Alternatieve energiebronnen worden stiefmoederlijk behandeld

Europese petrosubsidies voor Franse oliereuzen


1. Inleiding
In de periode '75 - '98 kregen de Franse oliereuzen meer dan een derde van de petrosubsidies. De Commissie wijt deze relatief hoge steun aan "het sterke Franse netwerk van diensten- en toeleveringsbedrijven". Europarlementslid Bart Staes (VU&ID) vermoedt dat het politieke netwerk minstens zo belangrijk was bij de toekenning van petrosubsidies ten belope van 10,9 miljard frank. Bovendien kwam twee derde van deze steun terecht bij de Groupement Européen de Recherches Technologiques sur les Hydrocarbures, een economische belangengemeenschap rond Elf Aquitaine en Totalfina.

Tussen '75 en '98 heeft de Commissie 30 miljard frank subsidies gegeven aan Europese olie-, gas- en steenkoolproducenten voor bijna 1.000 afzonderlijke onderzoeksprojecten. De financiële steun was een reactie op de oliecrisis van '73 en beoogde de snelle ontwikkeling van de Noordzee tot een rendabel oliewingebied. Europa was toen voor 90 procent van de oliebevoorrading afhankelijk van het Midden-Oosten. De petrosubsidies moesten worden terugbetaald bij commerciële exploitatie. Dit gebeurde uiteindelijk met ongeveer 30 procent van de steun.

De projecten in de sector koolwaterstoffen beogen volgens Europees commissaris Loyola de Palacio allemaal hetzelfde doel: de veilige, schone, efficiënte en betaalbare opsporing, productie, transport en opslag van koolwaterstoffen. Oorspronkelijk waren de inspanningen gericht op kostenverlagingen teneinde de binnenlandse productie en dus de continuïteit van de voorziening voor de Gemeenschap te bevorderen. Naderhand werden de doelstellingen verruimd, vooral sinds de jaren negentig en de algemene daling van de olieprijzen, tot een groter concurrentievermogen, een betere milieubescherming en meer werkgelegenheid. Een aanzienlijk deel van de steun ging rechtstreeks naar de oliegerelateerde toeleverings- en dienstensector, die werk biedt aan 350.000 tot 500.000 mensen.

Europarlementslid Staes acht de petrosubsidies niet in overeenstemming met de strijd tegen de CO2-uitstoot en het broeikaseffect. De Commissie zou er beter aan doen meer fondsen vrij te maken voor alternatieve milieuvriendelijke energiebronnen, zeker met het oog op de strenge Kyoto-doelstellingen inzake CO2-uitstoot. Momenteel is de Europese Unie voor 70 procent van haar energieconsumptie afhankelijk van geïmporteerde fossiele brandstoffen. In '96 zorgden aardolie en aardgas respectievelijk voor 40 en 20 procent van de Europese energieproductie. Tegen 2020 zou hun gezamenlijke aandeel oplopen tot 70 procent.


2. Elf Aquitaine en Totalfina
Deze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen schuift de Commissie steevast naar voren om een verdere subsidiëring van Europese olie-, gas- en steenkoolproducenten te verantwoorden. "Aangezien Europa in de nabije toekomst voor zijn energiebevoorrading sterk afhankelijk zal blijven van koolwaterstoffen, gelooft de Commissie niet dat een dergelijke strategie strijdig is met haar aanpak van de CO2- en klimaatveranderingsproblematiek," zo stelt commissaris Loyola de Palacio. De petroleumsector is trouwens volop in beweging : grote bedrijven fuseren en OPEC-bijeenkomsten leiden al dan niet tot het stijgen van de prijs voor ruwe olie. In de pers wordt regelmatig bericht over nieuwe olievelden. De crisissfeer van '73 lijkt definitief achter de rug.

Eigenlijk ontwijkt de Palacio de kernvraag over de verenigbaarheid van petrosubsidies met het CO2-beleid door te wijzen op de groeiende aandacht voor het leefmilieu. "De laatste oproep tot het indienen van blijken van belangstelling van juni '99 benadrukte immers vooral de milieubeschermingsaspecten, waaronder bijvoorbeeld mogelijkheden voor de terugwinning en injectie van CO2. (&) De doelstellingen, die oorspronkelijk in de eerste plaats gericht waren op kostenverlagingen teneinde de binnenlandse productie en dus de continuïteit van de voorziening van de Gemeenschap te bevorderen, zijn verruimd, vooral sinds de jaren '90 en de algemene daling van de olieprijzen, tot de bevordering van een groter concurrentievermogen, een betere milieubescherming en meer werkgelegenheid."

Op basis van door europarlementslid Bart Staes verzamelde informatie kan men evenwel besluiten dat het voortbestaan van de rijkelijke petrosubsidies ook een andere - minder nobele - achtergrond heeft. Uit een lange vragenreeks aan commissaris de Palacio blijkt een duidelijke scheeftrekking ten voordele van Frankrijk en de Groupement Européen de Recherches Technologiques sur les Hydrocarbures (GERTH). In de periode '75 - '98 kwam meer dan een derde van de petrosubsidies (36 procent) terecht bij Franse bedrijven. Daarvan kreeg de GERTH sinds '90 op z'n beurt twee derden. Voor de periode '75-'90 is geen bedrijfsgerichte uitsplitsing beschikbaar.

De GERTH is volgens de Palacio "een economische belangengemeenschap (Groupement d'Intérêt Economique), onderworpen aan de beschikking van 23 september". Ze werd opgericht in '74 en is samengesteld uit Elf Aquitaine, Totalfina en het Institut Français du Pétrole. Hoofddoelstelling is de coördinatie van administratieve en financiële aspecten van projecten in het wetenschappelijke milieu. De GERTH neemt ook deel aan de voorbereiding van projecten en de verspreiding van onderzoeksresultaten. In de raad van bestuur zetelen voorzitter Christian Rederon (oud-directeur van Total), Jacqueline Lecourtier, Claude Bergibier, Michel Legendre (directeur O&O van TotalFinaElf), André Douaud, Georges Dupont-Roc (verantwoordelijke duurzame ontwikkeling TotalFinaElf), Philippe Malzac (coördinator O&O TotalFinaElf) en Marc Jozan (adjunct-directeur O&O van TotalFinaElf). De eerste subsidieaanvraag voor de Groupement Européen de Recherches Technologiques sur les Hydrocarbures werd vastgesteld in '75.


3. Alternatieve energiebronnen
De bijzondere aandacht voor aardolie staat in schril contrast met de ambitieuse doelstellingen van Kyoto inzake de CO2-uitstoot en de stiefmoederlijke behandeling van alternatieve energiebronnen. Uit het eerste evaluatierapport van de Europese Commissie over haar Witboek Energie voor de toekomst: Duurzame energiebronnen blijkt dat enkel de alternatieve energiebronnen waarvoor de lidstaten extra maatregelen nemen hun marktaandeel kunnen vergroten (1). Vooralsnog schiet het beleid tekort om een aanzienlijke verschuiving te realiseren ten gunste van alternatieve energiebronnen.

"Het is in dit stadium echter nog lang niet zeker dat de indicatieve doelstelling van het witboek, namelijk een bijdrage van duurzame energiebronnen aan het totale bruto binnenlands verbruik in de EU ten belope van 12%, kan worden verwezenlijkt in de periode tot 2010. Deze doelstelling zal met name niet kunnen worden verwezenlijkt, als het bruto energieverbruik de huidige stijgende trend blijft volgen en maatregelen voor het beheer van de vraag en energie-efficiëntie niet streng worden toegepast," aldus de Commissie.

"De vorderingen in de periode 1997-2000 laten een bescheiden groei van het gebruik van duurzame energiebronnen op wereldniveau (&) zien. (&) de doelstelling van een aandeel van duurzame energiebronnen in de energiemix van 12% tegen 2010 (&) blijft ambitieus maar realistisch, mits er passende maatregelen worden getroffen en versterkt op communautair niveau. Het is duidelijk dat er vele extra inspanningen nodig zijn om deze doelstelling te verwezenlijken."

De Commissie benadrukt wel dat de belangrijkste verbeteringen waarneembaar zijn in de lidstaten en sectoren waar een passend beleid is gevoerd. Zo hebben programma's ter ondersteuning van duurzame energiebronnen gezorgd voor een toegenomen marktpenetratie van zonne-energie in Oostenrijk en Duitsland, hoewel ze een kleiner potentieel hebben dan zuidelijke landen. Hetzelfde geldt voor windenergie. Terwijl windenergie in Denemarken, Duitsland en Spanje werkelijk is doorgebroken, ontwikkelen andere landen met een groter potentieel deze markt niet. Het aandeel van duurzame energiebronnen verschilt dus aanzienlijk, afhankelijk van het energiebeleid en met name van specifieke maatregelen ter bevordering van duurzame energiebronnen op nationaal en internationaal niveau.

(1) Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie en het actieplan voor duurzame energiebronnen (1998 - 2000)


4. Besluit
In het licht van bovenstaande vaststellingen dringt zich volgens europarlementslid Bart Staes een forse inhaaloperatie op ten gunste van alternatieve energiebronnen. De jarenlange bevoordeling van de in hoofdzaak Franse olie-industrie heeft geleid tot het behoud - zoniet versterking - van het onevenwicht tussen CO2-producerende petroleumderivaten en duurzame alternatieven zoals bio-massa, waterkrachtcentrales, zonne- en windenergie en aardwarmte. Volledigheidshalve dient ook gewezen op de voortdurende positieve discriminatie van kernenergie. Meer dan 30 procent van de energieproductie is momenteel afkomstig uit kerncentrales. September vorig jaar verklaarde commissaris Philippe Busquin voor Onderzoek zelfs dat opnieuw meer aandacht moest worden besteed aan kernenergie.

Voor de overheidssteun aan hernieuwbare energie en kernenergie hanteert de Europese Commissie eveneens twee maten en twee gewichten. In haar vorig jaar goedgekeurd voorstel over staatssteun aan milieuprojecten heeft de Commissie, zonder raadpleging van het Europees Parlement, de mogelijkheid beperkt voor lid- en deelstaten om te investeren in hernieuwbare energiebronnen of de exploitatie ervan te ondersteunen. Een dergelijke benadering vormt een ernstig obstakel voor lidstaten zoals de Belgische federatie, Frankrijk en Spanje, die (te) laat begonnen zijn met de ontwikkeling van hernieuwbare energie-industrieën. De vermindering van de bescheiden steun voor hernieuwbare energie contrasteert met de onwil van commissaris Mario Monti om de omvangrijke overheidssteun voor kernenergie te onderzoeken.

Zonder een fundamentele heroriëntering van de petrosubsidies naar duurzame energiebronnen komt trouwens het Protocol van Kyoto in het gedrang. De Europese Unie heeft zich in Kyoto geëngageerd om de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met 8 procent terug te dringen in vergelijking met het niveau van 1990. In 2010 zal meer dan de helft van de CO2-uitstoot worden veroorzaakt door aardolieproducten. Met name in de vervoerssector neemt de uitstoot constant toe. Indien niets wordt ondernomen, liggen de CO2-emissies in 2010 zo'n 35 procent hoger dan in 1990. De verlaging van het verbruik van aardolieproducten moet dan ook een absolute topprioriteit worden. Het moge in dit verband duidelijk zijn dat de Commissie met de voortzetting van haar petrosubsidiebeleid een verkeerd signaal geeft.


5. Bronnen
Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie en het actieplan voor duurzame energiebronnen (1998 - 2000) Europese Commissie
COM(2001) 69 definitief
Brussel, 16 februari 2001

Groenboek - Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening Europese Commissie
COM(2000)769 final
Brussel, 29 november 2000

Mededeling van de Commissie - De olievoorziening van de Europese Unie Europese Commisssie
COM(2000)631.definitief
Brussel, 11 oktober 2000

Schriftelijke vragen van europarlementslid Bart Staes aan de Commissie