Jaarverslag toetsingscommissies euthanasie
Dinsdag 29 mei 2001, persbericht nummer 52
Dit persbericht gaat uit onder verantwoordelijkheid van de
regionale toetsingscommissies euthanasie
De vijf regionale toetsingscommissies euthanasie hebben vorig jaar
2123 meldingen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij
zelfdoding getoetst. In 1866 gevallen ging het om euthanasie, in
213 gevallen om hulp bij zelfdoding en in 44 gevallen betrof het
een combinatie van beide. Dit blijkt uit het jaarverslag 2000 van
de regionale toetsingscommissies euthanasie dat dinsdag 29 mei is
gepubliceerd.
De toetsingscommissies oordeelde in bijna alle gevallen dat de
arts zorgvuldig gehandeld had. In een aantal gevallen moesten
artsen schriftelijk of mondeling een nadere toelichting geven aan
de commissies.
De weerslag van deze toelichtingen zijn in het uiteindelijke
oordeel opgenomen. In 2000 is in drie gevallen geoordeeld dat de
arts niet zorgvuldig heeft gehandeld. Deze gevallen zijn inmiddels
door het Openbaar Ministerie geseponeerd.
De levensbeëindiging vond in 1773 gevallen thuis plaats, in 278
gevallen in een ziekenhuis, in 65 gevallen in een verpleeg
/verzorginghuis en in 7 gevallen elders (bijvoorbeeld in een
hospice). In verreweg de meeste gevallen leden mensen aan kanker.
Het aantal meldingen is in 2000 licht gedaald ten opzichte van
1999 (2216 meldingen).
De oorzaak van deze daling is niet duidelijk. Het door het kabinet
aangekondigde evaluatie-onderzoek naar de praktijk en melding van
euthanasie moet daar inzicht in bieden.
Er zijn vijf regionale toetsingscommissies, gevestigd in
Groningen, Arnhem, Haarlem, Rijswijk en 's-Hertogenbosch. Elke
commissie bestaat uit drie leden, namelijk een jurist/voorzitter,
een arts en een ethicus. De commissies toetsen gemelde gevallen
van euthanasie en hulp bij zelfdoding aan de hand van de regeling
geformuleerde zorgvuldigheidseisen. Zo moet er sprake zijn van een
vrijwillig, weloverwogen en duurzaam verzoek, er moet sprake zijn
van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt naar
heersend medisch inzicht, moet de behandelend arts ten minste één
onafhankelijk arts hebben geraadpleegd en moet de
levensbeëindiging medisch zorgvuldig zijn uitgevoerd.