Titel: Keuzeregime werknemersopties
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Uw brief van/kenmerk
Ons kenmerk
Den Haag
19 april 2001 / 2000109560
RTB 2001-1688
8 juni 2001
Onderwerp
Vragen van het lid Reitsma (CDA) inzake keuzeregime werknemersopties
Geachte mevrouw Van Nieuwenhoven,
Hierbij ontvangt u een nota ter beantwoording van de door het lid
Reitsma (CDA) gestelde vragen inzake keuzeregime bij
werknemersopties.
De staatssecretaris van Financiën
W. BOS
Nota ter beantwoording van de vragen van het lid Reitsma (CDA) inzake
keuzeregime bij werknemersopties.
1)
Ja. In artikel 10a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is
bepaald dat werknemer en inhoudingsplichtige gezamenlijk de inspecteur
op de hoogte dienen te stellen van de keuze van de werknemer voor
toepassing van het eerste lid van dat artikel.
2)
In de situatie waarin een Nederlandse werknemer deelneemt aan een
optieregeling van de buitenlandse moedermaatschappij van de
Nederlandse vennootschap waar de werknemer in dienst is, kan er naar
mijn oordeel redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de Nederlandse
werkgever op de hoogte is van deze optieregeling en de deelname
daaraan door de werknemer. Onder die omstandigheden is de Nederlandse
werkgever in elk geval inhoudingsplichtig. Het arrest van de Hoge Raad
van 1 november 2000, nr 361 (gepubliceerd in VakstudieNieuws
2000/52.31) lijkt erop te wijzen dat bij optietoekenning in
internationaal concernverband de Nederlandse werkgever vrijwel steeds
als inhoudingsplichtige aangemerkt kan worden.
3)
Ondertekening van de verklaring kan, gelet op het onder 2 gegeven
antwoord, in de regel plaatsvinden door de werknemer en de Nederlandse
werkgever. Als de optieregeling geheel buiten de Nederlandse werkgever
om geschiedt, bestaat wellicht geen mogelijkheid om gebruik te maken
van het keuzeregime. Deze situatie kan desgewenst worden voorkomen
door de Nederlandse werkgever wel bij de optieregeling te betrekken.