Toespraak van de minister-president bij de opening van de Onderwijskansenparade in het Congresgebouw te Den Haag op donderdag 7 juni 2001
Dames en heren,
Het is goed te zien dat u met zo velen de Onderwijskansenparade bezoekt.
U toont daarmee uw sterke betrokkenheid bij onderwijs in het algemeen en bij het
bestrijden van onderwijsachterstanden meer in het bijzonder.
Onderwijs is, zoals we allemaal weten, niet alleen cruciaal voor de ontwikkeling van
de economie, maar zeker ook voor het bij elkaar houden van onze samenleving.
Iedereen - jong en oud - heeft recht op optimale kansen om zich te ontwikkelen en zo
een volwaardige plek in die samenleving te verwerven.
Daar is maatwerk voor nodig: voor ieder kind en zeer in het bijzonder voor kinderen
die helaas al met een achterstand het onderwijs binnenkomen, het thema van deze
dag.
De afgelopen jaren is er in het onderwijsachterstanden-beleid fors geïnvesteerd.
En daar gaan wij mee door.
Dat is hard nodig, want er zijn ook vandaag de dag nog veel leerlingen die met een
achterstand groep 1 van de basisschool binnenkomen.
En achterstand die - dat weten we allemaal - niet eenvoudig valt weg te werken.
Een goede startpositie is voor kinderen van het allergrootste belang.
Daarom moeten onderwijsachterstanden zoveel mogelijk worden voorkomen al
vóórdat zij naar de basisschool gaan.
Dat is de grote opgave waar we de komende jaren samen voor staan.
Ons basisonderwijs telt circa 450.000 achterstandsleerlingen, kinderen met
verschillende achtergronden en uiteenlopende problemen.
Het is bepaald niet zó, dat die leerachterstanden alléén, of voornamelijk, voorkomen
bij kinderen van allochtone afkomst.
Verhoudingsgewijs is dit uiteraard een kwetsbare groep, onder meer vanwege
taalachterstanden en culturele factoren.
2
Kijken we echter naar de absolute aantallen, dan zien we dat autochtone kinderen toch nog altijd ruim de helft van het aantal leerlingen met een achterstand vormen.
Deze autochtone achterstandsleerlingen hebben vaak hardnekkige problemen thuis:
langdurige werkloosheid van ouders, slechte huisvesting, verslavingsproblemen,
eenoudergezinnen.
Als we die problemen goed opsporen en van passende antwoorden weten te
voorzien, dan bewijzen we de kinderen waar het om gaat de beste dienst die maar
denkbaar is.
Maar dat is erg moeilijk én tijdrovend.
Het aantal allochtone achterstandsleerlingen in het basisonderwijs bedraagt
momenteel circa 200.000: ook dat aantal is veel te groot.
Ook hier speelt een veelheid van factoren een rol, teveel om op te noemen.
Bijzondere aandacht vraagt natuurlijk de voortgang die met inburgering en integratie
wordt geboekt.
Verloopt dat alles moeizamer, dan zijn de achterstandsproblemen van kinderen in het
onderwijs groter.
Vergeleken met enkele jaren geleden is het opleidingsniveau van allochtonen
gelukkig aanzienlijk hoger.
Dat is bemoedigend.
Onderwijs vervult in het integratieproces een voorname rol.
Niet alleen waar het gaat om het opdoen van kennis, maar ook bij het aanleren van
sociale vaardigheden en algemene vorming: van groot belang om in onze
maatschappij een volwaardige plaats te verwerven.
Deze zogeheten 'socialisatie' is om die reden een belangrijk onderdeel van de
inburgering van nieuwkomers, de inburgering die het integratieproces moet
versnellen en ondersteunen.
Met de wet op de inburgering heeft het kabinet inburgering verplicht gesteld.
Daarmee zeggen we in feite: "Grijp de kansen die u geboden worden. Leer onze
samenleving kennen, onze taal, onze veelzijdige cultuur.
Gun uzelf een solide plaats in de maatschappij".
3
In het inburgeringsbeleid - niet alleen voor nieuwkomers, maar ook voor hen die al wat langer in Nederland wonen - vormen opvoeders een speciale doelgroep. Zij bepalen voor een aanzienlijk deel het schoolsucces van hun kinderen. Trajecten gericht op opvoedingsondersteuning stimuleren en versterken de ouderbetrokkenheid bij de opleiding van hun kinderen.
In het bestaan en zeker in de omvang van onderwijsachterstanden mogen we niet
berusten.
Zij zitten ons ideaal in de weg van optimale kansen voor ieder kind, in een
samenleving nota bene waar aan goed geschoolde en hoogopgeleide mensen, ook
jonge mensen, dringend behoefte bestaat.
Dames en heren,
Het onderwijs heeft veel op zijn bord, om het zo uit te drukken.
Leerlingen optimale kansen bieden, zo een stevige basis leggen voor hun deelname
aan de samenleving, normen en waarden overdragen.
En tegelijkertijd: bijdragen leveren aan het oplossen van maatschappelijke
vraagstukken.
Dat is nogal wat.
Het onderwijs kan en mag echter niet de pakezel worden van de samenleving.
Onderwijs van en voor iedereen wil ook zeggen: we krijgen het alleen samen voor
elkaar.
Scholen moeten zich in de eerste plaats kunnen richten op hun onderwijstaak.
Het kabinet - met de bewindslieden van OCW voorop - wil aan scholen voluit de
mogelijkheden geven om zich zo veel en zo goed mogelijk aan het geven van
onderwijs te wijden.
Aan lokale overheden komt de taak toe zorg te dragen voor voldoende samenhang
en kwaliteit in zaken als onderwijs, zorg, veiligheid en opvang.
Zo kan de overheid aan het onderwijsveld richting en ruimte geven, waarbinnen de
scholen hun eigen verantwoordelijkheid nemen en daarover rekening en
verantwoording afleggen.
4
Een ieder - ouders, leerlingen, sociale partners, belangenorganisaties en overheden - heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Hoe constructief die samenwerking kan uitpakken, laten bijvoorbeeld de brede
scholen zien.
Een ontwikkeling van onderop, waarbij partners op plaatselijk niveau onder regie van
de gemeenten met elkaar werken aan één gezamenlijk doel: het bevorderen van de
ontwikkelingskansen van kinderen.
Nog geen jaar geleden is het onderwijskansenplan in het leven geroepen om scholen
te stimuleren hun leerlingen doelgericht en effectief gelijke kansen te bieden,
beginnend bij de grootste knelpunten.
Dankzij de voortvarende aanpak van alle betrokkenen is staatssecretaris Adelmund
er in dat kleine jaar in geslaagd om met reeds 36 grote en middelgrote steden
onderwijskansenconvenanten af te sluiten.
Maatregelen zijn in voorbereiding voor succesvol onderwijskansenbeleid in wat
kleinere gemeenten.
Gemeenten, rijk, inspectie en scholen hebben hun krachten gebundeld in het
onderwijskansenbeleid.
Tal van maatregelen schragen dit beleid: van een sterke intensivering van voor- en
vroegschoolse educatie, het stimuleren en ondersteunen van toegespitst
taalonderwijs en een gerichte inzet van informatie- en communicatietechnologie, tot
en met het bevorderen van een grotere ouderbetrokkenheid en de inzet van concrete
instrumenten om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan.
Het samen optrekken van partijen in het onderwijskansenbeleid is heel bijzonder en
ook zeer noodzakelijk.
Want alleen gezamenlijke inspanningen kunnen het gewenste resultaat dichterbij
brengen.
De som is duidelijk groter dan het geheel der delen.
Het kabinet is zeer gemotiveerd om de samenwerking met u allen te zoeken en te
verdiepen en zich daarvoor in te spannen.
Ik hoop dat deze dag ertoe kan bijdragen dat u - met onze onderscheiden
verantwoordelijkheden als vertrekpunt - indringend nader met elkaar in gesprek kunt
5
komen, waar nodig de klokken gelijk kunt zetten, van elkaars ervaringen kunt leren, en elkaar vooral extra kunt inspireren om samen de schouders te zetten onder het belangrijke maatschappelijke vraagstuk dat onderwijskansenbeleid heet.
Ik wens u allen een vruchtbare dag toe.