1. Inleiding
De minister van SZW heeft de wettelijk omschreven taak om toezicht uit te oefenen op de uitvoering van
SZW wet- en regelgeving door gemeenten en zelfstandige bestuursorganen. Daarbij houdt de minister
ofwel toezicht op de uitvoeringsorganisaties zelf ofwel via een externe toezichthouder, i.c. het Ctsv en de
Verzekeringskamer.
Het Jaarverslag Toezicht 2000 beschrijft per beleidsterrein - voor zover van toepassing - (de
ontwikkelingen in) het toezichtbeleid SZW in 2000, de toezichtbevindingen bij de uitvoering en
geëntameerde acties en de kwaliteit van de uitvoering naar aanleiding van de bevindingen. Op enkele
punten geeft het verslag een doorkijk naar activiteiten in 2001. Voor een karakterisering van de
beleidsterreinen en de belangrijkste beleidsmatige ontwikkelingen in 2000 wordt verwezen naar de
Financiële Verantwoording 2000 van SZW.
Het toezicht op de uitvoering van sociale zekerheidswetten door gemeenten is al enkele jaren sterk in
beweging. Dit geldt niet alleen voor toezicht als functie, maar ook voor toezicht als organisatie. Onder
meer onder invloed van de zich wijzigende bestuurlijke verhoudingen heeft zich een vernieuwingsproces
van de toezichtsfunctie ingezet. De hoofdlijnen hiervan hebben reeds hun weerslag gevonden in de Abw,
Wiw en Wsw. Aan het vernieuwingsproces ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het toezicht open en
interactief van aard moet zijn, waarin samenspraak tussen rijk en gemeenten - met inachtneming van
ieders verantwoordelijkheden - gericht op een verbetering van de uitvoering centraal staat.
Daarnaast is er in groeiende mate het besef dat de rijkstoezichthouder alert en helder moet zijn en in
voorkomende gevallen bijsturende acties zal moeten uitvoeren. In dit jaarverslag wordt aangegeven wat
in 2000 is bereikt en welke nieuwe impulsen zijn gegeven voor de ontwikkeling in het komende jaar.
Wat betreft de verslaggeving over de toezichtsbevindingen lag vorig jaar het accent vooral op de
rechtmatigheid, maar aangegeven is, in samenspraak met gemeenten, te bezien welke mogelijkheden
bestaan om op het terrein van doeltreffendheid tot een nadere invulling te komen. Tegen deze
achtergrond zijn in 2000 twee onderzoeken gestart naar de doeltreffendheid van de uitvoering van de
Abw door gemeenten. Beide onderzoeken kennen een overloop naar 2001.
Net als bij andere relevante geledingen in de sociale zekerheidssector hebben de activiteiten met
betrekking tot de nieuwe uitvoeringsstructuur werk en inkomen binnen de directie Toezicht veel aandacht
opgeëist. Ter uitwerking van het Nader Kabinetsstandpunt SUWI van januari 2000 zijn ontwikkeltrajecten
gestart inzake de inhoudelijke toezichtsaspecten en de organisatie van het toezicht.
Daarnaast heeft Toezicht, in samenwerking met onder meer het Ctsv, risicoanalyses uitgevoerd met het
oog op het toezicht in de overgangsperiode. De resultaten van deze analyses zijn vertaald in de
toezichtsprogrammering voor 2001. De Kamer is in de brief van 19 februari 2001 geïnformeerd over het
toezicht in de overgangsperiode. Het toezicht op de gemeenten is geïntensiveerd met SUWI-
gerelateerde aspecten en richt zich ondermeer op activiteiten van gemeenten bij de CWI-vorming en de
totstandkoming van een private reïntegratiemarkt. Bij de ontvlechting van de
Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de opbouw van CWI is de directie Toezicht alert op eventuele
situaties die niet in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving, zodat dreigende discrepanties tijdig
worden gesignaleerd. Het Ctsv heeft de risico's met betrekking tot de scheiding publiek-privaat bij de
uitvoeringsinstellingen onderzocht (de vijfde vervolgrapportage ontvlechting) en een rapport
boedelbeschrijving uitvoeringsinstellingen uitgebracht. Beide rapporten zijn per brief van 3 april 2001 aan
de Kamer aangeboden.
Het SUWI-proces is veelomvattend en complex en vergt ook van de uitvoerders tijdige voorbereidingen
op de komende vernieuwingen. Een bijzonder toezichtsaspect in 2000 was dat ondanks de aandacht die
besteed moest worden aan de ontwikkeling van het SUWI-stelsel, de kwaliteit van de uitvoering maar ook
van het functioneren van de uitvoeringsorganisaties gewaarborgd diende te blijven.
2. Bijstandszaken
1
2.1 Ontwikkelingen in het toezichtsbeleid Het vernieuwingsproces van de toezichtsfunctie voltrekt zich langs verschillende wegen. Belangrijke ontwikkelingen hierin hebben betrekking op de invoering van het single auditbeginsel, het hiermee verband houdende validatiebeleid, de toepassing van het doeltreffendheidstoezicht en de inzet van het instrument verbetertraject.
Single audit
Via tussenstappen in 1998 en 1999 heeft het single auditbeginsel over het vergoedingsjaar 2000 haar definitieve vorm gekregen, dat wil zeggen dat de verantwoording over de gemeentelijke uitvoering niet langer steunt op de rapportage van de gemeentelijke accountant maar op een door het gemeentebestuur zelf opgesteld verslag over de uitvoering 1. Dit verslag over de uitvoering is bestemd voor zowel de gemeenteraad als het rijkstoezicht en beoogt:
a. een toezichtswerkwijze te bereiken die uitgaat van de centrale rol van gemeentebesturen bij de wetsuitvoering (inclusief het toezicht op de uitvoering); b. een kwaliteitsimpuls te geven aan met name het sturings - en beheersingsproces bij gemeenten. Het modelverslag over de uitvoering is in samenspraak met gemeenten ontwikkeld. Het voorziet in een verplicht en een facultatief deel. Het verplichte deel bevat de informatie die de minister nodig heeft om tot juiste vaststelling van de rijksvergoeding te komen en het facultatief deel bevat voornamelijk informatie die voor de gemeentebesturen van belang is. Ondanks dat het beginsel van single audit geleidelijk is ingevoerd, is gebleken dat niet alle gemeenten er klaar voor zijn om single audit in de gewenste vorm toe te passen. Om die reden hebben de minister van SZW en de VNG de projectorganisatie 'Single audit / Kwaliteit in Controle' ingesteld, onder leiding van de heer Van der Doef. Het project, dat vooralsnog voor een jaar is opgezet, beoogt via gecoördineerde actie de opzet van gemeentelijke kwaliteits- en toezichtssystemen te bevorderen en om tegelijkertijd het toezichtsinstrumentarium van SZW daarop af te stemmen. In de projectorganisatie worden de activiteiten van SZW geïntegreerd met die van de VNG, Divosa en StimulanSZ. Bij circulaire van 21 december 2000 heeft de minister de gemeenten geïnformeerd over alle relevante ontwikkelingen inzake single audit.
Validatieonderzoek
In verband met de invoering van single audit heeft SZW validatiebeleid ontwikkeld. Als onderdeel van het departementale validatiebeleid voert de directie Toezicht jaarlijks validatieonderzoeken uit. In 2000 zijn deze onderzoeken over het jaar 1998 voor het eerst uitgevoerd. Ze hadden een pilotachtig karakter. Mede op basis van de hieruit voortkomende leeraspecten is het validatieonderzoek over 1999 verder ontwikkeld. Deze ontwikkeling draagt ertoe bij dat de validatieonderzoeken en de reviews van de departementale Accountantsdienst beter op elkaar zijn afgestemd en dat de validatieonderzoeken tot kwalitatief betere uitspraken over de betrouwbaarheid van de gemeentelijke verantwoordingsinformatie leiden. Verder is het onderzoeksdomein uitgebreid naar de volledige gemeentelijke verantwoording en worden ook het beleid en de werkinstructies van de gemeente in het onderzoek betrokken. Overeenkomstig de gedane toezegging aan de Tweede Kamer 2 wordt in de validatieonderzoeken en de reviews specifiek ingegaan op de gemeentelijke verantwoording over de uitvoering van de Wet boeten. Het validatieonderzoek over 1999 wordt medio mei 2001 afgerond. De resultaten worden opgenomen in het jaarverslag 2001. De resultaten van het validatieonderzoek over 1998 zijn reeds opgenomen in het jaarverslag 1999.
Doeltreffendheidstoezicht
1 Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz heeft het verslag over de uitvoering ten behoeve van het toezicht inmiddels een wettelijke grondslag gekregen.
2 Brief van de minister van SZW d.d. 6 oktober 2000, kenmerk TZ/TG/2000/62323
In 2000 zijn twee onderzoeken uitgevoerd naar de doeltreffendheid van de uitvoering van de Abw door gemeenten. Deze onderzoeken hadden betrekking op het uitstroom- en activeringsbeleid en het armoedebeleid. Beide onderzoeken, die een overloop naar het jaar 2001 kennen, hebben tot doel te bezien in hoeverre bij de betrokken gemeenten randvoorwaarden en waarborgen aanwezig zijn om de doelstellingen van de wet zo optimaal mogelijk te bereiken. De ervaringen met beide onderzoeken zijn waardevol. In 2001 wordt het toezicht op de doeltreffendheid zodanig verder ontwikkeld dat ook inzicht kan worden verkregen in de effectiviteit van het handelen van de gemeenten, waarbij tevens een relatie wordt gelegd met de inspanningen en keuzen die de gemeenten daartoe gedaan en gemaakt hebben. De reeds eerder in gang gezette ontwikkeling naar het benadrukken van de gemeentelijke medeverantwoordelijkheid voor een doeltreffende uitvoering wordt daarmee voortgezet. Ten behoeve van de opname in het verslag over de uitvoering worden in de doorontwikkeling van het toezicht op doeltreffendheid die meetpunten gezocht die een betrouwbaar beeld geven van de inspanningen en de resultaten van de gemeenten.
Verbetertrajecten
Het verbetertraject is een van de toezichtsinstrumenten die ingezet wordt om bij te dragen aan de verbetering van de uitvoering van de Abw, Ioaw en Ioaz door gemeenten. In 2000 is nieuw geïntroduceerd dat de directie Toezicht duurzaamheidsbeoordelingen uitvoert bij gemeenten die verklaard hebben dat zij hun verbetertraject succesvol hebben afgerond. Via deze beoordelingen, die alleen uitgevoerd worden in de periode die ligt tussen de verklaring van de gemeente en de formele jaarverantwoording door de gemeente, wordt indicatief vastgesteld dat de gemeente de uitvoering niet alleen op orde heeft gebracht maar ook op orde houdt. Verder is het toezichtsinstrument verbetertraject gewijzigd door de invoering van de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz (FWI) per 1 januari 2001 en zijn de beleidsregels opnieuw vastgesteld. De nieuwe beleidsregels verbetertraject en zelfstandig beroep zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 28 december 2000, nr. 251. Om het instrument verbetertraject beter af te stemmen op actuele ontwikkelingen in wetgeving en praktijk, is een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd. De meest opvallende aanpassingen zijn dat de duur van het verbetertraject wordt beperkt tot maximaal drie jaar en dat het zelfstandig beroep alleen wordt toegepast voor minder complexe uitvoeringsproblemen. De wijzigingen gelden alleen voor nieuwe verbetertrajecten. Op de reeds lopende verbetertrajecten blijven de oude beleidsregels van toepassing.
2.2 Toezichtsbevindingen en acties
2.2.1 Toezicht op rechtmatige wetsuitvoering en vaststelling rijksvergoeding
Gemeenten dienen zich te verantwoorden over de uitvoering van de Abw, Ioaz, Ioaw en daarmee over
de besteding van ruim 8 miljard gulden. In 2000 heeft SZW zich bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van die uitvoering en besteding door gemeenten voor het eerst volledig gebaseerd op de
gemeentelijke verantwoording. Deze verantwoording bestaat uit de jaarlijkse kostenopgave met de
daarover afgegeven accountantsverklaring en de rapporten van bevindingen van de gemeentelijke
accountant. Op basis van deze informatie, validatie en eventueel aanvullende eigen
onderzoeksbevindingen wordt de rijksvergoeding vastgesteld door de daartoe gemandateerde
Rijksconsulenten Sociale Zekerheid.
3
Tabel 1: In 2000 genomen aantal beslissingen inzake vaststellingen en maatregelen, gerangschikt naar wet en vergoedingsjaar
Wet/ Regeling Vergoedings- Aantal Aantal Totaalbedrag Totaalbedrag jaar vaststellingen maatregelen maatregelen rijksvergoeding
ABW 1997 1 0 0 7.323.242 1998 528 86 -1.069.624 7.912.030.005 Totaal in 2000: 529 86 -1.069.624 7.919.353.247
IOAW 1995 1 0 0 282.027 1997 1 0 0 291.275 1998 533 11 -50.873 355.029.415 Totaal in 2000: 535 11 -50.873 355.602.717 IOAZ 1995 1 0 0 121.616 1997 1 0 0 7.643 1998 521 6 -6.600 84.517.232 Totaal in 2000: 523 6 -6.600 84.646.491
WWV 1997 2 0 0 -6.700 1998 166 0 0 -1.162.720 Totaal in 2000: 168 0 0 -1.169.420
Tabel 2: Het percentage gemeenten waarvoor de minister een financiële maatregel heeft getroffen inzake de
uitvoering van de Abw/Ioaw/Ioaz voor de vergoedingsjaren 1995 tot en met 1998* (Bron: Ministerie van
SZW)
Abw Ioaw Ioaz Abw/ Ioaw/ Totaal
Vergoedingsjaar Ioaz** aantal
gemeenten
(=100%)
Totaal
1995 10,0% 2,5% 1,3% 10,7% 633
1996 2,6% 0,8% 0,6% 3,7% 625
1997 3,7% 1,2% 0,9% 3,7% 572
1998 8,6% 1,8% 1,1% 9,7% 548
* Omdat toezicht achteraf plaatsvindt ontstaat een zeker "tijdsgat". De rijksvergoeding
over 1999 zal eerst medio 2001 vastgesteld worden. De resultaten worden opgenomen in het
Jaarverslag 2001
** Exclusief dubbeltellingen
2.2.2 Verbetertrajecten
In 2000 voerden 50 gemeenten een verbetertraject uit. Met uitzondering van het traject in Rotterdam,
zijn alle verbetertrajecten in 2000 beëindigd. Van 34 gemeenten is bekend dat zij hun verbetertraject
succesvol hebben afgerond. Twee gemeenten hebben hun verbetertraject niet succesvol afgerond en
van de overige 14 gemeenten is op dit moment nog niet bekend of zij hun verbetertraject al dan niet
succesvol hebben beëindigd. In 2000 zijn geen nieuwe verbetertrajecten aangegaan. De nieuw
ingevoerde duurzaamheidsbeoordeling is in 2000 voor 45 gemeenten toegepast. In 25 gevallen heeft de
gemeente het structurele karakter van de gerealiseerde verbeteringen in de uitvoering aannemelijk
gemaakt. In 10 gevallen is ontstane twijfel besproken met het gemeentebestuur, gericht op bijsturende
acties van die zijde. De overige 10 beoordelingen zijn nog niet afgewikkeld.
4
De gemeente Amsterdam heeft tot en met 1999 een verbetertraject doorlopen. Bij beëindiging van dit verbetertraject bleek dat de uitvoering nog steeds structurele tekortkomingen vertoonde. Omdat Amsterdam, wegens het ontbreken van bijzondere omstandigheden, niet in aanmerking kwam voor een vervolgtraject, zal bij de vaststelling van de rijksvergoeding over 2000 een financiële maatregel aan de orde zijn. Hierop vooruitlopend wordt ingaande 2001 een korting op de bevoorschotting toegepast van f 754.000,- per maand.
2.2.3 Toezichtsonderzoeken
Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang
De "Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang" is een van de instrumenten die gemeenten hebben om alleenstaande ouders in de bijstand te activeren. Uit zorg over de (onder)benutting van het instrument en reeds onderkende problemen met het maken van een inschatting van het benodigde budget is onderzoek verricht. Het blijkt dat de mate van onderuitputting van de regeling in de loop van de jaren sterk is verminderd. In 1999 is er - zeker in vergelijking met voorgaande jaren - geen sprake van substantiële onderbenutting. Over 2000 zijn nog geen realisatiecijfers bekend. Wel hebben gemeenten substantieel meer subsidie aangevraagd dan in voorgaande jaren. Gemeenten blijven het lastig vinden het benodigde bedrag aan subsidie in te schatten. Het daadwerkelijk kunnen aanwenden van de subsidie is bovendien van diverse factoren afhankelijk, waaronder met name de vraag van de doelgroep en het aanbod van opvangplaatsen in de gemeente. Wat het aanbod betreft zit het tekort vooral bij de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang. De doelgroep van deze regeling vraagt vaak om snelle actie en heeft een hoge mutatiegraad (er is direct opvang nodig, maar veelal voor een betrekkelijk korte periode).
Gemeentelijke eindejaarsuitkeringen en inkomensondersteunende maatregelen De resultaten van het in 1999 gehouden onderzoek naar eindejaarsuitkeringen en zorgen over de armoedeval en uiteenlopende plannen van gemeenten voor inkomensondersteunende maatregelen vormden de aanleiding voor een vervolgonderzoek naar het categoriale inkomensondersteunend beleid van gemeenten. Bij vrijwel elke gemeente zijn één of meer categoriale regelingen van kracht; de afgelopen jaren hebben vooral de kleine gemeenten een inhaalslag gemaakt. Drie typen regelingen komen het meest voor: tegemoetkomingen in verband met duurzame gebruiksgoederen, regelingen ter bevordering van sociaal-culturele participatie en regelingen voor de kosten van kinderen. Het aantal gemeenten met een collectieve aanvullende ziektekostenverzekeringen is sinds 1997 sterk gestegen. De toenemende aandacht van het kabinetsbeleid inzake de armoedeval wordt, in het bijzonder in de grotere gemeenten, op lokaal niveau weerspiegeld. Gemeenten geven wel te kennen dat armoedebestrijding als beleidsdoel voor hen blijft prevaleren. De aanpak van armoedeval-effecten blijft hoofdzakelijk beperkt tot het verhogen van de inkomensgrens om voor een regeling in aanmerking te komen. Bij de collectieve aanvullende ziektekostenverzekeringen komt het vrij veel voor dat de voorzieningen alleen toegankelijk zijn voor uitkeringsgerechtigden. Gemeenten besluiten in de regel op basis van een kosten-baten-analyse tot een dergelijke maatregel. Het openstellen van genoemde voorzieningen voor anderen dan alleen uitkeringsgerechtigden leidt volgens de gemeenten tot uitvoeringskosten die verhoudingsgewijs hoog zijn. In gerichte toezichtsacties jegens de betreffende gemeenten zullen lokale varianten worden getoetst. Gemeenten zullen op de tekortkomingen en op vanuit rechtmatigheidsoptiek wel aanvaardbare varianten worden gewezen, maar daarbij zullen hen ook overwegingen in verband met de armoedeval worden voorgehouden.
Eind 2000 is opnieuw een quick scan inzake de gemeentelijke eindejaarsuitkeringen uitgevoerd. De onderzoeksbevindingen zijn op 2 april 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Doeltreffendheidsonderzoeken inzake uitstroom en activering en armoedebestrijding en bijzondere
bijstand
Zoals reeds in de algemene inleiding is gememoreerd zijn in 2000 twee onderzoeken gedaan naar de
doeltreffendheid van de gemeentelijke wetsuitvoering op twee belangrijke beleidsterreinen: uitstroom en
activering alsmede armoedebestrijding en bijzondere bijstand. In de loop van 2001 zullen deze
onderzoeken aan de Kamer worden aangeboden. Het onderzoek "Uitstroom en activering" betreft een
herhaling en uitbreiding van het onderzoek dat in 1998 naar uitstroom is gedaan. In 2000 is het
onderzoek uitgebreid met het activeringsinstrumentarium van de gemeenten en de wijze waarop zij dat
5
in samenhang weten in te zetten. Daarbij gaat het voornamelijk om de randvoorwaarden en de waarborgen die de gemeenten creëren ten behoeve van een doeltreffende uitvoering. Het onderzoek "Armoedebestrijding en bijzondere bijstand" betreft een nieuw onderzoek gericht op de inspanningen van de gemeenten op dat terrein. Bij het onderzoek "Uitstroom en activering" is de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het toezicht op de doeltreffende wetsuitvoering worden benadrukt doordat een aantal gemeenten het onderzoek en rapportage daarover zelf verricht heeft. De daarmee opgedane ervaringen zullen worden betrokken in de doorontwikkeling van het instrumentarium inzake het doeltreffendheidstoezicht.
Wet boeten
In de sfeer van het toezicht is veel aandacht geschonken aan de uitvoering van de Wet boeten door gemeenten. Er is onderzoek verricht bij 77 gemeenten, waaronder alle grote gemeenten. Op basis van een schatting kan het landelijke aantal opgelegde boeten worden geraamd op circa 17.300 in 1998 en op circa 21.350 in 1999, ofwel een toename met ongeveer 23 procent. Het aantal opgelegde maatregelen is in deze periode nagenoeg constant gebleven. Het landelijke aantal opgelegde maatregelen kan worden geschat op circa 48.650 in 1998 en op circa 48.250 in 1999, ofwel een afname met één procent. Bij de genoemde ontwikkelingen wordt wel aangetekend dat het aantal bijstandscliënten in deze periode met 8 procent is gedaald. In die zin lijkt er landelijk gezien sprake van een verbeterde aandacht bij gemeenten voor de uitvoering van de Wet boeten.
Uit het onderzoek blijken de volgende hoofdlijnen:
* Tussen individuele, vergelijkbare gemeenten blijken grote verschillen te bestaan in de wijze waarop zij de Wet boeten uitvoeren. Dat de ene gemeente veel vaker overtredingen constateert en bestraft dan de andere gemeente lijkt vooral het gevolg te zijn van het handelen (of het nalaten daarvan) van de gemeenten zelf.
* De inhoud van de gemeentelijke interne controles is in belangrijke mate beperkt tot de door het rijk genormeerde aspecten, die gevolgen kunnen hebben voor de rijksvergoeding. Slechts bij enkele gemeenten vormt het opleggen van maatregelen en het afzien ervan ook daadwerkelijk onderwerp van interne controle. De interne controles vormen daarmee onvoldoende basis om de mate waarin de gemeenten de Wet boeten adequaat uitvoeren te kunnen beoordelen en bieden onvoldoende aanknopingspunten voor bijsturing door de gemeenten zélf.
* Bijna de helft van de gemeenten kampt met problemen met het geautomatiseerde registratiesysteem voor de uitvoering van de Wet boeten. Bij veel gemeenten biedt het geautomatiseerde systeem onvoldoende mogelijkheden voor een adequate registratie. In het onderzoeksrapport is een lijst opgenomen met kwantitatieve prestaties van gemeenten met 100.000 of meer inwoners, waardoor deze gemeenten zich onderling kunnen vergelijken. De onderzoeksresultaten zijn input geweest voor de evaluatie van de Wet boeten waarin een uniforme en sluitende uitvoering is onderzocht. De resultaten van het toezichtsonderzoek, in het bijzonder de constatering dat van een uniforme uitvoering nog geen sprake is, hebben geresulteerd in aanvullend onderzoek bij de evaluatie.
De bevindingen van het toezichtsonderzoek hebben geleid tot gesprekken tussen de Rijksconsulenten en de betreffende gemeentebesturen, waarin gemeenten achtergronden en verklaringen konden geven. Per gemeente wordt vervolgens beoordeeld of er wel of niet sprake is van de gemeente aan te rekenen tekortkomingen. Het doel is te komen tot concrete afspraken om eventuele tekortkomingen binnen af te spreken termijnen op te heffen. Eind 2000 was de analyse van de resultaten van dit bestuurlijk toezichtoverleg nog in volle gang. Begin 2001 wordt het onderzoek herhaald bij een groter aantal gemeenten.
Bijstand en belastingherziening 2001
In november 2000 heeft de directie Toezicht een quick scan uitgevoerd inzake de gevolgen van de herziening van het belastingstelsel 2001 voor gemeentelijke sociale diensten. De resultaten van dit onderzoek zijn via de voortgangsrapportage aangeboden aan de Tweede Kamer. De belangrijkste conclusie van het onderzoek was dat, ondanks de getroffen voorbereidingen voorafgaand aan de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2001, er bijstandsgerechtigden zouden kunnen zijn die na de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel niet de voorlopige teruggave van de heffingskorting ontvangen waarop zij aanspraak hebben. In verband met deze conclusie heeft de minister de gemeenten
6
bij brief van 11 december 2000 om speciale aandacht voor deze groep bijstandsgerechtigden gevraagd en hen geïnformeerd dat in bepaalde situaties bij uitstroom uit de bijstand kwijtschelding kan worden verleend voor vorderingen wegens nog niet verrekende voorlopige teruggave van de heffingskorting. 2.3 Kwaliteit van de uitvoering
Mede onder invloed van de gemeentelijke inspanningen bij de uitvoering van verbetertrajecten vertoont het landelijk beeld van de rechtmatigheid van de wetsuitvoering een opgaande lijn. Of gemeenten daarbij ook effectief zijn in hun beleid, zal de komende jaren -mede onder invloed van de ontwikkelingen van het doeltreffendheidstoezicht- nader bezien worden.
3. Arbeidsmarktbeleid in het gemeentelijk domein 3.1 Toezichtsbeleid
Het vernieuwingsproces van de toezichtsfunctie heeft mede betrekking op het toezicht op de arbeidsmarktregelingen (WSW, WIW, I/D-banen en de Wet Rea). Zo is het in 2000 gekomen tot vaststelling van het toezichtskader WIW en het vaststellings- en maatregelenbeleid WIW en WSW. De belangrijkste stap die nog gezet moet worden, is de invoering van het verslag over de uitvoering. In 2000 is daarvan afgezien omdat niet alle gemeenten klaar waren voor een goede toepassing van single audit. Zodoende is er in 2000 de voorkeur aan gegeven het verslag over de uitvoering alleen voor de Abw, Ioaw en Ioaz te introduceren en om de single auditactiviteiten toe te spitsen op de ondersteuning van de achterblijvende gemeenten. De te zetten vervolgstappen in de sfeer van single audit en de ontwikkeling van validatiebeleid ten aanzien van de arbeidsmarktregelingen zijn voorzien voor 2001. Toezichtskader WIW
Het toezichtskader WIW is in 1999 vastgesteld. In 2000 is dat kader uitgewerkt in nieuwe of al bestaande toezichtsprodukten, zoals: het accountantsprotocol; de procesopzet en werkinstructies vaststellingsproces rijkssubsidie en de beleidsregels voor de vaststelling van de rijksvergoeding. Vaststellings- en maatregelenbeleid WIW en WSW
In 2000 is het vaststellings- en maatregelenbeleid 1998-2000 voor zowel de WIW als de WSW ontwikkeld. Aan de vaststelling van het maatregelenbeleid WIW ligt een analyse van de uitvoering van de WIW in 1998, met inbegrip van de geconstateerde tekortkomingen, ten grondslag. In 2001 wordt het vaststellings- en maatregelenbeleid WIW vastgelegd in een ministeriële regeling. Het vaststellings- en maatregelenbeleid WSW had in 2000 de status van beleidsregels, maar in 2001 zal het beleid worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur.
Bij de vaststelling van het maatregelenbeleid is er rekening mee gehouden dat in het toezichtskader WIW is aangegeven dat ten aanzien van vergoedingsjaren 1998 en 1999 sprake zal zijn van een beperkt financieel maatregelenbeleid en dat 'coulance' zal worden toegepast, gezien de invoeringsproblemen bij de implementatie. Ditzelfde geldt voor de WSW.
3.2 Toezichtsbevindingen en acties
Toezicht op de rechtmatige wetsuitvoering en vaststelling rijksvergoeding In 2000 heeft voor het eerst vaststelling plaatsgevonden van de rechtmatigheid van de nieuwe WIW. Dit betreft 1998. Daarbij is gebleken dat de nieuwe wet gemeenten confronteert met uiteenlopende vragen en problemen. Met de invoeringsproblemen is rekening gehouden in het vaststellingsproces. Voor de jaren 1998 tot en met 2000 geldt dat de correcties op de verleende subsidies uitsluitend betrekking hebben op het kwantificeerbaar financieel beslag van geconstateerde tekortkomingen. Overigens vindt geen financiële correctie plaats indien de gemeente een verzoek om herstel heeft ingediend, de Rijksconsulent dit verzoek honoreert en de gemeente binnen vier maanden het herstel geëffectueerd heeft. In 2000 is aan 99 gemeenten de herstelmogelijkheid toegewezen. In 2000 is de vaststelling van de subsidies WSW over de 'oude' jaren 1996 en 1997 afgerond. Daarnaast is de rechtmatigheid van de WSW-subsidies over 1998 vastgesteld en is gestart met de vaststelling over het vergoedingsjaar 1999.
7
Tabel 3 geeft een overzicht van de vaststellingen en maatregelen bij de WIW, de voorlopers van de WIW (de banenpoolregeling en de Jeugdwerkgarantiewet), de WSW, de Regeling Kinderopvang alleenstaande ouders en de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren. Verantwoordingsinformatie over de ID-banen en de Wik komt pas in 2001 beschikbaar. Tabel 3: Aantallen vaststellingen en maatregelen in 2000, gerangschikt naar wet en vergoedingsjaar Wet/ Regeling Vergoedings Aantal Aantal Totaalbedrag Totaalbedrag jaar vaststellingen maatregelen maatregelen rijksvergoeding JWG 1995 1 0 0 66.242 1996 1 0 0 82.339 1997 3 1 102.408 37.849.109 Totaal in 2000: 5 1 102.408 37.997.690
BP 1995 2 0 0 92.893 1997 2 1 6.566 687.321 Totaal in 2000: 4 1 6.566 780.214
KOPV. 1997 2 0 0 827.134 1998 460 17 -152.106 64.217.075 Totaal in 2000: 462 17 -152.106 65.044.209
WSW (oud) 1996 96 123 -5.755.300 3.421.026.498 1997 100 127 -15.049.386 3.592.289.214 Totaal in 2000: 196 250 -20.804.686 7.013.315.712
WSW (nieuw) 1998 101 56 -15.164.707 3.636.496.093 Totaal in 2000: 101 56 -15.164.707 3.635.496.093
WIW 1998 453 33 -842.664 824.127.896 Totaal in 2000: 453 33 -842.664 824.127.896
Schoonmaak- 1998 52 0 0 4.685.609
diensten
particulieren
Totaal in 2000: 52 0 0 4.685.609
Bevindingen uit andere bronnen: servicelijn, kamervragen, toezichtsoverleg
Er zijn, onder andere via de Servicelijn van de Rijksconsulentschappen, nogal wat vragen
binnengekomen die betrekking hadden op de ontwikkelingen rond SUWI/CWI en op de instelling van het
Fonds Werk en Inkomen. Door middel van het toezichtsoverleg, het gesprek tussen de Rijksconsulent en
de wethouder, is Suwi verder onder de aandacht van gemeenten gebracht.
3.3 Kwaliteit van de uitvoering
Gemeenten hebben er nog steeds moeite mee invulling te geven aan hun regierol op het terrein van de
WIW en WSW. De Rijksconsulenten hebben in hun contacten met gemeenten en uitvoeringsinstanties
WSW en WIW nadrukkelijk de regiefunctie van de gemeente in het activerend arbeidsmarktbeleid tot
uitdrukking gebracht. In 2001 zal via een toezichtsonderzoek nagegaan worden of en in welke mate
gemeenten op dit punt vorderingen maken.
4. Overige activiteiten toezicht gemeenten
In dit hoofdstuk worden activiteiten beschreven die betrekking hebben op zowel bijstandszaken als het
arbeidsmarktbeleid.
8
4.1 Toezichtsoverleg
Om de structurele communicatie tussen Toezicht en de gemeenten inhoudelijk vorm te geven is in 2000 het instrument toezichtsoverleg ingevoerd. De kernfunctie van het toezichtsoverleg kan kortweg geschetst worden als het brengen en halen van informatie en het maken van afspraken over verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Het toezichtsoverleg vindt plaats tussen de Rijksconsulent Sociale Zekerheid en de verantwoordelijk bestuurder in de gemeente. In 2000 hebben circa 350 toezichtsoverleggen met gemeenten plaatsgevonden. De belangrijkste thema's die aan de orde kwamen zijn: single audit, SUWI, het fonds werk en inkomen, de gemeentelijke regiefunctie, intergemeentelijke samenwerking, armoede- en minimabeleid, verbetertrajecten en de nieuwe belastingwetgeving. Het toezichtsoverleg leverde diversen resultaten op. In de eerste plaats heeft het de gemeentebestuurders aangespoord tot een betere betrokkenheid bij de uitvoering. Het toezichtsoverleg dient er mede toe om het gemeentebestuur te informeren over de bevindingen van de toezichtsonderzoeken. Daarmee is het overleg een geschikte gelegenheid om de risico's in beeld te brengen die er voor gemeenten bestaan als de kwaliteit van de uitvoering op diverse onderdelen achter blijft. Ten aanzien van de geconstateerde risico's en eventuele tekortkomingen in de uitvoering worden afspraken gemaakt. Verder heeft het toezichtsoverleg ertoe bijgedragen dat gemeenten meer interesse kregen voor onderwerpen als SUWI en het minimabeleid. Gemeenten voerden veelal thema's op die op dat moment onderwerp van gesprek waren in de gemeente of knelpunten in de uitvoering opleverde. Uit de reacties van de gemeenten blijkt dat zij het toezichtsoverleg waarderen. Op basis van de ervaringen in 2000 zal het instrument toezichtsoverleg in 2001 verder worden verbeterd. 4.2 Servicelijn
Doelstelling en mogelijkheden
Alle uitvoeringsinstanties (meestal gemeenten) op het terrein van de sociale zekerheid die vragen hebben over de uitvoering van wet- en regelgeving en het toezicht daarop, kunnen bij een daarvoor ingericht loket van het ministerie van SZW terecht. Dat loket heet de Servicelijn en is gepositioneerd bij de vijf regionale rijksconsulentschappen van de directie Toezicht. De Servicelijn kan iedere werkdag benaderd worden tussen 09.00 en 12.00 uur en is zowel telefonisch, als per faxbericht of e-mailbericht te bereiken. Uitgangspunt is om binnen 48 uur de meeste vragen beantwoord te hebben. Sinds november 2000 kan de Servicelijn ook via de gemeenteloket-site van het ministerie van SZW rechtstreeks per e- mailbericht bereikt worden.
In 2000 is voor de Servicelijn een applicatie in gebruik genomen waarmee een in een regio gegeven antwoord vanaf vrijwel dezelfde dag door de overige Rijksconsulentschappen gebruikt kan worden. Hiermee is in 2000 het tempo van beantwoorden verhoogd en de eenduidigheid in beantwoording meer sluitend gemaakt. Bovendien kan nu structureel onderkend worden of gemeenten bovenmatige problemen met de uitvoering hebben. Via het hierboven beschreven toezichtsoverleg kan het Rijksconsulentschap hier dan bij de gemeente gericht de aandacht voor vragen. Ook kunnen servicelijnvragen het vertrekpunt zijn om een signaal af te geven aan de minister of de interne (beleids)directies van SZW.
Vragen in 2000
Ten opzichte van het jaar 1999 is duidelijk dat de uitvoeringsorganen de weg naar de Servicelijn steeds beter weten te vinden. In 2000 worden gemiddeld zo'n 260 vragen per maand aan de Servicelijn voorgelegd (ruim 3000 vragen op jaarbasis). Vanaf oktober 2000 is aan de Servicelijn het terrein van de Instroom en Doorstroom-banen toegevoegd en per 1 januari 2001 wordt de indicatiestelling binnen de WSW hieraan nog toegevoegd.
De telefoonnummers van de Servicelijn staan standaard vermeld op iedere circulaire of brief aan alle gemeenten en/of uitvoeringsorganisaties. Vrijwel direct na verzending van zo'n circulaire of brief is een verhoogde raadpleging van de Servicelijn merkbaar. Daarbij gaat het om een nadere uitleg, dan wel over de mogelijke gevolgen voor de uitvoering. Een beeld van de inhoudelijkheid van de vragen die in 2000 zijn voorgelegd, brengt het volgende:
Algemene bijstand De vragen waren als altijd pluriform van aard omdat het terrein breed is. Vaak ging het om het recht op bijstand en de van toepassing zijnde norm en
9
daarnaast bijvoorbeeld om onderwerpen als overlijdensuitkeringen, vakantieduur, interingsnorm, geldleningen, (studie)schulden vrijlating van vermogen (erfenis; schenking) en de toepassing van krediethypotheek. Maar ook over het vreemdelingenbeleid zijn veel vragen gesteld, waarbij het vooral ging om het bepalen van het recht op bijstand, meestal in relatie tot het EEG-onderdanenschap. Bijzondere bijstand De vragen gingen vooral over de afstemming met de voorliggende voorzieningen. Als er immers recht bestaat op een uitkering of een beroep gedaan kan worden op bijv. een fonds, kan het betekenen dat de gemeente geen bijzondere bijstand hoeft toe te kennen. IOAW/IOAZ Het ging hierbij doorgaans over de vraag of de verstrekking van een afkoopsom, meestal bij een collectief ontslag, gevolgen heeft voor de toekenning van een Ioaw-uitkering. En daarnaast of de omzetting van een afkoopsom in een lijfrente als inkomen aangemerkt moet worden. WIW Het ging vooral om subsidieverstrekkingen, de detacheringmogelijkheden bij inleners, de problematiek van de werkervarings-plaatsen (afgeven WIW- verklaringen, verlenging Wep), het wel of niet door gemeenten kunnen aanspreken van het WIW-budget; de samenloop met andere uitkeringen (Kinderopvangregeling, WAO, WSW, etc.) en het recht op een WIW- uitkering.
WSW De vragen gingen met name over de samenloop met andere regelingen (WIW; I/D-banen) en of er wel sprake is van een WSW-dienstbetrekking. I/D-banen Over de I/D-banen zijn relatief veel vragen gesteld. De vragen die er uitspringen gingen over de subsidieverstrekking; de (uitstroom)premies; de plaatsingsmogelijkheden, de samenloop met andere uitkeringen en het opzeggen van de I/D-baan, dan wel ontslag uit de I/D-baan. Regeling Kinderopvang De vragen gingen met name over de verduidelijking van hetgeen in de terugkerende circulaires van SZW is vermeld. WIK De meeste vragen zijn gesteld over geldleningen en krediethypotheek, over het wel of niet als vermogen in aanmerking nemen van een eigen woning/atelier, de inkomenseis en over de van toepassing zijnde ziekenfondspercentages. Single audit Met betrekking tot het toezichtsbeleid zijn de meeste vragen gesteld over single audit. Daarbij ging het vooral om de toepassing van het juiste verantwoordingsmodel, over de inrichting van verantwoordingsverslagen, over de inrichting van controles en steekproeven/foutscores, over de grens tussen de bevoegdheid van de gemeente versus die van het rijk en tenslotte vooral over de toezending van een of meer van de zes in 2000 door Toezicht uitgegeven boekjes single audit.
5. Arbeidsvoorziening
5.1 Ontwikkelingen
Arbeidsvoorziening is een zelfstandig bestuursorgaan dat zowel taken uitvoert op grond van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 als op grond van een aantal andere wetten. Het eerstelijns toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt uitgeoefend door het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA). Het departementale (tweedelijns) toezicht vindt voor een belangrijk deel plaats op basis van de verantwoordingsprodukten van het CBA.
Ook gedurende het verslagjaar is sprake geweest van verzwaard toezicht op Arbeidsvoorziening. Dit toezicht vloeit voort uit de in 1998 gesignaleerde (liquiditeits)problemen bij Arbeidsvoorziening. Sindsdien rapporteert Arbeidsvoorziening maandelijks over de liquiditeitssituatie en geeft prognoses voor de daaropvolgende 12 maanden. Voorts heeft het toezicht op het Europees Sociaal Fonds (ESF) in het jaar 2000 geleid tot aanzienlijke toezichtsinspanningen (zie hiervoor de volgende paragraaf).
10
Het CBA heeft in de aanloop naar de nieuwe uitvoeringsstructuur rond werk en inkomen (SUWI) de organisatie per 1 oktober 2000 intern opgesplitst in vijf bedrijfsonderdelen: de Basisdienstverlening, het reïntegratiebedrijf Kliq, de Centra Vakopleiding, het facilitair bedrijf Facent en ESF-Nederland. Het onderdeel Basisdienstverlening zal per
1 januari 2002 opgaan in de CWI. Het onderdeel ESF-Nederland is per 1 april 2001 als een agentschap in oprichting onder de verantwoordelijkheid van de minister komen te vallen. De bedrijfsonderdelen Kliq en Facent worden verzelfstandigd. Naar de toekomstige positionering van de Centra Vakopleiding vindt nog onderzoek plaats. Om de ontwikkelingen op het terrein van het going concern en van de ontvlechting op de voet te kunnen volgen is in november 2000 een Taskforce ingesteld. De ontvlechting van Arbeidsvoorziening is de afgelopen periode in een stroomversnelling geraakt. De organisatie stond onder zware druk. Het ontvlechtings- en verzelfstandigingsproces stelt hoge eisen aan afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Gekozen is voor een andere bestuurlijke aansturing en begin 2001 zijn per bedrijfsonderdeel één of meerdere bestuurders aangesteld. Per 1 april 2001 is het CBA teruggetreden. Tegelijkertijd is een bestuurder aangesteld die de resterende taken van het CBA overneemt, de situatie bij Arbeidsvoorziening zal onderzoeken en het Concern zal afbouwen. Over deze bestuurlijke en organisatorische veranderingen is de Kamer geïnformeerd in de brieven van 30 november 2000, 16 januari 2001, 24 januari 2001, 8 maart 2001 en 29 maart 2001. De verzelfstandiging van bedrijfsonderdelen had tot gevolg dat de verantwoordingsinformatie steeds meer per bedrijf werd ingericht. De begroting 2001 is met onzekerheden omgeven. Vanuit SZW is er in het jaar 2000 op aangedrongen dat Arbeidsvoorziening zich maandelijks ging verantwoorden over de produktie en de financiën. Nu er per onderdeel bestuurders zijn aangesteld, heeft dit er inmiddels toe geleid dat deze bestuurders zich maandelijks in een rapportage verantwoorden. 5.2 Toezichtsbevindingen en acties
De toezichtsbevindingen en acties gedurende het verslagjaar vloeiden tegen de achtergrond van de bestuurlijke constellatie grotendeels voort uit de beoordeling van de verantwoordingsprodukten van het Centraal Bestuur van Arbeidsvoorziening. Onderstaand wordt op de belangrijkste verantwoordingsprodukten ingegaan. Tenslotte worden de overige activiteiten in het kader van het toezicht op Arbeidsvoorziening weergegeven.
Jaarverslag en jaarrekening
Van het CBA werden de jaarrekening en het jaarverslag 1999 ontvangen. In het kader van de beoordeling van deze jaarstukken werd geconstateerd dat door Arbeidsvoorziening leningen (zogenaamde sale- and lease-back constructies) waren aangegaan. De door Arbeidsvoorziening aangegane lease-overeenkomsten zijn vervolgens aan een nader onderzoek onderworpen. Ook de departementale Accountantsdienst heeft de lease-overeenkomsten in haar reviewwerkzaamheden betrokken. Zowel op basis van het nader onderzoek als de review was de conclusie dat er leningen zijn aangegaan zonder de toestemming van de minister. Op grond van deze uitkomsten heeft het CBA in 2001 alsnog toestemming gevraagd voor deze leningen. Daarnaast bleek uit de rapportage controlebevindingen over 1999 van de externe accountant van Arbeidsvoorziening, dat er tekortkomingen zijn op het terrein van de administratieve organisatie en interne controle. De rapportage controlebevindingen over het eerste halfjaar van 2000 bevestigde dit beeld. Het CBA is verzocht de tekortkomingen te herstellen.
Begroting, beleidsplan en begrotingswijzigingen
De begroting en het beleidsplan 2000 zijn op 28 april 2000 goedgekeurd. De goedkeuringsprocedure
bleek meer tijd te vergen vanwege noodzakelijke aanvullingen op het beleidsplan en onderbouwingen
van de begroting. Met name het ontbreken van voldoende informatie over ESF heeft ertoe geleid dat de
begroting eerst eind april kon worden goedgekeurd.
In het verslagjaar zijn ook de begroting en het beleidsplan 2001 beoordeeld. Daartoe is in eerste instantie
de concept begroting beoordeeld. Deze begroting bleek op belangrijke onderdelen nog niet te voldoen.
De ontbrekende informatie is naderhand opgenomen in de definitief ingediende begroting. Mede omdat
de definitieve begroting 2001 nog een aantal onzekerheden bevatte is met Arbeidsvoorziening
11
afgesproken dat maandelijks zal worden gerapporteerd over de produktie en de financiën. Het beleidsplan en de begroting over het jaar 2001 zijn in 2001 goedgekeurd.
Uit de kwartaalrapportage over het 2 e kwartaal 2000 bleek dat voorgenomen taakstellingen niet werden
gehaald. Middels een begin oktober 2000 ingediende begrotingswijziging zijn de ramingen door
Arbeidsvoorziening neerwaarts bijgesteld. De begrotingswijziging is beoordeeld en mede bezien in het
licht van de begrotingsvoorbereiding 2001 van Arbeidsvoorziening. De begrotingswijziging is op 16
februari 2001 goedgekeurd.
Kwartaalrapportages
Arbeidsvoorziening verantwoordt zich per kwartaal over de uitvoering van het beleidsplan en de
begroting. In de kwartaalrapportages wordt onder meer ingegaan op de produktie, de financiën en de
vorderingen ten aanzien van de sluitende aanpak. In het verslagjaar werden de 4 e kwartaalrapportage
1999 en de 1 e en 2 e kwartaalrapportage 2000 van Arbeidsvoorziening ontvangen. De 3 e
kwartaalrapportage 2000 werd eerst begin 2001 in definitieve vorm aangeboden. Voor wat betreft de 2 e
en de 3 e kwartaalrapportage werd door Arbeidsvoorziening niet voldaan aan het tijdig indienen van deze
rapportages.
Uit de 2 e kwartaalrapportage 2000 bleek dat de produktie in de prestatiedienstverlening en bij het
onderdeel arbeidsintegratie achterbleven. Een tendens die al enigszins bleek uit de 1 e
kwartaalrapportage. Daarnaast was er sprake van een exploitatietekort.
Op basis van deze uitkomsten is Arbeidsvoorziening gevraagd extra inspanningen te leveren om de
prestaties zoveel mogelijk op peil te houden en het exploitatietekort terug te dringen.
Tevens heeft Arbeidsvoorziening op basis van de 2 e kwartaalrapportage een wijziging op de begroting
2000 ingediend. Uit de 3 e kwartaalrapportage bleek dat de produktie goeddeels conform de aangepaste
begroting verliep.
De bovenvermelde kwartaalrapportages van Arbeidsvoorziening zijn in 2000 en 2001 aan de Tweede
Kamer aangeboden.
Liquiditeitsprognoses
Op basis van in 1998 gemaakte afspraken dient Arbeidsvoorziening zich maandelijks te verantwoorden
over zijn liquiditeitspositie. Hiertoe worden door Arbeidsvoorziening liquiditeitsprognoses opgesteld. Ook
in 2000 werden deze prognoses ontvangen, hoewel deze niet altijd binnen de afgesproken termijn
binnenkwamen. Aan de hand van deze prognoses wordt de financiële positie van Arbeidsvoorziening
gevolgd en beoordeeld. Mede op basis van de liquiditeitsprognoses is medio 2000 besloten om een
kasschuif van f 125 miljoen (vanuit de rijksbijdrage 2001) toe te passen, omdat de financiële positie van
Arbeidsvoorziening daartoe aanleiding gaf.
Overige wettelijke taken
In het verslagjaar zijn het jaarverslag 1999 en de tweede kwartaalrapportage 2000 over de uitvoering van
de Wet Arbeid Vreemdelingen ontvangen. In deze kwartaalrapportage is op verzoek van de minister voor
het eerst over de totale afhandelingstermijn per aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning
gerapporteerd. Hierdoor kan de uitvoering van de Wet Arbeid Vreemdelingen, met name op het aspect
van de afhandelingstermijn, beter worden gemonitord. De derde kwartaalrapportage 2000 is niet op tijd
ontvangen en valt daardoor buiten het verslagjaar.
Daarnaast wordt toezicht gehouden op de ontslagtaak van Arbeidsvoorziening. Dit gebeurt in eerste
instantie op basis van cijfermatige gegevens die Arbeidsvoorziening aan het departement verstrekt. Naar
aanleiding van kamervragen is bij Arbeidsvoorziening aangedrongen op een correcte uitvoering van het
ontslagbesluit.
Overige activiteiten
Bepaalde besluiten moeten in het kader van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 worden voorgelegd aan de
minister. Zo is in het jaar 2000 opnieuw het reglement beheer en beleid goedgekeurd.
Op basis van de uitkomsten van het rapport `Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een
Wettelijke taak' van de Algemene Rekenkamer is overleg gevoerd met Arbeidsvoorziening over o.a. het
integriteitsbeleid en het M&O beleid.
12
Tenslotte is op ad hoc basis aandacht besteed aan specifieke onderwerpen (die soms ook de publiciteit haalden), zoals het geschil tussen Arbeidsvoorziening en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam over de IDA-regeling en het geschil tussen Arbeidsvoorziening en de Nederlandse Vereniging van Arbeidsmarkttoeleiders over vermeende dubbele facturering door Arbeidsvoorziening. Daarnaast speelden veel ESF-onderwerpen waarbij er een directe relatie was met reguliere activiteiten van Arbeidsvoorziening, zoals de perikelen rondom het project Futuro Laboral in regio Rijnmond.
6. Europees Sociaal Fonds
De ontwikkelingen binnen SZW zijn gedurende het jaar 2000 te onderscheiden naar het toezicht op de afwikkeling van de oude ESF programmaperiode 1994-1999 en de beleidsmatige voorbereiding van de implementatie van de nieuwe ESF programmaperiode 2000-2006. Ten aanzien van de oude programmaperiode 1994-1999 wordt door Arbeidsvoorziening gecontroleerd. Dit leidt zo nodig tot neerwaartse bijstellingen van de ESF-subsidies. Bij vermoedens van misbruik en/of oneigenlijk gebruik worden door Arbeidsvoorziening bijzondere onderzoeken uitgevoerd bij aanvragers en uitvoerders. Via rapportages wordt SZW geïnformeerd over de stand van de afwikkeling van ESF-oud. De opeenvolgende rapportages van Arbeidsvoorziening gaven aanleiding tot zorg. Ten eerste bleek uit deze rapportages telkens dat de planningen van Arbeidsvoorziening ten aanzien van het wegwerken van de werkvoorraad ESF 1994-1999 niet gehaald werden. Ten tweede bleken de omvang en ernst van de onregelmatigheden in rapportages n.a.v. controles door Arbeidsvoorziening telkens hoger dan eerder verondersteld.
SZW is met ingang van april 2000 gestart met de kwartaalmeldingen (meldingen onregelmatigheden) aan de OLAF (de fraudebestrijdingseenheid van de Europese Commissie). Deze meldingen vinden nu structureel plaats.
De Tweede Kamer wordt via voortgangsrapportages op de hoogte gehouden omtrent de voortgang van de afwikkeling van ESF-oud, waaronder de omvang en afhandeling van de geconstateerde onregelmatigheden. Gedurende het jaar 2000 is dit gebeurd bij brieven van 16 maart, 19 juni en 19 oktober. Recentelijk is bij brieven van 17 januari 2001 en 1 februari 2001 de Tweede Kamer geïnformeerd over de laatste stand van de afwikkeling van ESF-oud. De van Arbeidsvoorziening verkregen informatie bleek opnieuw teleurstellend te zijn. Dit betrof zowel het niet halen van afgesproken deadlines als de betekenis van de gegevens. De Minister heeft richting het CBA hierover zijn grote bezorgdheid kenbaar gemaakt en heeft het CBA in de gelegenheid gesteld om een verklaring te bieden voor de kwaliteit van de geleverde rapportages. Toen vervolgens tijdens een controle van de Europese Commissie in januari 2001 bleek dat Arbeidsvoorziening gevraagde gegevens niet kon opleveren heeft dat de Minister, gezien zijn toenemende ongerustheid omtrent de afhandeling van ESF-oud, er toe gebracht de heer H.E. Koning, oud-president van de Algemene Rekenkamer, te vragen een onderzoek te doen naar de gang van zaken met betrekking tot ESF-oud.
Voor de uitvoering van zijn onderzoek wordt de heer Koning ondersteund door een secretaris, een
secretariaat en een onderzoeksteam. De secretaris is met ingang van 30 januari 2001 met zijn
werkzaamheden gestart. De secretaris is belast met de dagelijkse leiding van het onderzoeksteam. De
heer Koning bepaalt zelf de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van dat team.
De Minister heeft de heer Koning om een tussenrapportage gevraagd per maart 2001. Deze
tussenrapportage is inmiddels uitgebracht en begin april 2001 aan de Kamer verzonden. Daarnaast heeft
de Minister de heer Koning gevraagd voor het zomerreces 2001 een eindrapportage op te stellen.
De werkzaamheden in het kader van toezicht op ESF 1994-1999 en de advisering over de
controlestructuur en beheersstructuur voor ESF 2000-2006 staan in het teken van de grote problematiek
zoals deze in 1999 aan de orde kwam.
Met betrekking tot de nieuwe programmaperiode 2000-2006 heeft de Minister eind 2000 besloten de
uitvoering daarvan onder te brengen bij een agentschap binnen het Ministerie van SZW. De twee
belangrijkste overwegingen hiervoor waren de geconstateerde problemen bij de uitvoering van het ESF
19941999 en de SUWI-operatie. De Minister heeft aangegeven dat een directere aansturing van de
13
uitvoering van het ESF een noodzakelijke stap is in het verder op orde brengen van het beheer en de controle van de ESF-uitvoering. De bevindingen en de aanbevelingen van het Rekenkamerrapport van november jl. bevestigen dit. Voorts moest de Minister nog een beslissing nemen over de positionering van het ESF in het kader van SUWI. De reden waarom de Minister expliciet heeft gekozen voor het model «agentschap» is gelegen in het feit dat dit voor een dienst onder ministeriële verantwoordelijkheid de beste mogelijkheden biedt voor resultaatgericht management. Resultaatgericht management houdt in dat vooraf met het agentschap afspraken worden gemaakt over prestaties, kwaliteit en kosten en dat hier achteraf verantwoording over wordt afgelegd. De positionering in een agentschap biedt aldus een heldere relatie met het departement, hetgeen de transparantie van de uitvoering vergroot. De Minister verwacht dat hiermee aan de uitvoering van de taken van het ESF een kwaliteits- impuls kan worden gegeven.
De lessen die uit de oude ESF-periode zijn getrokken, zijn ingezet bij de opzet van de controle- en beheersstructuur voor de nieuwe programmaperiode, die door het agentschap uitgevoerd zal worden. In 2001 speelt het overleg met de Europese Commissie over de afwikkeling van ESF 1994-1999 en de opzet van de structuur voor ESF 2000-2006 een grote rol. Eind 2000 is hiertoe in overleg met de Europese Commissie een gezamenlijke werkgroep ingesteld, de Joint Working Group.
7. Sociale Verzekeringen
7.1 Toezichtsbeleid
De ministeriële verantwoordelijkheid voor het toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de sociale verzekeringswetten wordt uitgeoefend via het toezicht op het Ctsv (metatoezicht). De taak van het Ctsv is het houden van toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van wetten door de Svb, het Lisv en de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen. Het toezicht van de minister richt zich op de organisatie van het Ctsv, waarbij de begroting en het jaarplan worden beoordeeld. Daarnaast worden de producten die het Ctsv op grond van de wet levert, zoals de rechtmatigheidsverklaring en de doelmatigheidsrapportage, beoordeeld en ter kennisgeving aan de Staten-Generaal gezonden.
7.2 Toezichtbevindingen en acties
Budgettoewijzing
De begroting en het jaarplan van het Ctsv voor 2001 zijn beoordeeld. Het budget van het Ctsv voor 2001 werd na uitvoerige bespreking hiervan door de minister vastgesteld. Dit budget is hoger vastgesteld dan op grond van de invulling van de taakstelling op basis van het Regeerakkoord inzake de uitvoeringskosten op SV-terrein mocht worden verwacht. De loonontwikkeling en afwikkeling van een gerechtelijke uitspraak rond het ontslag van voormalige bestuurders waren de belangrijkste oorzaken. Rechtmatigheid
Het Ctsv dient jaarlijks per wet een rechtmatigheidsverklaring te geven. Uit de rechtmatigheidsverklaringen blijkt al enkele jaren achtereen dat er veel fouten worden gemaakt bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen.
Tabel 4: Bestuurlijk oordeel van het Ctsv rechtmatigheidsonderzoek 1998 en 1999 Wet Eindoordeel Ctsv over onrechtmatigheidspercentages* van het 1998 1999 distribuerende proces per wet in 1998 en 1999 1998 1999 daadwerkelijk financieel fout Werknemersverzekeringen
WW Afkeurend Afkeurend 3,5 4,3 3,1 ZW Afkeurend Afkeurend 4,8 8,7 5,9 WAO Beperking Afkeurend 1,4 1,9 1,1 WAZ Afkeurend Afkeurend 4,8 4,7 2,1 Wajong Goedkeurend Beperking 0,8 2,3 1,0 Wfl - Afkeurend - 12,9 12,9
14
REA Afkeurend Afkeurend 12,4 3,9 ** TW Afkeurend Afkeurend 4,6 5,0 3,7 BIA Afkeurend Afkeurend 4,7 3,5 3,5
Volksverzekeringen
AOW Goedkeurend Goedkeurend 0,29 0,19
AKW Goedkeurend Goedkeurend 0,79 0,53
ANW Beperking Beperking 1,17 1,62
TOG Goedkeurend Goedkeurend 0,0 0,12
* Het Ctsv plaatst hierbij de kanttekening dat de onrechtmatigheidspercentages zijn gebaseerd op daadwerkelijk
geconstateerde financiële fouten en gevallen waarin de rechtmatigheid niet onomstotelijk vastgesteld kan worden.
Volgens de wettelijke norm is er sprake van een rechtmatige uitvoering wanneer maximaal 1% fout is.
** Voor de wet Rea heeft het Ctsv geen analyse uitgevoerd.
Een werkgroep, waarin SZW, het Ctsv en het Lisv waren vertegenwoordigd, heeft de aard en oorzaak
van de rechtmatigheidsfouten in kaart gebracht en op basis daarvan oplossingen geformuleerd. Het
eindrapport is in mei 2000 tezamen met de rechtmatigheidsverklaringen over 1998 en het oordeel van de
minister, aan de Staten-Generaal gezonden.
Naast een oordeel per wet heeft het Ctsv over 1998 voor het eerst een oordeel verstrekt over de totale
wetsuitvoering per afzonderlijke uitvoeringsinstelling en het Lisv. Naar aanleiding van deze aanbieding
heeft op 13 september 2000 een Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie SZW
plaatsgevonden.
Doelmatigheid
Eind 2000 heeft het Ctsv de rapportage over de doelmatigheid van de uitvoering van de sociale
verzekeringswetten door Svb, het Lisv en de uvi's over 1999 uitgebracht. Het functioneren van het Lisv
en de uvi's wat de werknemersverzekeringen betreft en van de Svb wat de volksverzekeringen betreft
staat daarin centraal. De doelmatigheidsrapportage bouwt voort op de aanpak die het Ctsv heeft
gehanteerd bij de totstandkoming van de doelmatigheidsrapportage over 1998. Er is sprake van een
ontwikkelingsproces, zodat nog niet alle aspecten een adequate invulling hebben gekregen. Zo
constateert het Ctsv onder meer dat de rapportages van de uitvoeringsinstanties nog niet voldoen aan de
gewenste kwaliteit. Het Ctsv doet nog geen geïntegreerde uitspraak over de doelmatigheid van de
uitvoering van de sociale verzekeringswetten. De rapportage is 13 februari 2001 aan de Kamer
aangeboden.
Ctsv-rapporten
In 2000 bracht het Ctsv een aantal rapportages uit over specifieke aspecten van de uitvoering die aan de
Staten Generaal zijn gezonden. Meest opvallend in 2000 waren het grote aantal WAO-rapportages.
Belangrijke bevinding in de rapportages was het feit dat bij de claimbeoordelingen veel aandacht wordt
gegeven aan het logistieke proces en minder aan kwalitatieve aspecten.
In 1999 is besloten om voortaan uitvoeringsrapportages door het Lisv en de Svb te laten opstellen. De
augustusrapportages 2000 waren de eerste die in deze vorm zijn verschenen. Het Ctsv velt een
toezichtsoordeel over de rapportages. In januari 2000 heeft hierover Algemeen Overleg plaatsgevonden
met de Vaste kamercommissie SZW.
Bijzondere activiteiten
Bepaalde aspecten van de uitvoering gaven ook in 2000 aanleiding tot aandacht in de pers en vragen
van de Tweede Kamer. Te noemen zijn de vermeende onrechtmatige uitbesteding van taken bij het SFB,
de ontslagprocedures in de WW bij oudere werknemers, de rechtmatigheid bij de uitvoering
werknemersverzekeringen en specifiek de WAO-beoordelingen, verscherpt toezicht Cadans, het Ctsv-
rapport "Zicht op reïntegratie" en het rapport "In de spreekkamer van de verzekeringsarts". Over al deze
onderwerpen werden vragen van leden van de Tweede Kamer beantwoord.
15
7.3 Kwaliteit van de uitvoering
De rechtmatigheidsverklaringen 1999 zijn eind oktober 2000 ontvangen en voldoen aan de eisen zoals in wet- en regelgeving vastgelegd. In de recht ma tigheids verklaringen van het Ctsv zijn de oordelen nu zoveel mogelijk geïntegreerd weergegeven. De resultaten blijven blijkens de rapportages van het Ctsv achter bij de verwachtingen. Dit betekent dat onverminderd aandacht moet worden gegeven aan het realiseren van de rechtmatigheid. De rechtmatigheidsverklaringen 1999 zijn 13 februari 2001 aan de Kamer aangeboden.
8. Verzekeringskamer
In het verslagjaar is een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van een wijziging van een aantal wetten in verband met de naamswijziging van de Verzekeringskamer, alsmede wij ziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Staatsblad 2001 (21) van 16 januari 2001). Met deze wijziging is bereikt dat:
a. de naam van de Verzekeringskamer in Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) is ge wijzigd. b. de ministers van Financiën en SZW de voorzitter en de leden van het bestuur van de PVK als me - de de voorzitter en de leden van de Raad van Toe zicht bij gezamenlijk be sluit kunnen schor sen. De bevoegdheid voor het benoemen en ont slaan was reeds geregeld in de wet ge ving. Indien de Raad van Toezicht gegronde redenen heeft om bestuurders voor schorsing voor te leiden, vormt dit voor beide ministers een zwaarwegend element in hun oordeelsvorming. c. de begroting van de PVK door de ministers van Financiën en SZW ge za men lijk wordt goed ge - keurd. De Raad van Toezicht stelt jaarlijks de begroting van PVK voor het komende ka lender jaar vast. Vóór 1 november moet de begroting wor den voorgelegd aan de ministers van Financiën en SZW. Goedkeuring zal dan kunnen plaats vinden voor 31 de cem ber. d. in 2005 en vervolgens telkens na 5 jaren een verslag over de doel treffend heid en doel ma tigheid van het functioneren van de PVK aan de Staten-Generaal wordt toe ge zon den. Als gevolg van het voornoemde onder c is, ten behoeve van het goedkeuren van de begroting een eerste aanzet gemaakt om in ge za men lijk overleg tussen Financiën en SZW te komen tot een toetsingskader voor de begroting. Uit gangs punt is dat beide ministeries bij het beoordelen van de begroting gebruik maken van een zelfde toet sings kader voor de begroting en dat de PVK vooraf over deze norm is ge ïnfor- meerd.
In 2000 is een nieuwe voorzitter benoemd voor de Verzekeringskamer.
In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 18 november 1998
(25268, nr. 11) is toegezegd dat de evaluatie van de Verzekeringskamer zal plaatsvinden binnen vijf jaar
na 1996. De evaluatie zich zal beperken tot beheersmatige zaken en het ef fectief en efficiënt
functioneren van de Ver ze kerings kamer. De voorbereiding voor deze evaluatie is afgerond. In 2001 wordt
de uit voering, onder verantwoordelijkheid van de minister van Finan ciën, ter hand genomen.
9. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
9.1 Toezichtbeleid
Het toezicht op de Sociaal Economische Raad (SER) wordt onderscheiden in het algemeen toezicht op
de SER als bestuursorgaan en het metatoezicht op de bedrijfslichamen. Dit laatste houdt in dat de SER
toezicht houdt op de bedrijfslichamen en van de bevindingen verslag doet aan de minister.
Het toezichtbeleid heeft in 2000 verder vorm gekregen. Zo heeft de SER haar toezicht op de
bedrijfslichamen nader uitgewerkt in een nota "Toezichtarrangement". Een SZW-beoordelingskader voor
de verantwoordingsinformatie van de SER is vastgesteld.
9.2 Toezichtbevindingen en acties
In het verslagjaar is ingestemd met de rekening van baten en lasten over 1998. In 2000 heeft de SER
verslag gedaan van het toezicht op de bedrijfslichamen in 1999. Dit verslag was uitvoeriger dan in het
voorafgaande jaar.
16
Een bedrijfslichaam is sinds de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in 1999 verplicht aan de minister van SZW te melden welke rechtspersonen het heeft opgericht en in welke rechtspersonen het deelneemt. Nieuwe oprichtingen en deelnemingen behoeven de goedkeuring van de minister. In 2000 hebben de bedrijfslichamen de deelnemingen gemeld, die op het tijdstip van de wetswijziging bestonden. Nieuwe deelnemingen zijn niet aan de orde geweest. De bedrijfslichamen zijn als gevolg van de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie verplicht voor 1 april een verslag op te stellen over het afgelopen kalenderjaar. De minister van SZW zendt exemplaren hiervan toe aan de Staten Generaal. Dit is in 2000 voor het eerst gebeurd. Met het secretariaat van de SER is overleg gevoerd over aan deze verslagen te stellen eisen. De SER bereidt een richtsnoer beleidsverantwoording ten behoeve van de bedrijfslichamen voor, waarin de nodige aandacht aan de jaarverslaglegging wordt besteed.
9.3 Kwaliteit van de uitvoering
Op basis van de verantwoordingsproducten en overige informatie van de SER kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van de activiteiten van de SER van een goed niveau zijn. Ook uit de hiervoor vermelde nota "Toezichtarrangement" van de SER blijkt dat het toezicht op de bedrijfslichamen serieus wordt ingevuld.
10. Arbeidsomstandigheden
10.1 Toezichtbeleid
Op het terrein van Arbeidsomstandigheden zijn door de minister van SZW instanties aangewezen die publieke taken uitvoeren inzake de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de Arbeidsomstandighedenwet. De taken die door deze zelfstandige bestuursorganen onder meer worden uitgevoerd zijn het keuren en certificeren van producten, installaties en systemen, het opleiden en certificeren van personen en het certificeren van arbodiensten.
Het veld waarin de aangewezen instanties werkzaam zijn, is sterk in beweging. Enerzijds door veranderingen in wetgeving, anderzijds door marktwerking. Voor het toezicht heeft dit in het verslagjaar tot gevolg gehad dat bij meer dan de helft 3 van de in 2001 onder toezicht vallende keurings- en certificatie-instellingen sprake was aanpassing van de aanwijzing dan wel een nieuwe aanwijzing. Naast genoemde keurings- en certificatie-instellingen is SZW betrokken bij het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB). Met het ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij wordt gewerkt aan een implementatieplan voor het toezicht op het CTB. 10.2 Toezichtbevindingen en acties
Het toezicht op de keurings- en certificatie-instellingen vindt plaats aan de hand van de verplichte jaarlijkse verantwoordingsinformatie van deze instellingen, rapporten van de Raad voor Accreditatie (RvA), signalen van de keurings- en certificatie-instellingen en signalen van de Arbeidsinspectie (AI). De heroriëntatie op het markttoezicht (handhaving productwetgeving) leidt er toe dat door de directie Toezicht overlegd wordt met de directie Arbeidsomstandigheden en de AI over de inrichting van gegevensverzamelingen. Uit een eerste analyse is gebleken dat bij de door AI onderzochte ongelukken of tekortkomingen er zelden een relatie bestond met de kwaliteit van de werktuigen dan wel de kwaliteit van de keuringen.
Certificatie-instellingen arbodiensten
In het verslagjaar is met de instellingen die aangewezen zijn voor het certificeren van arbodiensten gesproken over hun bevindingen. Tevens is met de betrokken instanties consensus bereikt over de uitgangspunten en concrete toetspunten van het toezicht. Met de AI is gesproken over de mogelijkheden om de wederzijdse informatievoorziening over arbodiensten en de certificerende instellingen te verbeteren.
3 12 van de 20 instellingen, klassebureaus niet meegerekend
17
Certificatie-instellingen vakbekwaamheid
In 2000 heeft zich een belangrijke ontwikkeling voorgedaan in de wetgeving met betrekking tot het certificeren van vakbekwaamheid. Niet zozeer de opleidingsinstelling staat daarin centraal, maar de certificerende instelling.
De directie Toezicht heeft advies gegeven over de ministeriële aanwijzing van vier certificerende instellingen op zes werkgebieden, onder meer betreffende:
* de vakbekwaamheid van toezichthouders verwijderde asbest crocidoliet;
* de vakbekwaamheid van hijskraanmachinisten;
* en de vakbekwaamheid van veiligheidsdeskundigen.
Notified bodies en keuringsinstanties (nationaal regime) Uit de verantwoordingsrapportages van de instanties die keuringen volgens EU-richtlijnen uitvoeren (de notified bodies) bleek dat deze instanties hebben voldaan aan de wettelijke vereisten en de bijzondere bepalingen van de aanwijzingsbeschikking. Voor de betrokken instanties is het Toezichtsplan Notified Bodies ontwikkeld waarin de uitgangspunten en concrete toetspunten van het toezicht zijn weergegeven en die aan de betrokken organisaties is aangeboden.
Klassebureaus
De Scheepvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) houdt ingevolge een
mandaatregeling toezicht op de klassebureaus ten aanzien van hijs- en hefwerktuigen aan boord van
zeeschepen. In het verslagjaar is de tweede rapportage van V&W ontvangen. De Scheepvaartinspectie
heeft bij de klassebureaus aangedrongen op completere rapportages en zal bij haar toezicht ook
informatie gebruiken die zij uit anderen hoofde heeft verkregen.
10.3 Kwaliteit van de uitvoering
Uit de rapportages van de aangewezen instanties en de nadere informatie daarover zijn geen
noemenswaardige tekortkomingen in de uitvoering naar voren gekomen.
11. Euro en millennium
11.1 Toezichtsbeleid
In het toezichtsbeleid is aandacht geschonken aan het verloop van de millenniumovergang en de
voorbereidingen op de komst van de euro. Voor wat betreft de millenniumproblematiek, heeft het
ministerie een evaluatie uitgevoerd naar de door haar gehanteerde projectaanpak. Voor wat betreft de
euro heeft SZW veel (preventieve) activiteiten verricht om de overgang bij gemeenten en ZBO's zonder
problemen te laten verlopen. Voorbeelden hiervan zijn het monitoren van de voortgang en het gericht
ondersteunen van de betreffende organisaties.
11.2 Toezichtsbevindingen
11.2.1 Millennium
Bij de millenniumovergang hebben zich geen grote problemen voorgedaan. Een tweetal incidenten dient
wel vermeld te worden. Allereerst het GAK die in december 1999 uitkeringen vooruitbetaald heeft. De
consequenties hiervan waren niet groot en de Kamer is hierover geïnformeerd. Ten tweede Arbvo/ESF:
Arbeidsvoorziening kampte ten aanzien van het systeem van de ESF-projectenadministratie met een
automatiseringsprobleem dat gerelateerd was aan de millenniumwisseling. Het systeem bleek niet bijtijds
aangepast te zijn geweest. Het verhelpen van het probleem moest in overleg met de Europese
Commissie (de eigenaar van het systeem) plaatsvinden en heeft derhalve een lange aanlooptijd gehad.
Als gevolg hiervan kon Arbeidsvoorziening tot eind 2000 geen overzichten uitdraaien van de stand van
zaken per ESF-jaar. Het Agentschap SZW, dat per 1 april 2001 de uitvoering van de ESF-programma's
van Arbeidsvoorziening heeft overgenomen, dient nu nog veel werkzaamheden te verrichten om
achterstanden in de verwerking in te lopen en de ESF-projectenadministratie geheel op orde te krijgen.
Het ministerie van SZW heeft in het voorjaar een evaluatie uitgevoerd naar haar projectaanpak, zowel
intern (het SZW-bedrijf) als extern (sociale diensten, Uvi's en ZBO's). De evaluatie beschrijft hoe de
18
ervaringen die door het departement zijn opgedaan met het millenniumproject, gebruikt kunnen worden voor de toekomst. Deze zijn onder meer benut voor de projectaanpak van de Euro.
11.2.2 Euro
Gemeenten
In het najaar van 2000 is de stand van zaken betreffende de voorbereiding op de euro gemeten bij
sociale diensten en uitvoeringsorganisaties voor Wsw/Wiw/Wvg en I/D-banen. Uit de monitorresultaten
bleek dat gemeenten ten opzichte van 1999 voortgang hebben geboekt, maar dat de situatie nog niet
geruststellend is. Veel organisaties geven aan de inventarisatiefase, en dus ook de planning- en
analysefase, nog niet achter de rug te hebben (de mijlpaal voor afronding van de planning- en
analysefase was gesteld op 1 mei 2000). De komende tijd zullen zij een aanzienlijke inhaalslag moeten
maken om de risico's tot een minimum te beperken. SZW zet een uitgebreid scala van instrumenten in
om dit mogelijk te maken.
Derdenorganisaties/zelfstandige bestuursorganen
In 2000 zijn er twee overall voortgangsrapportages geweest ten behoeve van de Tweede Kamer. De
voortgang bij de zelfstandige bestuursorganen van het ministerie is goed te noemen. Wel is de
samenloop tussen het ontvlechtingsproces en de aanpassingen ten behoeve van de euro bij
Arbeidsvoorziening risicovol. De zbo's op het terrein van het departement zullen naar verwachting
overigens conform de interdepartementale planning op 1 juli 2001 hun realisatie en testfase ten behoeve
van de euro afgerond hebben.
19