Antwoorden op kamervragen over beschermende kleding voor de
politie
Een parlementair stuk bij het onderwerp Politie
13 juni 2001
Het Tweede-Kamerlid Van Heemst (PvdA) heeft op 18 mei vragen
gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties over beschermende kleding voor de politie.
Deze zijn op 13 juni beantwoord.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichten over het uitrusten van de
politieauto's van het politiekorps van Friesland met beschermende
kleding, veiligheidsbrillen en mondkapjes, zodat bij
milieu-incidenten aan politiemensen een basisbescherming kan
worden geboden?
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Hebben alle politiekorpsen een dergelijke voorzieningen getroffen
en zo neen, bij welke korpsen ontbreken die?
Antwoord
Het treffen van dergelijke voorzieningen is, op grond van de
Arbeidsomstandig-hedenwet, een verantwoordelijkheid van de
werkgever, in casu van de afzonderlijke korpsbeheerders. Het is
mij bekend dat, op basis daarvan, in meerdere korpsen
voorzieningen zijn getroffen. Een en ander wordt, gelet op de
eigenstandige verantwoordelijkheid van de diverse korpsbeheerders,
landelijk niet geregistreerd.
Vraag 3
Vindt u dat elke politieman/vrouw recht heeft op beschermende
kleding en dergelijke en dat dus elk korps die beschikbaar moet
hebben en zo ja, wat gaat u doen om dat te bereiken?
Antwoord
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid van uw Kamer
mevrouw Kant (zie Aanhangsel van de Handelingen nr. 3579,
vergaderjaar 1999-2000) heb ik reeds aangegeven dat in de
Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat de werkgever zorg dient te
dragen voor onder andere een zo groot mogelijke veiligheid van
zijn werknemers. Ten aanzien van een dergelijk
arbeidsomstandighedenbeleid, waaronder het beleid ten aanzien van
persoonlijke beschermingsmiddelen, laat de korpsbeheerder zich
bijstaan door de Arbodienst, op basis van een
risico-inventarisatie en -evaluatie. Op de naleving van de
Arbeidsomstandighedenwet wordt toegezien door de Arbeidsinspectie.
Bij de hiervoor bedoelde beantwoording van de vragen van mevrouw
Kant ben ik uitvoerig ingegaan op het onderscheid dat mijns
inziens gemaakt moet worden tussen het optreden van
politiefunctionarissen bij activiteiten met een te voren in te
calculeren risico en het optreden bij rampen en zware ongevallen.
Ik mag daar kortheidshalve naar verwijzen.
Gegeven de naar mijn overtuiging toereikende bepalingen in de
Arbeidsomstandighedenwet, alsmede gelet op de specifieke
verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder in deze, is het ter
zake stellen van nadere regels en/of het eventueel geven van een
aanwijzing niet aan de orde.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties