PRICEWATERHOUSECOOPERS
Verdere groeivertraging in Eurozone verwacht
VERDERE GROEIVERTRAGING IN EUROZONE VERWACHT, MAAR GEEN ECHTE
RECESSIE
Naar verwachting zal de groei van de economie in de eurozone dit jaar
flink teruglopen, maar is de kans op een echte recessie klein. Dit
blijkt uit een nieuwe analyse die vandaag door economen van
PricewaterhouseCoopers is gepubliceerd. Het rapport stelt verder dat
voor aanhoudende groei op lange termijn verdere hervormingen van de
arbeidsmarkten in de monetaire unie absoluut noodzakelijk zijn.
Uit de jongste editie van de European Economic Outlook, die
PricewaterhouseCoopers periodiek publiceert, blijkt dat de economische
groei in de eurozone waarschijnlijk van 3,5% in 2000 zal terugzakken
tot rond de 2,5% in 2001 en 2002. Deze groeivertraging is vooral een
reactie op de economische tegenwind in de Verenigde Staten en de
aanhoudende problemen in Japan. De problemen in de Verenigde Staten
zullen echter in Europa waarschijnlijk niet tot een recessie te
leiden. PricewaterhouseCoopers baseert bovenstaande conclusies op de
volgende argumenten:
&61623; De eurozone is een min of meer gesloten economie: de export
naar de Verenigde Staten maakt slechts 3% van het BBP van de monetaire
unie uit.
&61623; De relatief zwakke euro geeft exporterende bedrijven een
concurrentievoordeel, met name ten opzichte van de VS en
Groot-Brittannië.
&61623; De groei van de interne vraag binnen de eurozone zal zich in
2001 en 2002 naar verwachting redelijk constant ontwikkelen, mede
onder invloed van belastingverlagingen, aanhoudende banengroei en
verwachte verdere renteverlagingen door de Europese Centrale Bank
later dit jaar.
PricewaterhouseCoopers gaat in het belangrijkste scenario voor 2001
uit van 1,5% groei in de VS. Mocht de groei lager uitvallen -
bijvoorbeeld omdat de Amerikaanse economie een harde landing maakt en
op 0% groei uitkomt, waardoor dan de beurskoersen wereldwijd verder
dalen en ook de wereldhandel terugloopt - dan zou de economie in
Euroland sterker teruglopen: 2% groei in 2001 en slechts 1,5% in 2002,
waar het oorspronkelijke scenario uitgaat van 2,5% voor beide jaren.
Maar zelfs in dit worst-case scenario zou de eurozone nog aan een
echte recessie ontsnappen.
Italië, maar vooral Duitsland, blijft het meest kwetsbaar van alle
grote eurolanden. De economische groei in deze landen drijft namelijk
vooral op de export van industrieproducten. In Duitsland zal de groei
in 2001 daardoor waarschijnlijk niet boven de 2% uitkomen. Daar staat
tegenover dat Frankrijk, Spanje en Nederland waarschijnlijk een hoger
groeipeil van 2,75% - 3% zullen kunnen handhaven. Hoewel Ierland naar
verwachting de sterkste groeier in de eurozone zal blijven, groeien de
bomen ook daar niet meer tot in de hemel. Doordat het land sterk
afhankelijk is van uitvoer naar en investeringen vanuit de VS, zullen
de groeicijfers kelderen van ruim 10% in 2000 tot zon 5% - 6% in 2001
en 2002.
Van de landen die niet aan de euro meedoen, zijn Groot-Brittannië en
Zwitserland relatief kwetsbaar voor economische malaise in de VS. Dat
juist deze landen kwetsbaar zijn heeft twee redenen: hun intensieve
handelscontacten met de VS en hun relatief sterke afhankelijkheid van
de financiële dienstverlening, waardoor ze gevoelig zijn voor verdere
dalingen van de beurskoersen. Voor beide landen verwacht
PricewaterhouseCoopers een daling van de economische groei tot zon 2%
in het hoofdscenario, maar geen echte recessie.
Voor de jaren na 2002 stellen de analisten van PricewaterhouseCoopers
dat verdere hervorming van de arbeidsmarkten in de EU een absolute
voorwaarde blijft voor aanhoudende economische groei en daling van de
werkloosheid. In het rapport wordt dit onderwerp uitgebreid onder de
loep genomen. En het blijkt dat de Europese arbeidsmarkt, zowel
gemeten in termen van banengroei als werkloosheidscijfers, sinds
halverwege de jaren negentig aanzienlijk beter is gaan functioneren.
Uit de analyse blijkt opnieuw dat de EU op beide criteria nog steeds
duidelijk achterloopt bij de VS, maar stelt ook dat er grote
verschillen zijn in arbeidsparticipatie en werkloosheidspercentages
tussen de EU-landen onderling, en dat het dus lastig is algemene
conclusies te trekken.
De analisten stellen voorts dat de recente banengroei in de EU deels
een cyclisch fenomeen is, veroorzaakt door een meer dan gemiddelde
groei van het BBP in de afgelopen drie, vier jaar, maar dat er ook
aanwijzingen zijn voor structurele verbetering: de daling van de
werkloosheid is immers niet gepaard gegaan met inflatie als gevolg van
sterk stijgende lonen. De structurele werkloosheid in landen als
Ierland, Nederland, Groot-Brittannië, Spanje en Portugal wordt nu
aanzienlijk lager geraamd dan in 1990. In Duitsland en Italië is
echter het tegendeel aan de hand, en in Frankrijk heeft de recente
sterke groei van de werkgelegenheid er slechts toe geleid dat de
structurele werkloosheid weer terug is op het niveau van 1990. De
analisten hebben naar het gehele decennium gekeken (en niet slechts
naar de afgelopen vijf jaar), omdat die periode dichter in de buurt
van een volledige economische cyclus komt. Hun conclusie luidt dat de
arbeidsmarkt in Europa nog steeds niet optimaal functioneert.
De statistische analyse in het rapport duidt erop dat het niet
eenvoudig is om op basis van macro-economische factoren zoals de
belasting op arbeid te verklaren waarom de arbeidsmarkt in sommige
lidstaten beter functioneert dan in andere. Er blijkt namelijk weinig
verband te bestaan tussen de hoogte van deze belasting en de
arbeidsparticipatie- of werkloosheidscijfers. Hoewel de auteurs wel
enig bewijs hebben gevonden voor een verband tussen de
arbeidsmarktstatistieken enerzijds en de positie van een land in de
Arbeidsmarktbeschermingindex 1998 van de OESO anderszijds, is dit
verband ingewikkeld en duurt het waarschijnlijk enkele jaren voordat
veranderingen in arbeidswetgeving werkelijk door beginnen te werken op
de arbeidsmarkt.
De auteurs van het rapport menen desondanks dat er goede redenen zijn
om aan te nemen dat het belang van een flexibele arbeidsmarkt voor de
Europese economieën sinds de jaren zeventig is toegenomen. Zij wijzen
met name op de opkomst van de ICT, die een ander soort arbeid vraagt:
niet langer veilige, fulltime banen bij grote bedrijven in retail
banking, de industrie en de nutssector, maar flexibeler, minder
beschermde banen in de (zakelijke) dienstverlening, in sectoren waarin
mensen niet zo gemakkelijk door computers vervangen kunnen worden, en
waar de vraag stijgt naarmate de welvaart toeneemt.
Rosemary Radcliffe, Chief Economist bij PricewaterhouseCoopers, zegt
er het volgende over: Veel EU-landen spelen al in op de grote
economische en technische veranderingen die plaatsvinden en hebben
vergaande maatregelen genomen om hun arbeidsmarkt te flexibiliseren.
Maar het is duidelijk dat er nog meer moet gebeuren. Eén mogelijkheid
is om het Amerikaanse model van deregulering over te nemen, zoals
Groot-Brittannië in de jaren tachtig heeft gedaan. Maar de ervaring op
het vasteland de afgelopen tien jaar leert dat dit niet het enige
succesvolle model is. Nederland, Oostenrijk, Luxemburg en Portugal
hebben bijvoorbeeld voor een ander beleid gekozen, en deze landen
hebben inmiddels werkloosheidscijfers die even laag of zelfs lager
zijn dan die van de VS of Engeland.
31 mei 01 23:59