11-06-2001
Zicht op de Bredase bodem
De komende jaren is sprake van aanzienlijk meer inzicht in de
bodemkwaliteit van Breda. Het college van burgemeester en wethouders
heeft ingestemd met het plan van aanpak Zicht op de Bredase bodem.
Hierin staat welke activiteiten de gemeente tot 2005 gaat uitvoeren om
dat inzicht te krijgen. Dit betekent dat alle locaties waar bedrijven
waren gevestigd, worden onderzocht op activiteiten die mogelijk
bodemverontreiniging opleverden. Als eerste worden die locaties
onderzocht waar vroeger chemische wasserijen en
brandstoffenopslagplaatsen waren gevestigd. Deze aanpak komt voort uit
de afspraken met het rijk. Dit biedt de gemeente meer kansen om
bodembeleid af te stemmen op andere ontwikkelingen in de stad zoals
onder andere stedelijke vernieuwing.
Bodemonderzoek voormalig chemisch wasserijen en
brandstofopslagplaatsen
Dit najaar start de gemeente een uitgebreid onderzoeksprogramma om de
kwaliteit van de Bredase bodem in beeld te brengen. Alle locaties waar
in het verleden chemisch wasserijen of opslagplaatsen van brandstof
waren gevestigd, worden als eerste uitgebreid onderzocht. Er is juist
voor deze categorie (voormalige) bedrijven gekozen omdat ervaring
leert dat de kans op verontreiniging bij dit type bedrijven hoog
scoort. Dat geldt ook voor de ernst van de verontreiniging.
Eerst historisch onderzoek dan veldonderzoek
De eerste fase van het uitgebreide onderzoek bestaat uit historisch
onderzoek ofwel onderzoek dat is gericht op het verzamelen van zoveel
mogelijk informatie uit (digitale en traditionele) archieven. Op basis
hiervan wordt een uitspraak gedaan of, en zo ja, waar de
oorspronkelijke bron van de bodemverontreiniging precies is gelegen.
Dan kan een opzet worden gemaakt voor veldonderzoek op de locatie. De
eventuele bewoner(s) en de eigenaar zijn vanaf dit moment bij de
verdere aanpak betrokken.
De verwachting is dat het om veel locaties zal gaan. Voor de verdere
aanpak kan het dan nodig zijn dat deze weer onderverdeeld worden in
groepen met een hogere en lagere prioriteit. Het onderzoek richt zich
ook op andere voormalige bedrijfslocaties die mogelijk
bodemverontreiniging hebben opgeleverd. Vóór 2005 moet de ligging van
deze locaties in beeld zijn gebracht.Het gaat dan om bedrijven waar
sprake was van:
· chemicaliën bewerking, verwerking, opslag en overslag
· oppervlaktebehandeling en herstelwerkzaamheden van metaal en hout
· textiel, leerbewerking en leerverwerking
· opslag oude metalen
· brandstof en opslag of overslag voor eigen gebruik.
Ook tot het onderzoek behoren de locaties waar waren gevestigd:
· drukkerijen
· voedingsmiddelenindustrie
· grote bedrijven
· categorie overig.
Mochten resultaten uit het veldonderzoek aantonen dat de
bodemverontreiniging onaanvaardbare risicos voor de volksgezondheid
oplevert dan neemt het verantwoordelijk bestuursorgaan (de provincie
en in 2003 de gemeente) een besluit tot sanering. Dit hoeft niet in
alle gevallen op kosten van de gemeente plaats te vinden. Bijvoorbeeld
als duidelijk is dat de verontreiniging is veroorzaakt door een aan te
spreken persoon of bedrijf dan is deze verantwoordelijk voor de
sanering. In een dergelijke situatie moet een sanering worden
afgedwongen. Vanaf 2003 krijgt gemeente Breda op dit punt meer
bevoegdheden op basis van de Wet bodembescherming. De komende
anderhalf jaar blijft de provincie deze rol nog vervullen.
ISV/GSB
Breda ondertekende in december 1999, als één van de 30 gemeente, een
overeenkomst Investeringsfonds Stedelijke
Vernieuwing/Grote-stedenbeleid (ISV/GSB) met het rijk. Volgens deze
overeenkomst moet de gemeente vóór 2005 de bodemkwaliteit van Breda in
beeld hebben. Als tegenprestatie heeft het rijk hiervoor 11,2 miljoen
gulden ter beschikbaar gesteld.
Breda, 11 juni 2001