home

Persberichten

7 juni 2001

LEDENTAL PROVINCIALE STATEN

Arie Slob

De fractie van de ChristenUnie betreurt het om meerdere redenen dat tot behandeling van dit wetsontwerp wordt overgegaan. We hebben dit reeds in onze inbreng voor het verslag kenbaar gemaakt. Een discussie over de vermindering van het aantal leden van provinciale staten behoort naar onze opvatting in een breder kader te gebeuren dan nu aan de orde is. Een bespreking over het verminderen van het aantal statenleden kan in onze ogen niet los gekoppeld worden, zoals nu wel gebeurd, van een bredere discussie over de omvang en zwaarte van het takenpakket en de bevoegdheden van provinciale staten. Juist over deze zaken zal in de kamer pas in een later stadium gesproken worden bij de behandeling van het door de regering nog uit te brengen wetsvoorstel dualisering provinciaal bestuur en de nog te houden discussies over de rechtspositie van politieke ambtsdragers in de provincie. Door voorafgaand aan deze discussies nu al te komen met een wetsvoorstel dat een substantiële vermindering van het aantal statenleden tot gevolg heeft kiest de regering voor een verkeerde volgordelijkheid. Bij een kabinetsformatie beginnen we toch ook niet met het vaststellen van de omvang van de ministersploeg en bepalen we daarna de zwaarte en omvang van de desbetreffende portefeuilles. De logische volgorde bij dit soort ingrijpende voorstellen is: eerst de inhoud, dan de personele bezetting. Het is ons nog steeds niet duidelijk waarom de regering er zo aan hecht om voor de omgekeerde volgorde te kiezen. Waarom brengt de regering niet iets meer geduld op en wordt er gewacht tot dit in een breder kader aan de orde kan worden gesteld? We zouden het op prijs stellen als de minister daar in zijn eerste termijn nog eens op in gaat.

Weinig overtuigend vinden we ook een belangrijk deel van de motivatie die in het wetsvoorstel wordt aangegeven om tot een vermindering van het aantal statenleden over te gaan. Ik heb het dan niet over de verhouding tot de omvang van gemeenteraden en de mogelijke gedateerdheid van de argumenten die hebben geleid tot de huidige omvang van provinciale staten. Daar zou over te praten zijn. Ik heb het wel over de gebruikte argumentatie dat een vermindering van het aantal statenleden noodzakelijk is om te komen tot een vergroting van de bestuurskracht en slagvaardigheid van het openbaar bestuur en het meer sturen op hoofdlijnen. De hier door de regering toegepaste causualistiek is weinig overtuigend. Het viel mij overigens op dat zowel in het notaoverleg van december 1999 als in de inbreng voor het verslag door bijna alle fracties bij dit argument vraagtekens zijn geplaatst. Natuurlijk zijn er altijd verbeteringen aan te brengen in de bestuurskracht en slagvaardigheid van provinciale staten. Los van de mogelijk ingrijpende veranderingen die het wetsvoorstel dualisering van het provinciaal bestuur op dat punt zou kunnen hebben, is het naar onze opvatting een zaak van provinciale staten zelf om, waar dat nodig is, verbeteringen aan te brengen in de bestuurlijke cultuur van hun provincie. Daar ligt een taak voor fracties individueel als het om hun eigen functioneren gaat en ook voor fracties gezamenlijk als het om het collectief functioneren gaat. In IPO-verband zijn de provincies er ook zelf mee bezig. Zie bv. Het rapport van de commissie Bleker.

Op geen enkele wijze wordt door de regering aangetoond dat vermindering van het aantal statenleden, en dan hebben we het over het aanbrengen van een structuurwijziging, tot de gewenste cultuurverandering zal leiden. Een bestuurlijke cultuurverandering die, als het er op aan komt, een kwestie van attitude is. Anders gezegd: het moet tussen de bestuurlijke oren zitten. Daarbij is de aanwezigheid van bestuurlijke wil en vermogens om anders te willen functioneren, bijvoorbeeld als geconstateerd wordt dat de hoofdlijnen veelvuldig zoek zijn in de debatten, van cruciaal belang. Zoiets leg je niet van bovenaf op door bv. te snoeien in het aantal statenleden.

De fractie van de ChristenUnie vindt de consequenties van de nu voorliggende voorstellen onverantwoord groot. Zeker ook als we uitgaan van de door de regering voorgestelde variant 2. Met name kleinere fracties worden hard geraakt als deze voorstellen praktijk zullen worden. Ik heb een paar berekeningen losgelaten op deze voorstellen. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik allereerst naar de consequenties voor onze eigen partij heb gekeken. Ik constateer dan dat, uitgaande van de huidige verhoudingen, er voor de ChristenUnie een reductie van meer dan veertig procent van onze statenleden zal plaatsvinden. Meer dan veertig procent voor een partij die in de afgelopen decennia toch haar bestaansrecht heeft bewezen en duidelijk heeft gemaakt meer te zijn dan een eendagsvlieg. Om in deze beeldspraak even door te gaan: er worden ons nu bij wijze van spreken een aantal poten uitgetrokken. En in een enkele provincie wordt ons niet alleen een paar poten uitgetrokken, maar blijft er bij aanvaarding van deze voorstellen slechts een bloederige vlek op het behang achter. Ter vergelijking: het viel me op dat de reductie van het aantal statenleden bij grotere fracties als die van PvdA, VVD en CDA beperkt blijft tot zon tweeëndertig procent. Ook een stevige reductie die ik zeker niet zal bagatellisseren. Het leed voor fracties die na aanvaarding van de dualiserings voorstellen gedeputeerden mogen leveren, vaak zijn dat de grotere fracties, zal overigens nog verder verkleind worden omdat het aantal statenzetels, zoals het er nu naar uitziet, in een duaal bestel niet verder verminderd zal worden. De nu al aanwezige verschillen in teruggang met kleinere fracties worden dan nog groter.

En nogmaals de vraag: waarom? Met een terugval in statenleden zou nog te leven zijn als er een overtuigende argumentatie achter ligt. Dat is nu niet het geval. Onze vertegenwoordigers in de staten die zich al drie keer in de rondte werken om het bestuurlijk hoofd boven water te houden en die, ondanks de beperkte omvang van hun fractie, vaak geprezen worden om hun kwalitatief goede bijdragen aan het bestuur van hun provincie, wordt het door deze voorstellen zeer moeilijk gemaakt om hun statenwerk uit te oefenen. In Overijssel bv. zou men van zes zetels terugvallen naar vier. In Brabant verdwijnen we na jarenlang als eenmansfractie in samenwerking met de SGP deel te hebben uitgemaakt van de provinciale staten van het politieke toneel. In Noord-Holland, Zuid-Holland en Friesland worden we in omvang gehalveerd. In Gelderland raken we zelf drie van de vijf zetels kwijt. Ook andere kleinere fracties ondervinden straks dergelijke gevolgen. Alhoewel de regering aangeeft dat het niet per definitie zo is dat kleinere provinciale staten niet representatief kunnen worden geacht voor de inwoners van de provincie, ziet onze fractie wel degelijk consequenties voor die representativiteit. Dit kan toch niet de bedoeling zijn van het komen tot een vergroting van de bestuurskracht en slagvaardigheid van het openbaar bestuur en het meer sturen op hoofdlijnen?

Los van de consequenties voor de zetelaantallen in de provinciale staten heeft het voorliggende wetsvoorstel ook gevolgen voor de samenstelling van de Eerste Kamer. Hier valt ons op dat de voorstellen als enige negatief onze partij zal treffen. Uitgaande van de huidige verhoudingen zou er een reductie van vijftig procent van onze Eerste Kamerleden optreden. Hoe kijkt de minister aan tegen dit eenzijdige negatieve gevolg van zijn voorstellen als het gaat om de samenstelling van de Eerste Kamer? Ook hier de vraag hoe dit zich verhoudt tot de doelstellingen van deze wet.

Het moge duidelijk zijn dat het de fractie van de ChristenUnie moeite kost om positieve dingen over dit wetsvoorstel op te merken. De gegeven motivatie en de consequenties van dit wetsvoorstel zijn daarvoor de belangrijkste reden. Ik doe daarom een klemmend beroep op de minister om niet op deze ingeslagen weg verder te gaan. Ook vraag ik de collegas van de andere fracties goed na te denken of men dit soort consequenties voor ogen had toen men aandrong op enige reductie van het aantal statenleden. De fractie van de ChristenUnie loopt niet weg voor een discussie over dat onderwerp, maar wel graag binnen de juiste kaders en met minder vergaande consequenties dan nu het geval is.

Een andere bespreekbare optie is voor ons altijd nog een aanpassing van de restzetelverdeling bij de verkiezing van provinciale staten. Zoals bekend heeft onze fractie al bij het notaoverleg in december 1999 voorgesteld om het stelsel van de grootste resten te vervangen door de grootste overschotten. Op deze manier zou voorkomen kunnen worden dat er twee maal sprake is van een nadelig effect voor kleine fracties. Zowel uit de memorie van toelichting als de nota naar aanleiding van het verslag is ons duidelijk geworden dat de regering, met de Kiesraad als onverdachte getuige, geen reden ziet om op dit punt iets te veranderen. Kijkend naar de gevolgen van deze voorstellen voor met name de kleinere partijen, kunnen we niet anders dan concluderen dat een stelsel van de grootste overschotten met name voor de kleinere partijen enigszins een compensatie zou kunnen bieden voor hetgeen straks zal moeten worden ingeleverd. Ik zeg dit ook in het licht van de doorwerking die de benadeling van kleinere partijen heeft voor de samenstelling van de Eerste Kamer. Onze fractie ziet een terugval van vijftig procent van de Eerste Kamerzetels, zoals die in ieder geval voor onze partij voorzien wordt, in ieder geval niet, om de woorden van de Kiesraad te gebruiken, als een gering effect. Afsluitend: het zal duidelijk zijn dat de voorstellen in deze vorm voor de fractie van de ChristenUnie onaanvaardbaar zijn. Ik hoop dat zowel bij de regering als bij de andere fracties voldoende besef aanwezig is om in te zien dat dit niet de weg is die we met elkaar moeten inslaan. Het is nog niet te laat om terug te gaan.