Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie
8 juni 2001 Nr. 01/100
Afspraken pensioenconvenant gerealiseerd
Het kabinet zal geen maatregelen nemen om sociale partners te dwingen tot versobering van de pensioenregelingen. De sociale partners zijn er in de afgelopen jaren voldoende in geslaagd om zelf de pensioenkosten te beperken. Dit blijkt uit de evaluatie van het pensioenconvenant dat het kabinet met de Stichting van de Arbeid in 1997 heeft gesloten. Staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het evaluatierapport aan de Tweede Kamer gestuurd. Uit de evaluatie blijkt dat de pensioenfondsen hun regelingen hebben gemoderniseerd terwijl de pensioenkosten tegelijkertijd zijn gedaald. Ook zijn de pensioenregelingen voor meer werknemers toegankelijk geworden.
In het convenant was afgesproken dat de structurele pensioenkosten binnen de perken moeten blijven en dat de regelingen aangepast moeten worden aan de nieuwe ontwikkelingen in de samenleving, zoals nieuwe vormen van verlof en flexibele werkrelaties, een groeiend aantal tweeverdieners en alleenstanden en een flexibilisering van de pensioenleeftijd. Ook zou het aantal werknemers dat geen aanvullend pensioen kan opbouwen moeten worden verkleind.
Het kabinet verbond zich van haar kant tot het behoud van een volwaardig AOW-basispensioen. Dit heeft het kabinet onder andere vormgegeven door in 1998 het Spaarfonds AOW in te stellen, waaruit vanaf het jaar 2020 een deel van het algemene ouderdomspensioen kan worden gefinancierd.
Uit de evaluatie van het convenant is gebleken dat de pensioenfondsen gehoor hebben gegeven aan de oproep van het kabinet en de sociale partners om de franchise te verlagen. De franchise is het deel van het salaris waarover geen aanvullend pensioen wordt opgebouwd, omdat de AOW daarin voorziet. Veel pensioenfondsen baseerden de franchise in het verleden op de AOW voor een echtpaar, waardoor alleenstaanden en tweeverdieners moeilijk een volledig aanvullend pensioen konden opbouwen. Het niveau van de franchise voor de 102 onderzochte pensioenfondsen is in de afgelopen drie jaar gemiddeld met 1300 gulden gedaald.
De pensioenregelingen zijn de afgelopen jaren gemoderniseerd, zo blijkt uit de evaluatie. Het aantal deelnemers dat valt onder een regeling waarin het nabestaandenpensioen omgezet kan worden in een ouderdomspensioen is gestegen van 22 procent in 1998 naar 43 procent in 2001. Voorts is gebleken dat het aantal regelingen is toegenomen waarin de deelnemers de datum waarop ze met pensioen gaan kunnen beïnvloeden. In 1998 bood 54 procent van de pensioenfondsen die mogelijkheid, thans is dat 81 procent. Ook zijn de mogelijkheden om tijdens een verlofperiode de opbouw van het pensioen op vrijwillige basis voort te zetten verruimd. Zo is bij onbetaald verlof voor driekwart van de deelnemers voortzetting mogelijk van de opbouw van ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen.
In het convenant was afgesproken dat de toegang tot de aanvullende pensioenregelingen verruimd moest worden. De partijen werd in overweging gegeven om bepalingen in pensioenregelingen op te heffen waarin minimumeisen aan leeftijd gesteld worden of waarin een wachttijd wordt voorgeschreven voordat deelname mogelijk is. Ook zouden specifieke beroepsgroepen (zoals thuiswerkers en schoonmaakpersoneel) en specifieke arbeidsrelaties (zoals flexibele werknemers en deeltijdwerkers) niet mogen worden uitgesloten. Uit de evaluatie blijkt dat het aantal werknemers voor wie geen toetredingsleeftijd geldt is gestegen van 31 procent van de onderzochte pensioenfondsen in 1998 tot 54 procent in 2002. Het aantal fondsen met een wachttijd daalde van 3,7 procent in 1998 tot 3,3 procent in 2001. Het aantal actieve deelnemers dat valt onder een regeling waarbij geen enkele specifieke groep wordt uitgesloten is hoog gebleven: van 93,8 procent in 1998 tot 93,9 procent in 2001.
Op grond van het convenant had het kabinet de mogelijkheid om, als de afspraken over de kostenbeheersing van de aanvullende pensioenregelingen binnen drie jaar niet gehaald zouden zijn, de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies te beperken tot het goedkopere middenloonsysteem. Deze mogelijkheid is nu komen te vervallen.