Persmededeling

Europees Parlement steunt amendementen Staes

Europees Parlement verlengt de ban op dierlijk afval

Straatsburg (12/06)- Europarlementslid Bart Staes (Vu&Id) is er in geslaagd zijn collega's in het Europees Parlement te overtuigen van de noodzaak om dierlijk afval te bannen uit diervoeding. De strikte reglementering van handel in dierlijk afval moet een nieuwe dioxinecrisis onmogelijk maken in de toekomst. Het voorstel voor een richtlijn inzake gezondheidsvoorschriften voor dierlijke bijproducten werd vandaag met ruime meerderheid goedgekeurd (495 voor, 10 tegen, 17 onthoudingen) in het Europees Parlement.

Context

Jaarlijks moet er 16 miljoen ton dierlijke bijproducten worden verwijderd. Het overgrote deel daarvan kwam terecht tot voor de dioxinecrisis in dierenvoeder. De BSE-crises, de dioxinecrisis (PCB-crisis) in België en het uitbreken van de MKZ-epidemie in het VK, Frankrijk en Nederland (oorspronkelijke besmettingshaard bleek huishoudelijk afval te zijn waarin zich resten van illegaal geïmporteerd vlees bevonden) zorgden er voor dat consumenten en de overheid terecht steeds meer vraagtekens gingen plaatsen bij het gebruik van dierlijke bijproducten in diervoeders en de wijze waarop de verwerking van deze bijproducten gebeurt.

De Raad landbouwministers nam op 4 december 2000 de beschikking 2000/766/EG aan waarbij het tot 30 juni 2001 verboden is om landbouwhuisdieren met dierlijke eiwitten te voeden. Deze beschikking breidde zo het verbod op het voeren van vlees- en beendermeel aan herkauwers uit tot alle andere landbouwhuisdieren (waaronder dus ook kippen en varkens).

Op Europees niveau wordt de communautaire wetgeving momenteel in een nieuwe vorm gegoten via de verordeningsvoorstellen inzake overdraagbare spongiforme encefalopathiën (TSE s verslag Roth-Behrend voor het ogenblik in de verzoeningsprocedure tussen EP en Raad) én het voorstel voor verordening over het gebruik van dierlijke bijproducten.

Dit voorstel ligt dinsdag 12 juni in eerste lezing voor bij het Europees Parlement. Het voorstel van verordening omschrijft hoe voortaan moet worden omgaan met dierlijk afval en hoe vermeden moet worden hoe ongewenste producten in de voedselketen terechtkomen. Het brengt orde in een sector waarbij er duidelijk gescheiden afvalstromen worden geschapen die onder geen beding met elkaar vermengd mogen worden. De bespreking van deze ontwerpverordening vindt plaats tegen de achtergrond van het bestaande totaalverbod op het voeren van vlees- en beendermeel aan alle landbouwhuisdieren.

Houding commissie leefmilieu Europees Parlement

Ik werd door de fractie Groenen/Europese Vrije Alliantie aangeduid als schaduw-verslaggever van dit belangrijke verslag. Ik werkte daarbij optimaal samen met de liberale verslaggeefster Marit Paulsen. Van de zowat 25 amendementen die ik indiende werd het overgrote deel als amendement van de leefmilieucommissie overgenomen.

Het voorlopige verbod op het voederen van alle soorten dierlijke bijproducten moet niet worden verlengd tot het tijdstip waarop de voorliggende verordening in werking is getreden (zoals de Europese Commissie wil), maar tot het moment waarop zij volledig in de lidstaten wordt uitgevoerd. De commissie leefmilieu aanvaardde daarbij mijn amendement 118 (Staes, Schörling, Graefe zu Baringdorf) dat stelt dat na aanneming van onderhavige verordening door de Europese instellingen de Lidstaten voor 1 februari 2003 een verslag moeten voorleggen over de uniforme toepassing van de in deze verordening vervatte bepalingen. Na ontvangst van dit verslag door de Europese instellingen kan op communautair niveau een besluit worden genomen over het opnieuw gebruiken van vlees- en beendermeel in de voeding van niet-herkauwende fokdieren. Het moet duidelijk zijn dat het debat over het gebruik van vlees- en beendermeel in dierevoeders pas kan worden opgestart nadat er volledige zekerheid is over de goede werking van de sector inzake dierlijke afval.

De MKZ-epidemie leerde ons dat keukenafval en etensresten, m.n. levensmiddelenresten van dierlijke oorsprong van restaurants en grootkeukens, op dezelfde wijze moeten worden behandeld en dezelfde verwerking moet ondergaan als alle andere dierlijke eiwitten. Dit soort producten werd door de Europese Commissie uitgesloten van de werkingssfeer van deze verordening. De commissie leefmilieu wil dat deze producten onder de toepassing van de verordening gebracht worden.

Eén van de voorwaarden om dierlijke eiwitten in de toekomst als voeder voor levensmiddelenproducerende dieren toe te laten is het onvoorwaardelijk voldoen aan de eis dat uitsluitend bijproducten mogen worden gebruikt van geslachte dieren die zijn vrijgegeven voor menselijke consumptie.

De verordening voorziet voor de dierlijke bijproducten drie categorieën: Categorie 1 (art. 4 van de verordening) is het afval van dieren die vermoedelijk met een TSE zijn besmet of waarbij de aanwezigheid van een TSE officieel is bevestigd, met inbegrip van dieren die in het kader van TSE-uitroeiingsmaatregelen zijn gedood. De leefmilieucommissie amendeert deze tekst in de richting van de TSE-verordening (verslag Roth-Behrend) dat nu in de verzoeningsfase zit tussen EP en Raad. Het EP wil ook alle dieren die zonder een aanwijsbare reden op een bedrijf zijn doodgegaan en die niet getest zijn op BSE of andere besmettelijke ziektes onderbrengen in categorie 1. Het EP aanvaardde verder mijn amendement 89 waarbij het verplicht wordt categorie 1-materiaal te merken met merkstoffen (zowel kleur- als geurstoffen) en te denatureren met milieuvriendelijke chemische stoffen. Bedoeling hiervan is de illegale handel van dit soort producten en de fraudegevoeligheid tegen te gaan. Categorie 1-materiaal wordt verzameld en vervoerd en als afval verwijderd door verbranding in installaties die daartoe erkend zijn (art. 9 bis). Het kan eventueel ook eerst verwerkt worden in een verwerkingsbedrijf en daarna worden verwijderd door verbranding of medeverbranding. In beide gevallen moet rekening worden gehouden met de meest recente wetenschappelijke bevindingen (aanname mijn amendementen 90 en 92) Ook mijn amendement 96 werd aanvaard dat stelt dat categorie 1-materiaal niet naar derde landen mag worden uitgevoerd.

Categorie 2 (art. 5 van de verordening) zijn de dierlijke bijproducten zoals de mest uit slachthuizen en de inhoud van het maagdarmkanaal, dieren die zonder aanwijsbare reden op een een bedrijf zijn doodgegaan en die na een test op BSE en besmettelijke ziektes negatief zijn bevonden. Ook het categorie 2-materiaal moet met kleur- en geurstoffen worden gemerkt. Deze producten mogen nooit in dierenvoeder worden verwerkt. Ze moeten als afval worden verwijderd door verbranding in een verbrandingsinstallatie die daartoe is erkend. Ze kunnen ook eerst worden verwerkt in een bedrijf dat daartoe is erkend, waarbij het daaruit resulterende materiaal wordt gemerkt en nadien wordt verbrand. Het gesmolten vet van deze categorie 2-producten kan worden verwerkt tot vetderivaten voor uitsluitend gebruik in biologische meststoffen of bodemverbeteraars (geen cosmetica of geneesmiddelen !) in daartoe erkende oleochemische bedrijven van categorie 2.(= erkende vetsmelterijen). Deze producten kunnen ook worden verwerkt in erkende verwerkingsbedrijven waarbij het daaruit resulterende eiwitmateriaal gebruikt wordt als biologische meststof of bodemverbeteraar of waarbij dit materiaal wordt omgezet in een erkende biogas of composteerinstallatie. Ook categorie2-materiaal mag niet naar derde landen worden uitgevoerd (am. 106-Staes).

Categorie 3 (art. 6 van de verordening) zijn alle dierlijke bijproducten die komen van dieren die voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard maar om commerciële redenen ongeschikt zijn voor menselijke consumptie. De leefmilieucommissie wil ook dat keukenafaval en etensresten van restaurants en grootkeukens ondergebracht worden in categorie 3. Categorie 3-materiaal wordt gekoeld of bevroren bewaard, verzameld en vervoerd. Het kan worden verbrand in een erkende verbrandingsinstallatie of worden verwerkt in een erkend verwerkingsbedrijf en daarna verbrand. Deze producten kunnen worden verwerkt tot voeder voor gezelschapsdieren of worden verwerkt in een erkende biogas- of composteerinstallatie. Indien deze producten verwerkt worden in erkende verwerkingsbedrijven kunnen ze NA HET OPHEFFEN VAN HET TOTAALVERBOD opnieuw worden toegelaten als grondstof voor dierenvoeders, dit evenwel onder de strenge voorwaarden die in de verordening zijn beschreven.

Het is van het allergrootste belang dat de drie categorieën gedurende de hele verwerkingsketen strikt gescheiden worden gehouden. Deze scheiding moet doorzichtig en duidelijk zijn en moet mogelijke kruiscontaminering voorkomen. Vandaar de amendenten over de merkstoffen (geur- en kleur voor categorie 1- en 2-materiaal), de eis dat opslagbedrijven geografisch gescheiden liggen van bedrijven voor materiaal 1 en 2. Er komt ook een georgrafische scheiding van verwerkingsbedrijven categorie 1, 2 en 3, vetsmelterijen die werken met materiaal 2 en 3.

Uit wetenschappelijk oogpunt is hergebruik van dierlijke bijproducten binnen de diersoort zeer discutabel. Vandaar dat ook een aantal amendementen werden aangenomen die hergebruik van dierlijke producten binnen de diersoort kunnen voorkomen. Artikel 20 stipuleert een uitdrukkelijk verbod op hergebruik binnen de diersoort. Zo moet kannibalisme worden voorkomen.

Totnutoe werden vetten zodanig behandeld alsof de kwaliteit van de onbewerkte dierlijke bijproducten totaal onbelangrijk was. Het EP wil dat voortaan alleen vetten uit categorie 3 in voer mogen worden gebruikt. Zo wordt voorkomen dat de in vet oplosbare chemische stoffen in de levensmiddelenketen terecht komen. Wat België overkwam via Fogras en vetsmelter Verkest wordt zo onmogelijk.

Het EP wil tenslotte de inwerkingtreding van deze verordening vervroegen tot 1 januari 2002 i.p.v. de door de Commissie voorziene datum van 1 februari 2003.

Wat met het huidige verbod op het gebruik van vlees- en beendermeel in dierenvoeder?

Op 10 april 2001 legden de diensten van de Commissie een werkdocument voor over het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeder. Het document biedt een overzicht van de voorlopige conclusies van de inspecties die het Voedsel- en Veterinair Bureau (FVO-Dublin) in 2000 uitvoerde i.v.m. BSE, de bestaande wetenschappelijke adviezen en de resultaten van de snelle BSE-tests.

De Commissie is geneigd het huidige totale voederverbod voor alle landbouwhuisdieren verder te zetten en het pas in te trekken:

na goedkeuring door Raad en EP van de hier besproken verordening (alleen dierlijke bijproducten van dieren geschikt voor menselijke consumptie te gebruiken als diervoeder, volledige scheiding bij het ophalen en transport van afval dat niet voor diervoeder is bestemd, volledige scheiding tussen diervoederproductieinstallaties en installaties waar andere dierlijke afvallen worden verwerkt, strengere controle traceerbaarheid, o.m. via beter registratiesysteem en toevoeging kleur- en geurstoffen aan dierlijke eiwitten en vetten die voor destructie bestemd zijn) vernietiging van alle bestaande voorraden dierlijke eiwitten en diervoeders om te waarborgen dat na intrekking van het totaalverbod alleen dierlijke eiwitten en vetten die volgens de nieuwe regels zijn behandeld kunnen gebruikt worden als ingrediënt voor diervoer.

Het voordeel van deze aanpak (intrekking totaalverbod na voldoen aan de hierboven vermelde voorwaarden) is volgens de Commissie dat:

het politieke debat tussen Raad en EP kan worden verdergezet, ze wetenschapelijk gerechtvaardigd is en verdedigd kan worden binnen de WTO, er iets wordt gedaan aan de risico s voor de gezondheid, er minder consequenties zijn voor het milieu en de economie (slechts 2 miljoen ton materiaal te verwijderen van dieren die ongeschikt zijn voor de menselijke consumptie i.p.v. de hierboven vermelde 16 miljoen ton.

Het werkdocument vat verder de bezwaren samen die bestaan tegen het verderzetten van het permanent totaalverbod (milieu/ gezondheid en welzijn dieren, economie, consequenties WTO) zie bijlage

Of het totaalverbod ja dan neen wordt aangehouden zal dus afhangen van de manier waarop deze verordening in de praktijk wordt gebracht. Als zou blijken dat de onderverdeling in drie categorieën, de verplichte scheiding van de afvalstromen, het voorkomen van kannibalisme, etc. niet- of onvoldoende door de sector worden nageleefd en dat de fraude in de sector te groot is/blijft, dan kunnen we ervan uitgaan dat de politieke randvoorwaarden om vlees- en beendermeel weer toe te laten in het dierenvoeder voor varkens en kippen niet vervuld zijn en zal er terecht gepleit worden voor het verderzetten van het totaalverbod. Deze ontwerpverordening biedt de sector een eerlijke kans. Hopelijk grijpt ze die.

Bart Staes
Lid van het Europees Parlement (VU&ID)
Tel. 0475/37.27.57.
12 juni 2001