Centraal Bureau voor de Statistiek

Conjunctuurbericht mei 2001

Afsluitdatum gegevens: 29 mei 2001

* Algemeen: minder gunstige ontwikkelingen
* Economische groei: 2,0% in eerste kwartaal
* Producentenvertrouwen: voor de zevende keer op rij gedaald
* Landbouw: mond- en klauwzeer in Nederland
* Consumentenvertrouwen: stabilisatie in mei
* Consumentenprijzen: inflatie in april verder opgelopen
* Producentenprijzen: afzetprijzen industrie gestegen
* Werkloosheid: verder gedaald

* Hypotheken: minder oversluitingen en tweede hypotheken
* Focus: Incidentele en structurele factoren consumptiegroei
Algemeen: minder gunstige ontwikkelingen
Een aantal belangrijke in dit Conjunctuurbericht opgenomen indicatoren laat een minder gunstige ontwikkeling zien dan een maand geleden. De economische groei in het eerste kwartaal van 2001 is de laagste van de afgelopen vijf jaar. Zowel bij de bestedingen als bij de productie vertraagt het stijgingstempo. Het lagere producentenvertrouwen wijst erop dat in de industrie de productie en de export in een lagere versnelling blijft draaien. De inflatie is verder opgelopen richting vijf procent en de weer opgelopen stijging van de producentenprijzen duidt op een aanhoudende inflatiedruk. De dollar is in mei ongeveer een dubbeltje duurder geworden en bereikte op 28 mei de waarde van f 2,57. Lichtpuntjes in het conjunctuurbeeld zijn het verder gedaalde werkloosheidscijfer en het vertrouwen van consumenten dat niet verder is afgenomen. Positief is ook het feit dat er sinds 22 april in ons land geen nieuwe gevallen van Mond- en klauwzeer zijn geconstateerd. In navolging van de renteverlagingen in de Verenigde Staten heeft in mei ook de Europese Centrale Bank de rente met een ¼%-punt verlaagd.

Economische groei: 2,0% in eerste kwartaal
Volgens de eerste, voorlopige raming valt de economische groei in het eerste kwartaal van 2001 terug. De volumeontwikkeling van het bruto binnenlands product (BBP) bedraagt 2,0 % ten opzichte van een jaar eerder. Dit cijfer is beduidend lager dan de gemiddelde groei van 3,9% in 2000. Bij alle drie bestedingscategorieën van de economie vertraagt het stijgingstempo. De volumestijging van de uitvoer neemt af van 9,1% in 2000 naar 6,6% in het eerste kwartaal 2001. Verder loopt aan de bestedingenkant vooral de consumptiegroei van huishoudens terug, van gemiddeld 3,9% in 2000 tot 2,0% in het eerste kwartaal. Aan duurzame goederen is in de eerste drie maanden van 2001 voor het eerst sinds jaren minder besteed dan in een jaar eerder. Ook het stijgingstempo van de bruto investeringen in vaste activa is teruggevallen. Bij de bouwnijverheid, een belangrijke producent van investeringsgoederen, stagneert de productie in het eerste kwartaal van dit jaar. De prijsstijging van het BBP is in het eerste kwartaal van 2001 verder opgelopen tot 5,2%. Prijsstijgingen van meer dan 5% hebben zich voor het laatst voorgedaan in het begin van de jaren tachtig. De prijsontwikkeling van het BBP omvat naast de prijsverandering van de consumptie en investeringen ook het verschil in ontwikkeling tussen de uitvoer- en de invoerprijzen.

..

Producentenvertrouwen: voor de zevende keer op rij gedaald De stemmingsindicator van de ondernemers in de industrie is in april opnieuw gedaald en uitgekomen op -0,5. Hiermee heeft het producentenvertrouwen voor het eerst sinds het begin van 1999 een negatieve waarde bereikt. De afname in april betekent de zevende achtereenvolgende daling van de stemmingsindicator. Uit onderzoek is gebleken dat het producentenvertrouwen doorgaans enige maanden voorloopt op de ontwikkeling van de industriële productie. Uit de Conjunctuurtest blijkt verder dat de ondernemers in de industrie in april minder orders hebben ontvangen dan in maart. Met name de vraag vanuit het buitenland neemt af. Hierdoor is de werkvoorraad in april kleiner geworden. Het indexcijfer van de orderpositie is in april met één indexpunt gedaald en uitgekomen op 98,0 (juni 2000=100). De orderpositie van de Nederlandse industrie is sinds januari van dit jaar onafgebroken verslechterd.

..

Landbouw: mond- en klauwzeer in Nederland
Op 21 maart werd het eerste geval van Mond- en klauwzeer (MKZ) in ons land ontdekt. Op de voorlopige uitkomsten van de economische groei van het eerste kwartaal (2,0%) heeft de MKZ-epidemie dan ook nog geen invloed van betekenis gehad. Deze effecten zullen pas bij de berekening van het tweede kwartaal tot uitdrukking komen. Sinds 22 april zijn er in ons land geen nieuwe gevallen van MKZ geconstateerd. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft de schatting van de economische schade door MKZ geactualiseerd. Deze ruwe schatting heeft een voorlopig karakter. Naar actuele inzichten bedraagt de totale schade door de MKZ-epidemie ongeveer 2,8 miljard gulden. Als gevolg hiervan zal de CPB-prognose van de economische groei voor dit jaar (3¼%), ongeveer 0,3% naar beneden worden bijgesteld. De landbouwsector lijdt de meeste schade, in totaal ongeveer 1,2 miljard gulden. Er zijn ongeveer 280 duizend dieren vernietigd. Een aantal veehouderijbedrijven heeft te maken met leegstand en bijna alle veehouderijbedrijven hebben extra kosten moeten maken in verband met de maatregelen die met de crisis samenhingen. In het verlengde van de schade in de veehouderij hebben ook toeleverende en verwerkende bedrijven schade ondervonden. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan de vee- en vleesverwerkende bedrijven en de zuivelsector, maar ook aan transportondernemingen, bedrijven die investeringsgoederen aan de landbouw leveren, bouwers en inrichters van stallen enz. Ook bedrijven die op hun beurt weer aan deze verwerkende en toeleverende bedrijven leveren, vallen hieronder. De schade voor al deze bedrijven wordt voorlopig op ongeveer 1,1 miljard gulden geschat. Tot slot is er een derde categorie bedrijven die schade heeft ondervonden. Deze bedrijven staan economisch los van de landbouw. Te denken valt aan bedrijven in de toeristische en recreatieve sfeer, winkels en de bouw. De schade voor deze bedrijven wordt door het CPB geschat op ruim 0,5 miljard gulden.

..

Consumentenvertrouwen: stabilisatie in mei
Na vier maanden van dalingen is het consumentenvertrouwen in mei niet verder afgenomen. De lichte toename, van -0,4 in april naar 2,6 in mei, is vrijwel geheel toe te schrijven aan een minder pessimistisch oordeel over het economisch klimaat in het algemeen (april: -26,2 tegen mei: -19,7). Het economische klimaat is één van de twee onderdelen waarmee het consumentenvertrouwen gemeten wordt. Vooral de verwachtingen voor de komende twaalf maanden zijn minder negatief dan in april. Iets minder dan veertig procent van de ondervraagden verwacht een verdere verslechtering. In april was dat nog bijna de helft. Net als vorige maand voorziet slechts één op de tien een verbetering in de komende tijd. Ondanks de veranderingen in het oordeel over het economisch klimaat is de koopbereidheid in de eerste vijf maanden van 2001 nagenoeg stabiel. In mei lag het saldo van positieve en negatieve antwoorden op 17,4%. De koopbereidheid ligt wel op een lager niveau dan in 2000. Dit onderdeel van het consumentenvertrouwen wordt gebaseerd op de mening van huishoudens over hun eigen financiën en over het doen van grote uitgaven. Ten opzichte van april vinden huishoudens de tijd iets gunstiger voor het doen van grote aankopen, zoals televisies, koelkasten en computers. De mening van de consument over zijn eigen financiële situatie is in mei vrijwel ongewijzigd.

..

Consumentenprijzen: inflatie in april verder opgelopen Tussen maart en april van dit jaar zijn de consumentenprijzen gemiddeld met 0,6% gestegen. De belangrijkste oorzaak van deze stijging is de prijsontwikkeling van vlees en autobrandstoffen. Doordat de energieleveranciers hun inkoopprijzen van elektriciteit zagen dalen, gingen de elektriciteitstarieven voor de consument in deze periode omlaag. De inflatie in april komt uit op 4,9%, dit is 0,3%-punt hoger dan in maart. Het inflatiecijfer in april is de hoogste sinds oktober 1982. Ongeveer 1%-punt van de inflatie is toe te schrijven aan de verhoging afgelopen januari van de BTW en de ecotaks. Echter ook de zogenaamde afgeleide reeks, waarin voor deze belastingmaatregelen is gecorrigeerd, laat de hoogste uitkomst zien sinds oktober 1982.

Binnen de Eurozone is Nederland nu het land met veruit de hoogste inflatie. Voor ons land ligt het geharmoniseerde prijsindexcijfer in april dit jaar 5,3% hoger dan een jaar geleden, op de tweede plaats gevolgd door Portugal met 4,6%. De inflatie komt voor de Eurozone in zijn geheel gemiddeld uit op 2,9%. De grootste prijsstijgingen zijn ook hier gemeten voor energie (+7,8%) en voedingsmiddelen (+4,8%). Deze zijn echter bijlange na niet zo groot als in ons land.

..

Producentenprijzen: afzetprijzen industrie gestegen De prijzen van Nederlandse industrieproducten zijn in april 2001 vergeleken met maart 0,9% gestegen. Met name de prijzen van rundvlees en benzine zijn fors hoger. De binnenlandse afzetprijzen stijgen met 0,3%, de exportpijzen met 1,3%. In vergelijking met april 2000 liggen de prijzen in de industrie in april gemiddeld 6,0% hoger. Iets meer dan in maart, toen de toename op 5,1% lag. In de periode oktober 2000-maart 2001 waren de prijsstijgingen juist iedere maand afgenomen.

..

Werkloosheid: verder gedaald
De werkloosheid is in de periode februari-april van dit jaar verder gedaald. Het aantal geregistreerde werklozen komt in die periode uit op 155 duizend, een daling ten opzichte van de hieraan voorafgaande periode met 21 duizend. Nu is een daling in deze tijd van het jaar gebruikelijk. Echter ook na correctie voor seizoeninvloeden resteert een daling, met 11 duizend. Vergeleken met een jaar geleden is het aantal werklozen nu 46 duizend lager. Dit betekent een daling met gemiddeld vierduizend per maand

..

Hypotheken: minder oversluitingen en tweede hypotheken In het eerste kwartaal van dit jaar zijn 100 duizend woninghypotheken afgesloten. Dit is laagste aantal sedert het derde kwartaal van 1995. Vooral het aantal oversluitingen en tweede hypotheken is sterk afgenomen. In het eerste kwartaal van dit jaar lag het aantal oversluitingen en tweede hypotheken 19% lager dan in het eerste kwartaal van 2000. Dit is een voortzetting van de trend die sinds eind 1999 is ingezet. In 1999 steeg het aantal oversluitingen en tweede hypotheken nog met gemiddeld 26%. Oversluitingen worden gestimuleerd door een lage hypotheekrente, een overwaarde op de woning en de hypotheekrenteaftrek. Een oorzaak voor de huidige sterke afname van oversluitingen is dus zeer waarschijnlijk gelegen in de gestegen hypotheekrente. Na de historisch lage rente van gemiddeld 5,0% in het tweede kwartaal van 1999 is deze namelijk geleidelijk gestegen naar het huidige niveau van ongeveer 6%. Een andere reden zou kunnen zijn dat de mensen die van plan waren hun hypotheek over te sluiten dit voor een groot deel inmiddels ook gedaan hebben. Sedert begin 2000 daalt ook het aantal nieuw ingeschreven woninghypotheken op basis van woningtransacties. Dit kan behalve door de gestegen rente ook veroorzaakt worden door de alsmaar stijgende huizenprijzen. De gemiddelde verkoopprijs van een woning was in het eerste kwartaal van dit jaar 397 duizend gulden. In het eerste kwartaal van vorig jaar was dit nog 351 duizend gulden.

Het is bovendien niet ondenkbaar dat de afname van het aantal nieuw ingeschreven woninghypotheken ook voor een deel verklaard kan worden door de invoering van het nieuwe belastingstelsel begin dit jaar. Daarin is een verlaging van de belastingtarieven opgenomen. Dit kan betekenen dat de hypotheekrente tegen een lager percentage aftrekbaar wordt en daardoor de netto maandlasten kunnen stijgen.

..

Focus: Incidentele en structurele factoren consumptiegroei De binnenlandse individuele consumptie kent in het eerste kwartaal een bescheiden volumegroei (1,9%). Dit is de laagste toename op kwartaalbasis van de afgelopen jaren. Een deel van de terugval kan verklaard worden uit incidentele factoren. Zo ging de invoering van het nieuwe belastingstelsel op 1 januari jongstleden gepaard met een verhoging van het hoge btw-tarief. Hierop vooruitlopend haalde een aantal consumenten de aankoop van met name duurzame goederen naar voren. De fiscale maatregelen stimuleerden eind vorig jaar bovendien de uitgaven aan financiële en zakelijke diensten. Deze anticipatie-aankopen betekenden een extra impuls voor de consumptiegroei in het vierde kwartaal van 2000.

De keerzijde hiervan is een verlagend effect op de groei begin 2001, vooral bij duurzame goederen. Het volume van de bestedingen aan duurzame goederen in het eerste kwartaal is 3,3% kleiner dan een jaar eerder. Na 1995 heeft zich bij deze consumptiecategorie geen afname meer voorgedaan. In de eerste maanden van dit jaar valt vooral de aankoop van nieuwe personenauto's zwaar tegen. Ook als de bestedingen aan vervoermiddelen buiten beschouwing worden gelaten, valt de consumptiegroei in het eerste kwartaal terug.

Dit beeld van een wat lagere consumptiegroei wordt bevestigd door gegevens over spaargelden, hypotheken en de koopbereidheid. In het eerste kwartaal hebben Nederlandse huishoudens meer gespaard dan in geheel 2000. In januari hing de stijging voor een deel samen met het omzetten van beleggingsrekeningen in spaarrekeningen als gevolg van het nieuwe belastingstelsel. Ook in februari en maart is echter meer gespaard. Bij de afgesloten hypotheken is in het eerste kwartaal vooral het aantal oversluitingen en tweede hypotheken opnieuw gedaald. Van deze categorie hypotheken werd de afgelopen jaren aangenomen dat een deel van het geld voor consumptieve doeleinden werd gebruikt. Tot slot ligt de koopbereidheid, een onderdeel van de indicator van het consumentenvertrouwen, begin 2001 op een wat lager niveau dan vorig jaar.

Naast de bovengenoemde incidentele effecten kan ook gekeken worden naar de meer structurele factoren die de consumptiegroei op lange termijn bepalen. Van alle consumptieve bestedingen komt bijna zeventig procent voor rekening van de huishoudens zelf. Het resterende deel vormt de consumptie door de overheid.

Bij de ontwikkeling van de consumptie door huishoudens draait het allereerst om de stijging van het totale besteedbare inkomen. Dat hangt weer sterk af van de groei van de werkgelegenheid èn van de loonstijgingen. De werkgelegenheid kan worden afgemeten aan de banengroei, voor de ontwikkeling van het gemiddelde loon kan de CAO-loonstijging gebruikt worden als snel beschikbare indicator. Via onder andere belastingen, premies en uitkeringen wordt een deel van het looninkomen verder tussen huishoudens verdeeld. Per saldo is het effect hiervan op de stijging van het inkomen van alle huishoudens samen op langere termijn vrij klein. De waardestijging van de consumptie van huishoudens laat dan ook de laatste jaren een sterke samenhang zien met de groei van de loonsom, zoals afgemeten aan banen en CAO-lonen.

In hoeverre de waardestijging van het inkomen leidt tot een volumegroei van de consumptie hangt tot slot af van de prijsontwikkeling. Zolang er sprake is van een regelmatig tempo van prijsstijgingen, geven de waarde- en de volumeontwikkeling van de consumptie een vergelijkbaar verloop te zien. In 1998 is de prijsstijging echter wat lager geweest, zodat de volumegroei relatief hoog was. Dit hing vooral samen met de toenemende populariteit van internet en mobiele communicatie op de consumentenmarkt. Door sterke concurrentie op deze markt daalden de prijzen van deze diensten voortdurend.

Aan het begin van 2001 is de prijsstijging sterk opgelopen. De inflatie nam toe van 2,9% eind 2000 tot 4,9% in april. Over de banengroei van het eerste kwartaal zijn nog geen cijfers bekend. De voorgaande kwartalen was de groei van de werkgelegenheid echter stabiel op ongeveer 3%. De CAO-loonstijging loopt licht op tot 3,3%. Voor het op peil houden van de consumptiegroei lijkt het nu dan ook van belang dat de belasting- en premiedruk daalt, zodat het besteedbaar inkomen niet terugloopt. Dit is ook voorzien bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel. Een eerste indicatie van de daadwerkelijke ontwikkelingen wordt geboden door de kasontvangsten van de loonbelasting in het eerste kwartaal van 2001. Deze cijfers hebben overigens voor een deel betrekking op belastingheffing in december en bieden slechts een ruwe indicatie van de ontwikkeling van de belastingdruk in het eerste kwartaal. Ze laten een stijging zien van 2,2% in vergelijking met een jaar eerder. Dit wijst erop dat er inderdaad een verlaging van de belastingdruk plaatsvindt.

Het Conjunctuurbericht is een uitgave van de divisie Macro-economische Statistieken en Publicaties, sector Prijzen, Conjunctuur en Programmazaken, e-mail: infoservice@cbs.nl. Laatst gewijzigd: 31 mei 2001

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2001 Bronvermelding is verplicht.
Verveelvoudiging voor eigen gebruik of intern gebruik is toegestaan.

..

Laatst gewijzigd: 31 mei 2001