Ministerie EZ


UITSPRAAK TUCHTRAAD IN ZAAK PEPER

Datum: 11-06-2001

Het lid van de Tweede Kamer Hindriks (PvdA) heeft aan de ministers van Economische Zaken en van Justitie op 17 mei 2001 de volgende schriftelijke vragen gesteld.


1 Kent u de conclusies van het rapport Berenschot over de onafhankelijkheid van accountants? Hoe beoordeelt, in het licht van de uitspraak van de tuchtraad in de zaak Peper de conclusies ter zake van het functioneren van de accountancy?


2 Overweegt u, nu de Tuchtraad de gedrag en Beroepsregels (GBR) van Nivra en Novaa bepalend acht voor haar oordeel 2), in overleg met Nivra en Novaa de GBR nader te beschouwen? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de bepalingen in het GBR met betrekking tot onafhankelijkheid?


3 Heeft de vaststelling door de Tuchtraad dat voor "forensisch" accountants de GBR onverkort van toepassing zijn 3), gevolgen of moet die gevolgen hebben voor de mate waarin "forensisch" accountants zich bewegen op het terrein van opsporing Op welke wijze wilt u de begrenzing van opsporingstaken uit het publieke domein en de accountancytaken in het private domein nader vormgeven?


4 Hoe beoordeelt u, nu de Tuchtraad de klacht met betrekking tot de oproep om desgewenst anonieme informatie te verstrekken heeft afgewezen 4), het afwijzen van verzoeken tot openbaring van de gevormde dossiers? 5)


5 Hoe beoordeelt u de omkering van bewijslast, mede in relatie tot de bevindingen van het Openbaar Ministerie? Is het accountants naar uw oordeel toegestaan om feiten en omstandigheden als gevolg van accountancywetgeving en GBR anders te beoordelen dan in de rechtspraak gebruikelijk is?


6 Hoe beoordeelt u, nu de Tuchtraad oordeelt dat betrokkenen de "eer van de stand" hebben geschonden en dat het van een "deugdelijke grondslag" en "aan duidelijkheid" heeft ontbroken doch geen maatregel oplegt 7), de verhouding tussen de geconstateerde schending en het ontbreken van een maatregel? Is dit voor u aanleiding in overleg te treden met de Tuchtraad, dan wel Nivra en Novaa over de vraag of het gewenst is minimumsancties aan schendingen van de GBR te verbinden?



1) De Tuchtraad voor accountants heeft drie klachten van klager A. Peper gegrond verklaard. Beslissing in de zaak R232 van Dr. A. Peper tegen R.C. Crouwel, R. Rozekrans en J. ten Wolde. Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2001.

2) Gedrag- en Beroepsregels Registeraccountants 1994. Zie pagina 13 van de Beslissing.

3) Beslissing pagina 13.

4) Beslissing pagina 4.13 en 4.14

5) De verzoeken werden gericht aan de gemeente Rotterdam en KPMG. De betreffende dossiers zijn aanwezig ten kantore van KPMG Forensic.
6) In het door klager A. Peper bedoelde verslag komt het accountantsoordeel voor dat "de functionaliteit niet kon worden vastgesteld". In accountantskringen is het oordeel "heeft zich geen oordeel kunnen vormen" in vergelijkbare situaties niet ongebruikelijk. De raad van Tucht oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat bedoelde oordelen onvoldoende grondslag zouden hebben omdat klager niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat bevindingen niet juist zouden zijn.

7) Beslissing 4.33.



De Minister van Economische Zaken, mw. A. Jorritsma-Lebbink, heeft deze vragen mede namens de Minister van Justitie als volgt beantwoord.


1 Ja. In antwoorden op de schriftelijke vragen die mij zijn gesteld op
2 april jl. (onder nummer 2000108840) heb ik geantwoord dat ik voornemens ben om in het kader van de evaluatie van de accountantswetgeving met voorstellen te komen om de onafhankelijkheid steviger te waarborgen. Daarbij zal ik ook nader ingaan op de conclusies van Berenschot. Ik zal de Kamer hierover op korte termijn verder informeren.

Voor de goede orde merk ik op dat de Raad van Tucht de klacht die betrekking had op de bepalingen over "onafhankelijkheid" en "onpartijdigheid" in respectievelijk artikel 9 en 24 van de verordening op de Gedrags- en Beroepsregels niet gegrond heeft verklaard. De klachten die door de Raad van Tucht wel gegrond zijn verklaard hebben betrekking op de artikelen 5 en 11 over respectievelijk de "eer van stand" en de "deugdelijke grondslag". Ik heb vooralsnog dan ook geen reden om aan te nemen dat in deze zaak de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van accountants in het geding zijn geweest.

2 en 6 Zoals in de beantwoording van vraag 1 aangegeven, zal ik in het kader van de evaluatie nader in gaan op het functioneren van het stelsel van Gedrags- en Beroepsregels. Daarbij zal ook de effectiviteit van de tuchtrechtelijke handhaving aan bod komen. Dit staat voor mij overigens los van de tuchtzaak van de heer Peper tegen KPMG.


3 De Minister van Justitie heeft bij brief van 26 april jl. aan de Tweede Kamer (kenmerk 5095005/501/IK) aangegeven dat hij de taken en bevoegdheden van private opsporingsinstanties in heroverweging zal nemen. Het gaat hierbij primair om een nadere normering van de activiteiten van particuliere recherchebureaus, maar deze zal tevens zijn weerslag kunnen hebben op de activiteiten van forensisch accountants aangezien deze niet over bijzondere bevoegdheden beschikken op het gebied van de opsporing. Ter zake zal de Minister van Justitie een stuurgroep instellen. In het najaar van 2001 zal hij de Tweede Kamer nader berichten.

De discussie over de positie van de forensisch accountants kan daarnaast niet los gezien worden van het bredere perspectief van de discussie over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de accountant. De Raad van Tucht stelt immers duidelijk dat de Gedrags- en Beroepsregels voor accountants, waarin de vereisten ten aanzien van onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn opgenomen, ook onverkort van toepassing zijn op forensisch accountants.


4 en 5 De Raad van Tucht heeft als doel het beteugelen van misslagen van accountants in de uitoefening van hun beroep, van inbreuken op verordeningen van de beroepsorganisaties en van schendingen van de eer van stand van accountants. De vergelijking met de civiele rechtspraak of het strafrecht gaat gezien deze specifieke doelstelling niet op.

Daarnaast is het zo dat de heer Peper in de betreffende tuchtzaak de klagende partij is en daardoor een zekere bewijslast draagt. Er is dan ook geen sprake van omkering van de bewijslast.

Tenslotte is niet aan mij om uitspraken van de Raad van Tucht inhoudelijk van commentaar te voorzien. Daarmee zou ik de onafhankelijke positie van de tuchtrechtspraak immers op een ongewenste manier aantasten. Dit geldt des te meer daar de beroepstermijn nog niet verstreken is.