Partij van de Arbeid

Den Haag, 12 juni 2001

BIJDRAGE VAN PETER REHWINKEL (PVDA) AAN HET PLENAIR DEBAT BURGEMEESTERSBENOEMINGEN

(27 551)

!!GESPROKEN WOORD GELDT!!

'Time goes by': dat geldt toch wel een beetje voor verandering in de aanstellingswijze van de burgemeester en van de commissaris van de Koningin. Jarenlang vindt hierover nu al discussie plaats. En als ik dan zeg te betreuren dat 'time goes by', ben ik niet zozeer tot dat oordeel gekomen op basis van het feit dat al in de tijd van Thorbecke discussie plaatsvond over de vraag of de benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koningin in de Grondwet moest worden opgenomen. Nee, 'time goes by', vooral sinds bij de formatie van 1998 afspraken zijn gemaakt over grondwetswijziging op dit punt. Hoewel coalitiepartner VVD tijdens de schriftelijke behandeling van een grondwetsherzieningsvoorstel tot deconstitutionalisering zich nog verklaard tegenstander daarvan betoonde, bleek het tijdens de formatie van Paars 2 wel degelijk mogelijk afspraken over het vervolg van de behandeling van het wetsvoorstel en ook over deconstitutionalisering te maken. 'Een man een man, een woord een woord', dat is zo geregeld, dachten we toen. Sindsdien is de klad er een beetje in gekomen.

Het kabinet besloot het aanhangige voorstel tot grondwetsherziening in te trekken, naar het zegt naar aanleiding van het rapport van de Commissie-Elzinga. Het zou toch beter zijn om de uitdrukkelijke opdracht aan de wetgever in de Grondwet op te nemen, dat deze de aanstelling van de burgemeester en van de commissaris van de Koningin moet regelen. Vervolgens kan de wetgever deze bevoegdheid overigens wel weer delegeren, blijkt ook uit de nota naar aanleiding van het verslag. De uitdrukkelijke opdracht aan de wetgever verbaast, omdat deze in de memorie van toelichting van het eerste wetsvoorstel nog duidelijk wordt afgewezen. Ik citeer: 'Wij achten de methode van aanwijzing van de burgemeester en de commissaris van de Koning niet van zodanig gewicht dat deze in de Grondwet moet worden blijven vastgelegd.' Elzinga cum suis moeten dus nogal wat in het huis hebben gehad; ze hebben het kabinet 180 graden van koers doen veranderen.

Wie het rapport van de Commissie-Elzinga er vervolgens nog eens bij pakt, staat toch even te kijken. Ten eerste betreft ook dit een advies van een deel van de Commissie-Elzinga. Maar opmerkelijker is dat, als het puur gaat om de vraag: moet de aanstelling van commissaris van de Koningin en burgemeester een grondwettelijke grondslag hebben, er in het rapport van de Commissie-Elzinga niet meer staat dan dit: er wordt wel gesteld dat de (wijze van) benoeming of aanstelling van belangrijke ambten een grondwettelijke basis dient te hebben. Om een en ander buiten twijfel te stellen, zou, teneinde zo volledig mogelijk recht te doen aan de constitutionele normen, een grondwetsherziening tot deconstitutionalisering van de aanstellingswijze vergezeld moeten gaan van een bepaling die waarborgt dat de wetgever de keuze van de aanstellingwijze bepaalt. Deze formulering zou als volgt kunnen luiden: De aanstelling van de burgemeester vindt plaats volgens regels bij de wet te stellen.

Dat is alles! Deze paar regels hebben de regering 180 graden van koers doen veranderen! Met anderen in de Kamer vragen we ons af of intrekking van het wetsvoorstel en de indiening van een nieuw voorstel tot grondwetswijziging nou zo noodzakelijk was.

Belangrijkste is echter dat de Partij van de Arbeid al jaren voorstander is van een door de raad gekozen burgemeester en niet nog meer tijd verloren wil laten gaan. De weg moet worden vrijgemaakt voor een discussie over de aanstellingswijze van burgemeester en commissaris van de Koningin in de context van een bredere discussie over de toekomstige inrichting van het provinciale en lokale politieke bestel. Laten we daar nu zo snel mogelijk een begin mee maken! Kan de minister, zo vraag ik tenslotte, ons inlichten over de stand van zaken bij de Eerste Kamer, waar het recht van openbare aanbeveling van de gemeenteraad bij burgemeesterbenoemingen aan de orde is.