20 juni 2001
Toelichting proefschrift G.J. Braunstahl
Allergische rhinitis (in de volksmond "hooikoorts" geheten) en astma
zijn aandoeningen die vaak samen voorkomen. In West-Europa heeft 10
tot 15% van de bevolking astma-symptomen en 15 tot 20% van de mensen
allergische rhinitis. Beide ziekten manifesteren zich vaak al op jonge
leeftijd en ontstaan vaak kort na elkaar.
Bijna 40% van de hooikoorts-patiënten heeft klachten van de lagere
luchtwegen, terwijl meer dan 80% van de astmapatiënten neusklachten
heeft. Een overgevoelige constitutie in combinatie met
omgevingsfactoren, zoals onder meer graspollen, huismijt en andere
irriterende stoffen, zijn de belangrijkste voorwaarden voor het
ontstaan van allergische luchtwegaandoeningen. Hoewel hooikoorts
algemeen wordt beschouwd als een risicofactor voor het ontwikkelen van
astma, is er slechts weinig bekend over de communicatie tussen de neus
en de longen.
Om daarin meer inzicht te verkrijgen in heeft Braunstahl de
allergische ontstekingsrespons bestudeerd in zowel onderste als
bovenste luchtwegen na lokale allergeenprovocatie in
hooikoorts-patïenten zonder astma.
Hij komt tot de conclusie dat neus en longen een grote wederzijdse
invloed op elkaar hebben. Dit is een belangrijke constatering,
aangezien in de dagelijkse praktijk allergische rhinitis en astma nog
steeds als lokale aandoeningen worden gezien en ook overeenkomstig zo
worden behandeld.
Allergeen provocatie is het kunstmatig blootstellen van huid of
slijmvlies aan bepaalde allergische prikkels, zoals graspollen of
huisstofmijt. Tengevolge van deze allergeenblootstelling ontstaat
lokaal een reactie, waarbij verschillende ontstekingscellen en
mediatoren betrokken zijn. Tevens hebben we de relatie tussen
allergische ontsteking en symptomen onderzocht bij patiënten met
allergische rhinitis met en zonder astma.
Alle proefpersonen ondergingen bloedafname, bronchoscopie en
neusbiopsie, waarbij kleine stukjes slijmvlies van neus en longen
werden verzameld, die microscopisch werden onderzocht op de
aanwezigheid van ontstekingscellen.
De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn:
Allergische rhinitispatiënten zonder preëxistent astma kunnen toch astmatische verschijnselen krijgen, indien een voldoende hoge dosis allergeen lokaal in de longen wordt gedeponeerd.
Lokale allergeenprovocatie in neus of longen van allergische
rhinitispatiënten veroorzaakt een allergische ontstekingsreactie in
de gehele luchtwegen.
De bloedbaan speelt een belangrijke rol in de interactie tussen
neus en longen vanwege de opslag en het transport van
ontstekingscellen en mediatoren.
Hoewel lokale ontstekingsaspecten zeker een belangrijke rol spelen
bij het acuut ontstaan van klachten, is er geen relatie aantoonbaar
tussen allergische ontsteking en klinische manifestaties op langere
termijn.
De conclusie van dit proefschrift luidt dat neus en longen een grote
wederzijdse invloed op elkaar hebben. Dit is een belangrijke
constatering, aangezien in de dagelijkse praktijk allergische rhinitis
en astma nog steeds als lokale aandoeningen worden gezien en ook
overeenkomstig zo worden behandeld.
e-mail gj.braunstahl@wanadoo.nl