Brieven aan de Kamer
Het reservistenbeleid
11-06-2001
Sinds de Prioriteitennota heeft de krijgsmacht in antwoord op de ingrijpend veranderde internationale veiligheidssituatie een gedaantewisseling ondergaan. De opkomstplicht is opgeschort en paraatheid, flexibiliteit en mobiliteit werden uitgangspunten die vooral van de Koninklijke landmacht vergaande, structurele aanpassingen vergden, in vrijwel alle onderdelen van de organisatie. Ook het reservistenbeleid moest worden aangepast aan de eisen van de tijd en in 1996 zag de nota Reservistenbeleid het licht. De ontwikkelingen sindsdien, in het bijzonder de aanhoudende betrokkenheid bij internationale crisisbeheersings-operaties, hebben Defensie genoopt het veranderingsproces onverminderd voort te zetten. Ook de functie van de reservist in de krijgsmacht is de afgelopen jaren verder veranderd ten opzichte van het beeld dat decennialang zo vertrouwd was.
Tijdens de behandeling van de Defensienota-2000 in de Tweede Kamer en van de begroting 2000 in de Eerste Kamer hebben de Tweede-Kamerleden Van den Doel en Van 't Riet respectievelijk het Eerste-Kamerlid Terlouw de problematiek van reserve-eenheden en de beschikbaarheid en inzetbaarheid van reservisten in het kader van
crisisbeheersingsoperaties aan de orde gesteld. Ik heb daarop toegezegd het parlement hierover een notitie te sturen.
Deze notitie is geen nieuwe Nota reservistenbeleid. Dat is ook niet
nodig, want het beleidskader dat in 1996 is vastgesteld, voldoet in
het algemeen nog steeds goed. Wel schetst deze brief een aantal
ontwikkelingen sinds 1996 en de wijze waarop Defensie daarop zou
kunnen inspelen. Niet alle ideeën zijn uitgekristalliseerd en niet
alle gevolgen zijn volledig in kaart gebracht, maar de richting waarin
het denken van Defensie zich thans ontwikkelt, is duidelijk. Ik acht
het van belang de gedachtewisseling met het parlement over dit
belangrijke onderwerp gaande te houden en bied u daarom deze stand van
zaken aan.
Het bestaande beleidskader
Zoals in de Nota reservistenbeleid uit 1996 is uiteengezet, worden
operaties in beginsel door beroepsmilitairen uitgevoerd. Zij vormen de
direct beschikbare capaciteit van de krijgsmacht en garanderen de
continuïteit van de krijgsmacht op langere termijn. Bovendien vormen
zij na hun actieve dienst de kern van de reservecomponent van de
krijgsmacht. Reservisten stellen de krijgsmacht in staat haar
beschikbare potentieel aan te passen, al naar gelang de
omstandigheden. Sinds de Nota reservistenbeleid wordt er onderscheid
gemaakt tussen reguliere reservisten, die onder normale omstandigheden
niet actief zijn in de krijgsmacht en in beginsel bestemd blijven voor
functies waarvoor zij oorspronkelijk als militair zijn opgeleid,
actieve reservisten, die daarenboven vrijwillig functiegerichte
trainingen volgen en, ten slotte, afroepreservisten, die beschikbaar
zijn om een bepaalde periode te worden ingezet. De reservisten van het
Korps Nationale Reserve (Natres) worden, zij het als bijzondere
categorie, gerekend tot de actieve reservisten.
De betekenis van reservisten voor de krijgsmacht De Nederlandse krijgsmacht beschikt voor de bondgenoot-schappelijke verdediging over parate eenheden en reserve-eenheden. Deze maken volwaardig deel uit van de geïntegreerde militaire structuur van de Navo. Mede op grond van het Strategisch Concept van de Navo, dat steeds meer de nadruk legt op crisisbeheersingsoperaties, stelt de Defensienota-2000 de uitbreiding van het aantal parate eenheden in het vooruitzicht. De vraag is of hierdoor een beroep op reserve-eenheden voor crisisbeheersingsoperaties minder dan voorheen voor de hand ligt. Zeker lijkt dat vaker een beroep zal worden gedaan op individuele reservisten. Het beleid zal hierop moeten worden afgestemd.
De krijgsmacht kan dankzij reservisten tijdelijk beschikken over
deskundigheid die van grote waarde is, maar die veelal te duur is om
permanent aanwezig te hebben, of waarvan de reguliere beschikbaarheid
eenvoudigweg niet haalbaar is (bijvoorbeeld medische specialisten en
specialisten voor civiel-militaire samenwerking). Vooral de
intensivering van de civiel-militaire samenwerking leidt tot een
grotere behoefte aan reservisten. Hiervoor zouden daarvoor in
aanmerking komende deskundigen - reservisten, maar ook personen zonder
militaire achtergrond - benaderd kunnen worden voor een
bereidverklaring als afroepreservist. Dit sluit ook aan bij de
ontwikkeling van de Cimic Group North, waarover de Kamer eerder is
geïnformeerd (TK 2000-2001, 27 400 X nr 20). In dat verband wordt
immers voorzien dat het Nederlandse personeel afkomstig is uit alle
krijgsmachtdelen en wordt aangevuld met reservisten en civiele
specialisten uit andere segmenten van de overheid en het
bedrijfsleven. Over de mogelijkheden en de beperkingen van uitzending
van reservisten uit het bedrijfsleven, bijvoorbeeld ten behoeve van
Cimic, wordt overleg gevoerd met VNO/NCW in het Platform
Defensie-Bedrijfsleven. Dit heeft inmiddels geleid tot de eerste
uitzending van managers uit het bedrijfsleven ten behoeve van
civiel-militaire samenwerking in Bosnië.
Andere voorbeelden
Een ander scenario waarin reservisten een rol zouden kunnen spelen, is
de ontscheping van materieel ten behoeve van vredesoperaties in havens
die hierop niet zijn berekend. De omvang en de complexiteit van
dergelijke operaties gaan het vermogen en de capaciteit van
plaatselijke havenbedrijven in minder ontwikkelde delen van de wereld
snel te boven. Het is denkbaar voor dergelijke operaties civiele
capaciteit van elders in te schakelen. Het kan dan gaan om mensen plus
middelen, maar het is ook denkbaar dat de krijgsmacht zelf de middelen
in huis heeft en uitsluitend de personele capaciteit van de civiele
markt betrekt die nodig is om het werk uit te voeren. In beide
gevallen gaat het om specialistisch werk dat incidenteel is en
betrekkelijk weinig tijd vergt. Het ligt voor de hand dat het
eenvoudiger en goedkoper is civiele deskundigen tijdelijk in te
schakelen dan ze als militair op te leiden en in vaste dienst te
nemen. Uit een oogpunt van bescherming (waaronder immuniteit onder het
Status of Forces Agreement) is het wel wenselijk dat dit personeel
gedurende de inzet een militaire status heeft.
Het gaat dus in feite om personen met specialistische kennis, waarmee
de krijgsmacht relatief goedkoop in incidentele behoeften kan
voorzien. Te denken is verder aan chirurgen, waarvoor specifieke
regelingen zijn getroffen, en ook aan mensen die in hun dagelijks werk
contracten sluiten met aannemers en vervolgens het geleverde werk
beoordelen. In Cimic-operaties, bijvoorbeeld, waar de inschakeling van
lokale aannemers de economie ter plaatse impulsen geeft, zijn mensen
met dergelijke ervaring van grote waarde. Het zou overigens een
misverstand zijn te denken dat uitsluitend dure specialisten een rol
van betekenis kunnen spelen. Personeel om bouwmachines te bedienen en
magazijn-beheerders zijn vaak net zo waardevol.
Een recente ontwikkeling is dat individuele reservisten in uitzonderlijke gevallen, waarin hun civiele kennis aansluit op de kennis die in specifieke militaire functies is vereist, functies in de krijgsmacht kunnen vervullen die tijdelijk onbezet zijn ten gevolge van de uitzending van beroepspersoneel. Reservisten zouden bovendien incidenteel kunnen voorzien in een tijdelijke extra behoefte aan personeel in vredestijd, bijvoorbeeld ter versterking van beveiligingseenheden van de Koninklijke luchtmacht.
Ten slotte is ook de inzet van reservisten in eenheidsverband in crisisbeheersings- en humanitaire operaties onderwerp van onderzoek. Hoewel het, zoals gezegd, tegen de achtergrond van het Strategisch Concept van de Navo en de Defensienota-2000 de vraag is of, en zo ja in hoeverre, Defensie een dergelijk beroep op reservisten zal doen, is het geen zuiver theoretische variant. Zo maken de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Bosnië reeds op deze manier gebruik van hun reservisten. Vanzelfsprekend moeten alle gevolgen, waaronder met nadruk de maatschappelijke, grondig worden bestudeerd.
Arbeidsvoorwaarden en rechtspositie
Niet alle genoemde vormen van inzet zijn voorzien in de Nota
reservistenbeleid en bovendien stroken zij niet allemaal meer met het
uitgangspunt van de Prioriteitennota, dat in vredestijd de taken van
de krijgsmacht worden vervuld door het in werkelijke dienst zijnde
beroepspersoneel. De rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke
voorzieningen voor reservepersoneel zijn thans dan ook niet
toegesneden op een verblijf in werkelijke dienst, anders dan
incidenteel en voor korte perioden. Deze zeer belangrijke aspecten,
alsmede de positie van Defensie als werkgever op de huidige, reeds
gespannen arbeidsmarkt, vergen veel aandacht. Ook hier zijn
verschillende benaderingen denkbaar. Naast een benadering waarin de
arbeidsvoorwaarden en de rechtspositie van de reservist centraal
staan, wordt thans ook een benadering onderzocht waarin samenwerking
met werkgevers in de desbetreffende sectoren het uitgangspunt is. Het
eerdergenoemde Platform Defensie-Bedrijfsleven is hiervoor het
aanknopingspunt.
Ten slotte
Defensie onderzoekt actief de mogelijkheden om meer en beter gebruik
te maken van de kennis en deskundigheid van reservisten en civiele
deskundigen. Het gaat om vrouwen en mannen die tijdelijk of periodiek
op vrijwillige basis een actieve bijdrage willen leveren aan het werk
van de krijgsmacht, tijdens crisisbeheersingsoperaties maar ook in
eigen land. De aandacht gaat ook uit naar de tijdelijke inzet van
reservisten op reguliere oftewel vredes-functies. In deze brief heb ik
een aantal meer of minder concrete voorbeelden genoemd, zonder
uitputtend te willen zijn. De Nota reservistenbeleid blijft voorshands
het kader waarbinnen deze ontwikkelingen een plaats zullen krijgen;
een ingrijpende aanpassing van het huidige beleidskader is niet nodig.
Ik zal u van de ontwikkelingen op de hoogte houden.
De staatssecretaris van Defensie,
H.A.L. van Hoof