijn de basis voor beleidsmatige èn praktische coördinatie tussen donoren en ontvangend land. Puur nationaal ownership kan daardoor wel enigszins beperkt worden, aangezien ook voldaan moet worden aan technische en inhoudelijke verlangens van externe partijen. Wanneer de internationale gemeenschap het realiteitsgehalte of de haalbaarheid van een PRSP in twijfel trekt zal financiering van de strategie onvolledig blijven en uitvoering op zijn best slechts ten dele mogelijk zijn. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat een nationale PRSP, vergezeld van een kwaliteitsbeoordeling van IMF- en Wereldbankstaf, eerst door de Raden van Bewindvoerders van beide Bretton Woods-instellingen als 'bevredigend' bestempeld moet worden, voordat Wereldbank en IMF overgaan tot het verschaffen van IDA- en PRGF-kredieten.

Het PRSP-concept tracht op het scharnierpunt van ownership en conditionaliteit een nieuwe balans te vinden. Enerzijds ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de opstelling bij het land zelf, anderzijds dient aan technische en inhoudelijke vereisten van internationale (in casu Bretton Woods-instellingen) voldaan te worden. Een complicerende factor is, zoals gezegd, dat het veel ontwikkelingslanden ontbreekt aan institutionele capaciteit om aan alle eisen van een bevredigende PRSP te voldoen. Om die reden zal vaker een beroep gedaan moeten worden op soms langdurige technische assistentie van donorzijde, hetgeen het ownership-gehalte kan verlagen. E.e.a. onderstreept dat van alle kanten tact en invoelingsvermogen vereist zal zijn wil het ownership van PRSP's niet opnieuw ontaarden in een nieuw voorbeeld van lippendienst van ontvangende landen aan armoedebestrijding ten einde financiële middelen los te krijgen.

Een PRSP heeft voor ontvangende landen de potentie een krachtig eigen instrument voor de coördinatie van ontwikkelingshulp te worden. Een factor van belang hierbij is afstemming door ontwikkelingspartners van elkaars analytisch werk. De formulering van een PRS met breed draagvlak onder alle partners vereist enige overeenstemming in de analyse van de economische en armoedesituatie van het land, op zowel macro- als sectorniveau. De Wereldbank en het IMF coördineren reeds voor een deel het analytische werk ten aanzien van macro-economisch en structureel beleid, inclusief het bevorderen van groei, maar voor het overige bestaan vaak verschillende inzichten onder de ontwikkelingspartners. Dankzij de nadruk op partnerships in het PRSP-proces wordt hierin wel verbetering aangebracht. Zo heeft de VN haar CCA voor Tanzania achterwege gelaten en is afgegaan op de Wereldbank 'Economic and Sector Work' analyse. Ook de 'Country Financial Accountability Assessment' van de Wereldbank, een beoordeling van de financiële beheerssituatie, wordt gaandeweg door meer bilaterale donoren als basis gezien voor hun eigen beleid.

De belangrijkste factor in het coördinatie potentieel van een PRSP blijft echter het ownership van het land. De interim-PRSP's waren in een aantal gevallen voorbeelden van 'donorship' in plaats van ownership, mede vanwege de tijdsdruk die het HIPC-initiatief op het proces zette. De mate van ownership is dus cruciaal en staat centraal in de Nederlandse visie op het PRSP van een land. Naar verwachting zal ownership sterk variëren per land, maar zal het beter zijn voor de volwaardige PRSP's dan voor de interim-PRSP's. In ieder geval geldt, dat hoe geloofwaardig een PRSP is, hoe moeilijker het zal worden voor individuele donoren, inclusief de internationale organisaties, om voorbij te gaan aan de daarin opgenomen prioriteiten. Inmiddels hebben 31 landen een (interim)PRSP geformuleerd.

V Nederlandse visie: coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking


1. Appreciatie laatste ontwikkelingen t.a.v. coördinatie

De geschetste ontwikkelingen aangaande PRSP zijn door Nederland enthousiast verwelkomd. De combinatie van ownership, geïntegreerde armoedestrategie en verregaande afstemming met alle betrokkenen weerspiegelt de beginselen in het Nederlandse OS-beleid. Kort gezegd houdt dit beleid in dat onder leiding van het ontvangende land in een bepaald aantal sectoren wordt gestreefd naar financiering van beleid. Het PRSP-concept beantwoordt aan het Nederlandse streven de beperkte institutionele capaciteit van ontvangende landen te ontlasten door zo veel mogelijk donorspecifieke landenanalyses en
-interventies te vervangen door één alomvattende aanpak van het ontvangend land zelf. Kortom: in plaats van dertig gedetailleerde landenstrategieën ter ondersteuning van dertig ontwikkelingsrelaties, één strategie met daaraan opgehangen dertig plannen voor deeluitvoering.

Om aan te geven dat het PRSP wat dit betreft een grote stap vooruit is, heeft Nederland de daad bij het woord gevoegd en als één van de eerste bilaterale donoren het PRSP ook tot basisrichtlijn voor de eigen bilaterale hulp gemaakt. Het PRSP incorporeert de prioriteiten voor alle sectoren die voor armoedebestrijding van belang zijn, incl. een indicatie van de daartoe benodigde financiële middelen (extern en intern), waarbij het ontvangend land achter het coördinatiestuur hoort te zitten. Laat dat nog te wensen over, dan behoort dat te worden mogelijk gemaakt door de ontwikkelingspartners. Het PRSP beoogt de verschillende financiers van ontwikkelingssamenwerking en de direct belanghebbenden van het ontvangend land met elkaar in dialoog te brengen om zo tot partnership en samenwerking te komen. Een PRSP tracht daaraan uitwerking te geven door middel van een concrete, actiegerichte strategie.

Voor de implementatie is een grote mate van samenwerking van een reeks van verschillende organisaties nodig, die alleen tot stand kan komen als er genoeg politieke wil bij alle deelnemers bestaat. Dat houdt voor de donorzijde in dat door eigen politieke en economische belangen geïnspireerde ontwikkelings-agenda's tot het verleden zouden moeten gaan behoren, en voor ontvangende landen dat ownership vertaald moet worden in politiek committent en institutionele capaciteit. Vooruitgang is hier aan donorzijde geboekt bij recente pogingen tot harmonisatie van procedures en praktijken in DAC en SPA verband. In meerdere landen, met als duidelijkste voorbeelden Uganda en Ghana, valt een toename van ownership en capaciteit te constateren. Tussen de Nederlandse medefinancieringsorganisaties (MFO's) en de ambassades in de 17+4 landen wordt al regelmatig coördinerend overleg gevoerd; dat overleg wordt in de komende tijd uitgebreid naar de overige landen waarmee Nederland een thematische OS-relatie onderhoudt.


2. Nederlands beleid: coördinatie van middelen voor ontwikkelingssamenwerking

Dankzij, in de praktijk tot nu toe vooral, PRSP zijn er nu instrumenten die het in principe mogelijk maken om ontvangende landen zèlf de verantwoordelijkheid te laten dragen en de noodzaak voor specifieke projectmatige donorinterventies overbodig maken. De nadruk in ontwikkelingssamenwerking is daarmee verschoven naar het financieren van de uitvoering van goed beleid van eigen bodem. Ontvangende regeringen, maatschappelijke groeperingen en donoren dienen daarover brede consensus te bereiken, alsmede over de wijze en de voorwaarden van financiering. Dat is wat wordt verstaan onder 'coördinatie van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking'. Het is deze vorm van coördinatie die Nederland middels bilaterale en multilaterale beleidsinitiatieven zal trachten te bewerkstelligen.

De uitdaging is nu de voorwaarden te creëren waarin de instrumenten ook goed kunnen functioneren. Allereerst moet een PRSP daadwerkelijk volgens de nu voorliggende principes tot stand worden gebracht. Dat wil zeggen: geen compromissen ten aanzien van ownership, consultatieprocedures of armoedefocus. Tekortkomingen op technisch en inhoudelijk gebied zijn echter evenzeer fnuikend. Het probleem is dat juist vanwege de bestaande ontwikkelingsproblemen veel landen die met het PRSP-raamwerk in zee gaan geen afdoende institutionele capaciteit hebben om aan al deze verwachtingen te kunnen voldoen. De Nederlandse inzet is de coördinatie door de ontvanger te faciliteren d.m.v. samenwerking met maximaal aantal betrokken donoren (ten behoeve van institutionele versterking)en via gerichte inzet van eigen middelen in met name de 17+4 landen. Voor veel landen zal assistentie nodig zijn bij het opzetten van instituties die in staat zijn relevante data te vergaren en te analyseren. Voor de uitvoering van dit type van voorwaardenscheppende technische assistentie kan worden gekeken naar een combinatie van de kennis en vaardigheden die bij DAC, ACBF, Wereldbank en UNDP te vinden zijn.

Een ander aspect is dat begrotingssteun in het kader van een ontwikkelingsstrategie alleen maar kan worden gegeven bij een gezonde financiële beheerstructuur en een transparant begrotingsproces. Voor de donoren, inclusief Nederland, geldt dat verantwoording wordt afgelegd over de wijze waarop ontwikkelingsgelden worden besteed. Veel ontwikkelingslanden kampen echter met een uiterst zwakke financiële structuur, waarin transparantie van het begrotingsproces vaak ver te zoeken is. Eisen ten aanzien van verantwoording over begrotingssteunmiddelen, dienen in overeenstemming te zijn met zowel de behoeften aan donorzijde als capaciteiten aan ontvangende zijde. Ter versterking van de financiële beheersstructuur zal vaak voorwaardenscheppende technische assistentie nodig zijn.

Duidelijk is dat het PRSP concept alleen kans van slagen heeft als dit internationaal breed ondersteund wordt. Dat is geen sinecure. Op grond van politieke en economische overwegingen hebben enkele grote bilaterale donoren de neiging zich aan de coördinerende rol van een PRSP te onttrekken. Aan de andere kant hebben enige multilaterale instellingen de neiging zichzelf als de initiator van coördinatie te zien en zijn op die gronden soms terughoudend zich bij andere initiatieven aan te sluiten. Nu het PRSP concept inderdaad ingang lijkt te vinden in een brede kring van bi- en multilaterale ontwikkelingsorganisaties, zal meer dan ooit de nadruk op de hoofdrol van het ontvangende land moeten worden gelegd. De bijdragen van Wereldbank en IMF horen daarbij van dienstverlenende aard te zijn, wil de indruk vermeden worden dat de Bretton Woods-instellingen meer 'ownership' hebben dan het ontvangende land. Nederland benadrukt daarbij dat een PRSP voor alle partijen het uitgangspunt moet zijn. Het wordt gebruikt als referentiekader voor de eigen bilaterale assistentie en Nederland is bereid voor coördinatie "in te leveren" (procedures, zichtbaarheid, etc). Aangezien met betrekking tot harmonisatie van procedures nog veel moet worden gedaan, zal dit punt door Nederland nadrukkelijker aan de orde worden gesteld tijdens de verschillende (jaar)vergaderingen van internationale instellingen als WB/IMF, VN en regionale ontwikkelingsbanken.

Nederland probeert door actieve steun aan het ontwikkelingsraamwerk van PRSP in alle relevante internationale fora -in samenwerking met de Utstein-groep- de acceptatie daarvan verder te vergroten. Steeds meer ontwikkelingslanden, bijna de helft van de armste landen (MOL's), hebben inmiddels een vastgesteld (interim-)PRSP, als strategisch beleidskader omarmd; in die eigen strategieën van die landen ligt het aangrijpingspunt voor zowel het binnenlands ontwikkelingsbeleid als voor externe interventies. De PRSP's zijn geen deeloplossing maar een plan waarin elk land de internationale ontwikkelingsdoelstellingen vertaalt naar de eigen situatie. Die plannen zijn geen blauwdruk, maar wel bepalend voor in welke richting het land zijn groei en duurzame ontwikkeling zoekt op basis van een goede diagnose waar de kracht zit en waar de pijn, en welke keuzes gemaakt moeten worden. Daarbij staat voorop dat de ontvangende landen zelf verantwoordelijk zijn voor de toepassing van dit mechanisme, dat ze in eigen land breed gedragen worden en dat ze tot meer efficiënte ontwikkelingssamenwerking en dus tot meer ontwikkeling leiden. Dit is niet gemakkelijk, maar wel haalbaar als we ons ervoor inzetten. Het moment is nu zeer geschikt, gezien de gegroeide internationale consensus over de ontwikkelingsdoelstellingen en aanpak om tot resultaten te komen. Daarvoor zal ons ambitieniveau en dat van onze partners (andere donoren en ontvangende landen) moeten worden verhoogd, in het bijzonder op het gebied van betere coördinatie en harmonisatie van de middelen om de effectiviteit van de hulp te verhogen.

o-o-o

Kenmerk
Blad /1

===