Titel: ANTWOORDEN OP KAMERVRAGEN OVER BENZINEPRIJZEN
Persberichtnr.
01/175
Den Haag
12 juni 2001
antwoorDEN op kamervragen over benzineprijzen
Hieronder volgt de tekst van een brief van de minister van Financiën, mede namens de minister van Economische Zaken over benzineprijzen
VRAGEN
1
Bent u op de hoogte van het steeds maar duurder worden van benzine?
2
Bent u van mening dat dit wordt veroorzaakt door de extreme vraag naar
benzine in de Verenigde Staten?
3
Hoe verhoudt de benzineprijsstijging in Nederland zich met die in de
ons omringende landen?
4
Waarom stijgt de benzineprijs aanzienlijk meer dan de dieselprijs?
5
Hebben het > en de druk op de oliemaatschappijen
invloed op het minder sterk stijgen van de dieselprijs?
6
Bent u bereid de opbrengst van het Kwartje van Kok terug te geven aan
de automobilisten?
7
Welke invloed heeft de stijging van de benzineprijs sinds 1 januari
2001 op het inflatiecijfer?
8
Welke mogelijkheden ziet u om de oliemaatschappijen te dwingen om de
benzineprijzen te temperen nu bijvoorbeeld de winstcijfers van Shell
enorm hoog zijn?
9
Hoeveel hoger is de belastingopbrengst (inclusief BTW) op brandstof
bij de huidige benzineprijs dan is begroot voor 2001?
10
Bent u bereid de extra BTW-opbrengst in de vorm van accijnsverlaging
terug te sluizen naar de automobilist?
11
Wat is de stand van zaken betreffende het Nma-onderzoek bij de
oliemaatschappijen?
Antwoorden
1.
Ja, uiteraard volg ik de ontwikkelingen op de oliemarkt, waaronder de
prijsbewegingen op de benzinemarkt. We hebben de afgelopen maanden
forse prijsstijgingen gezien, maar gelukkig ook weer een daling.
2.
Er zijn diverse oorzaken aan te wijzen ter verklaring van de
prijsverhoging die wij hier in Nederland hebben waargenomen:
Allereerst nam de vraag in de Verenigde Staten inderdaad toe. Dat is een bekend patroon in het voorjaar, omdat dan voorraad wordt opgebouwd voor het vakantieseizoen. Deze extra vraag lijkt elk jaar groter te worden, omdat het wagenpark in de Verenigde Staten groeit en de gemiddelde auto aldaar steeds meer benzine verbruikt. In Europa rijden we in steeds zuinigere auto's; in de Verenigde Staten juist niet.
Dit jaar viel de extra vraag samen met een relatief groot aantal raffinaderijen dat in onderhoud was, naast de toch al beperkte raffinagecapaciteit van de Verenigde Staten. Om allerlei redenen is er daar sinds 1976 geen nieuwe raffinaderij meer bijgebouwd.
De extra vraag in de Verenigde Staten heeft daarom geleid tot meer
import, onder andere vanuit Europa. Bovendien is er dit voorjaar een
grote brand geweest in de Killingholme-raffinaderij van de Amerikaanse
oliemaatschappij Conoco in het Verenigd Koninkrijk. Deze raffinaderij
heeft een dagelijkse benzineproductie van 81.500 vaten, waarvan de
helft was bestemd voor de Amerikaanse markt. Dit komt overeen met tien
procent van de Amerikaanse benzine import.
Een andere, versterkende reden is de daling van de koers van de euro
ten opzichte van de dollar.
3.
Over een langere periode gemeten zijn de verschillen in
prijsbewegingen kleiner dan soms wel eens uit krantenberichten blijkt.
Gemeten over de periode vanaf 26 maart (toen de laatste golf van
prijsstijgingen startte) tot aan 14 mei (toen de prijzen weer begonnen
te dalen) zijn volgens cijfers van de Europese Unie en uitgedrukt in
Nederlandse centen de prijzen in Nederland gestegen met 26 cent, in
Duitsland met 18 cent, in Frankrijk met 19 cent en in België met 27
cent.
De mate waarin en het tempo waarmee oliemaatschappijen veranderingen
in internationale productnoteringen doorberekenen aan hun afnemers is
afhankelijk van de concurrentiedruk in het desbetreffende land. In
Duitsland geldt thans scherpe prijsconcurrentie. Bij prijsstijging
dreigt afkalving van het marktaandeel, waardoor prijsstijgingen zolang
mogelijk worden uitgesteld. Zoals u bekend wil de Nederlandse regering
ook meer prijsconcurrentie op de Nederlandse markt. In het kader van
het MDW-project Benzinemarkt wordt daar thans aan gewerkt. Het kabinet
houdt de Tweede Kamer regelmatig op de hoogte van de stand van zake.
4.
Door de ontwikkelingen zoals beschreven in het antwoord op de eerste
vraag stijgt de vraag naar benzine harder dan de vraag naar diesel.
Daardoor is de prijs van benzine ook harder gestegen. Deze relatieve
prijsverschillen vormen het wenselijke signaal richting raffinaderijen
om uit dezelfde hoeveelheid ruwe olie wat meer benzine en wat minder
diesel te halen en is een prikkel tot meer productie van lichtere
vormen van ruwe olie.
5.
Nee; zie het antwoord op de vorige vraag. Overigens is een deel van de
tijdelijke accijnsverlaging op laagzwavelige diesel per 16 mei jl.
komen te vervallen. De tijdelijke verlaging was bedoeld om de
marktintroductie van deze milieuvriendelijkere vorm van diesel te
bevorderen.
Gecombineerd antwoord op vragen 6, 9 en 10
De belastingopbrengst op brandstof bestaat hoofdzakelijk uit accijns
en BTW. Een hogere benzineprijs heeft geen direct effect op de
accijnsopbrengsten, omdat brandstofaccijnzen een volumebelasting zijn.
Uit realisatiecijfers tot en met april blijkt dat de
accijnsontvangsten van benzine licht lager zijn dan verwacht, hetgeen
duidt op een lager verbruik. Een hogere benzineprijs zou partieel
geredeneerd wel een positief effect op de BTW-opbrengst op brandstof
hebben omdat de BTW wordt uitgedrukt in een percentage van de prijs.
Meer bestedingen aan motorbrandstoffen betekent echter ook minder
bestedingsruimte voor andere goederen en diensten, wat een negatief
effect heeft op de BTW-opbrengst. Er is daarom geen directe aanleiding
te verwachten dat de BTW-opbrengst per saldo zal stijgen als gevolg
van de benzineprijsstijging, en dus ook geen aanleiding om teruggave
te overwegen.
Vorig voorjaar (o.a. Algemeen overleg met vaste Commissie voor
Financiën d.d. 18 mei 2000 en het plenaire T.K.-debat op 30 mei 2000)
is tussen de Tweede Kamer en de bewindslieden van Financiën en de
minister van Verkeer en Waterstaat uitgebreid schriftelijk en
mondeling van gedachten gewisseld over de wenselijkheid van een
accijnsverlaging en met name over het karakter van de in 1991
ingevoerde accijnsverhoging van 18 cent voor benzine en 7 cent voor
dieselolie. Wij hebben toen aangegeven terughoudend te zijn bij het
inzetten van het accijnsinstrument als oplossing voor stijgende
brandstofprijzen. Wij zien in de huidige omstandigheden geen
aanleiding dit standpunt te heroverwegen. Wel zullen wij in het kader
van de uitvoering van de motie Hofstra/Crone (KII, vergaderjaar
1999-2000, 26 800 IXB, nr. 35) bij de besluitvorming over de
beleidsvoornemens voor begroting 2002 in augustus bezien of en in
welke mate er - binnen het algemene streven naar variabilisatie -
(budgettair) ruimte is voor een verdere vergroening en verlaging van
de autobelastingen.
7.
De inflatie volgens de consumentenprijsindex (cpi) van het CBS bedroeg
in januari 4,2%, en in april 4,9% ten opzichte van dezelfde maand een
jaar eerder. Zowel in januari als in april droeg de
benzineprijsstijging voor ongeveer ¼ procentpunt bij aan de inflatie.
De benzineprijs is sinds januari weliswaar gestegen, maar dit was in
dezelfde periode vorig jaar ook het geval. De bijdrage aan de inflatie
op twaalfmaandsbasis is derhalve in januari en april vergelijkbaar.
8.
De productnoteringen voor olieproducten komen op een internationale
markt tot stand. Zij weerspiegelen de relatieve schaarste van deze
producten. De signalen die van deze prijzen uitgaan zijn nodig voor
een goed functioneren van de markt, bijvoorbeeld voor het bepalen van
de afstelling in het raffinageproces (zie antwoord op vraag 4) en voor
investeringsbeslissingen in nieuwe raffinagecapaciteit.
Overheidsinmenging in deze prijsvorming is ongewenst, omdat het een
goede allocatie zou kunnen verstoren. Wel zouden de diverse overheden
kunnen bezien in hoeverre hun voorwaarden voor het bouwen van
raffinaderijen nog adequaat zijn. Na jarenlange overcapaciteit is er
nu een sprake van een tekort en zijn nieuwe vestigingsplaatsen maar
moeizaam voorhanden; dit geldt met name in de Verenigde Staten, waar
bijvoorbeeld in Californië door strenge randvoorwaarden ook een tekort
aan capaciteit voor elektriciteitsopwekking is ontstaan.
Ook op nationale markten is prijsbeleid onwenselijk. Voor zover
prijzen hoog zijn als gevolg van gebrekkige concurrentie moet dit
opgelost worden door de concurrentie-omstandigheden te verscherpen.
Daarop is in Nederland het MDW-project Benzinemarkt gericht (zie
antwoord op vraag 3).
9.
Zie antwoord vraag 6.
10
Zie antwoord vraag 6.
11.
De NMa houdt zich bezig met een breed opgezet onderzoek naar mogelijke
kartelvorming in de benzinemarkt. Over de voortgang van dit onderzoek
kan de NMa in de zomer nadere mededelingen doen.